Toelichting bij COM(2014)132 - Standpunt Europese Unie in de Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Bij Besluit 81/608/EEG van de Raad van 13 juli 1981 hechtte de Europese Gemeenschap haar goedkeuring aan het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (hierna 'het verdrag' genoemd), dat in werking trad op 17 maart 1982. Bij Besluit 2009/550/EG van de Raad van 5 maart 2009 hechtte de Europese Unie haar goedkeuring aan opeenvolgende wijzigingen van het verdrag. Bij dat verdrag is de Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC) opgericht; dat is een regionale organisaties voor visserijbeheer die belast is met de goedkeuring van maatregelen om de doelstellingen van het verdrag te bereiken.

Op grond van artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, stelt de Raad, op voorstel van de Commissie, het standpunt vast dat namens de Unie in de regionale organisaties voor visserijbeheer zoals de NEAFC moet worden ingenomen wanneer die organisaties handelingen met rechtsgevolgen vaststellen, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader.

Momenteel wordt een dergelijk standpunt binnen de regionale organisatie voor visserijbeheer bepaald op basis van een aanpak in twee fasen. In een besluit van de Raad worden de beginselen en beleidslijnen voor het standpunt van de Unie voor meerdere jaren vastgelegd, waarna het standpunt ieder jaar vóór de bijeenkomst wordt aangepast via non-papers van de Commissie, die in de groep van de Raad worden besproken.

Inzake de NEAFC bepaalt Besluit 13903/09 van de Raad van 26 oktober 2009 dat het standpunt van de Unie wordt herzien vóór de jaarlijkse vergadering van 2014. Dit voorstel strekt er dan ook toe het standpunt van de Unie binnen de NEAFC voor de periode 2014-2019 uiteen te zetten, en vervangt Besluit 13903/09 van de Raad van 19 oktober 2009, dat betrekking heeft op de periode 2009-2014.

Met deze herziening worden de beginselen en beleidslijnen van het nieuwe gemeenschappelijk visserijbeleid zoals dat is bepaald in Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad[1] in het besluit opgenomen en wordt rekening gehouden met de doelstellingen van de mededeling van de Commissie inzake de externe dimensie van het gemeenschappelijk visserijbeleid[2]. Het standpunt van de Unie is bovendien aangepast aan het Verdrag van Lissabon. Het standpunt werd eveneens zo goed mogelijk afgestemd op de bijzonderheden van de verschillende regionale organisaties voor visserijbeheer.

Momenteel bevatten alle standpunten beginselen en beleidslijnen, zo ook dit standpunt dus. Bovendien werd de standaardprocedure voor de jaarlijkse nadere bepaling van het standpunt van de Unie erin opgenomen, net zoals de lidstaten ook bij recent aangepaste standpunten wensten.

1.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



De externe dimensie van het gemeenschappelijk visserijbeleid maakte deel uit van de effectbeoordeling van de voorstellen over de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid. De beginselen en beleidslijnen voor het nieuwe gemeenschappelijk visserijbeleid worden rechtstreeks verwerkt in de herziene standpunten.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Het volgende besluit is gebaseerd op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 43, lid 2, in samenhang met artikel 218, lid 9, dat bepaalt dat de Raad, op voorstel van de Commissie, een besluit vaststelt tot bepaling van de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt. Dit geldt voor het standpunt dat de Commissie namens de Unie in de NEAFC moet innemen.

Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad[3] vormt de rechtsgrond voor de beginselen die in het onderhandelingsmandaat moeten worden opgenomen.

Het volgende besluit heeft betrekking op de periode 2014-2019 en vervangt Besluit 13903/09 van de Raad, dat betrekking had op de periode 2009-2014.