Toelichting bij COM(2013)824 - Voorlopige wettelijke bijstand voor verdachten of aangeklaagde personen die van vrijheid en wettelijke bijstand zijn afgesloten in een geding ikv het Europese arrestiebevel

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

1. Dit voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad is erop gericht gemeenschappelijke minimumnormen vast te stellen met betrekking tot het recht van verdachten en beklaagden in strafprocedures op voorlopige rechtsbijstand wanneer hun de vrijheid is ontnomen en op voorlopige rechtsbijstand en rechtsbijstand voor personen tegen wie een procedure loopt krachtens Kaderbesluit 2002/584/JBZ betreffende het Europees aanhoudingsbevel ("gezochte personen").

2. Het programma van Stockholm[1] legde sterk de nadruk op het versterken van de rechten van het individu in strafprocedures. In punt 2.4 van dit programma verzocht de Europese Raad de Commissie om voorstellen in te dienen voor een stapsgewijze verbetering van de rechten van verdachten en beklaagden door middel van gemeenschappelijke minimumnormen voor het recht op een eerlijk proces. De maatregelen betreffen speciale procedurele rechten voor verdachten en beklaagden die volgens zowel de lidstaten als belanghebbenden door actie op het niveau van de EU moeten worden versterkt en dus als een bouwsteen voor een heel bouwwerk moeten worden beschouwd.

3. Er zijn al drie maatregelen vastgesteld, te weten: Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures[2] (oktober 2010), Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht op informatie in strafprocedures[3] (mei 2012) en Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbenemingen[4](oktober 2013). Maatregelen inzake de bescherming van kwetsbare verdachten of beschuldigden in strafprocedures worden met het onderhavige initiatief gepresenteerd als een pakket, samen met een richtlijn betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en het recht om in strafprocedures bij het proces aanwezig te zijn, die deel uitmaken van de onderliggende beginselen inzake het recht op een eerlijk proces.

4. Net als de bovenvermelde maatregelen heeft ook dit voorstel tot doel de rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures te verbeteren. Gemeenschappelijke minimumvoorschriften inzake deze rechten moeten het wederzijdse vertrouwen tussen rechterlijke autoriteiten vergroten en zo de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning bevorderen. Een zekere mate van compatibiliteit tussen de wetgeving van de lidstaten is cruciaal om de justitiële samenwerking in de EU te verbeteren.

5. Het voorstel is gebaseerd op artikel 82, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Dit artikel bepaalt het volgende: "[v]oor zover nodig ter bevordering van de wederzijdse erkenning van vonnissen en rechterlijke beslissingen en van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken met een grensoverschrijdende dimensie, kunnen het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure bij richtlijnen minimumvoorschriften vaststellen. In die minimumvoorschriften wordt rekening gehouden met de verschillen tussen de rechtstradities en rechtsstelsels van de lidstaten.

  Deze minimumvoorschriften hebben betrekking op:

                        (a) de wederzijdse toelaatbaarheid van bewijs tussen de lidstaten;

                        (b) de rechten van personen in de strafvordering;

                        (c) de rechten van slachtoffers van misdrijven;

(d)(…)”.

6. Het onderhavige voorstel houdt nauw verband met Richtlijn 2013/48/EU betreffende het recht op toegang tot een advocaat en is erop gericht het recht op toegang tot een advocaat waarin die richtlijn voorziet, voor verdachten en beklaagden wie de vrijheid is ontnomen in de eerste fase van de procedure effectiever te maken en ervoor te zorgen dat personen die in het kader van een procedure ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel worden gezocht, toegang tot rechtsbijstand hebben zodat het recht op toegang tot een advocaat in zowel de uitvoerende als de uitvaardigende lidstaat is gewaarborgd ("recht op duale verdediging").

7. De Commissie presenteert een evenwichtig pakket maatregelen, dat rekening houdt met de verschillen tussen de rechtstradities en de rechtsstelsels van de lidstaten, zoals bepaald in artikel 82, lid 2, VWEU en neemt de maatregelen die nodig zijn om het wederzijds vertrouwen te bevorderen met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel (artikel 5 VEU). Er is zorgvuldig gekeken of er maatregelen door de EU genomen zouden moeten worden en zo ja, op welk niveau en in welke vorm. Dat voorzichtig te werk moet worden gegaan, is met name in een periode van begrotingsconsolidatie, waarin de gevolgen qua kosten zorgvuldig moeten worden gewogen, duidelijk.

8. Er is vastgesteld dat de aspecten inzake rechtsbijstand in strafprocedures die in deze richtlijn aan de orde komen, zeer belangrijk zijn om de rechten die in de richtlijn betreffende de toegang tot een advocaat zijn neergelegd, aan te vullen en de doeltreffendheid daarvan te verzekeren en om het wederzijds vertrouwen in strafrechtstelsels te verbeteren.

9. Het recht op rechtsbijstand in strafprocedures is neergelegd in artikel 47, derde alinea, van het Handvest en in artikel 6, lid 3, onder c), EVRM. Het is ook erkend in artikel 14, lid 3, onder d), van het IVBPR. De fundamentele beginselen waarop een rechtsbijstandsstelsel zou moeten worden gebaseerd, zijn vermeld in de 'Principles and Guidelines on Access to Legal Aid in Criminal Justice Systems' (Beginselen en richtsnoeren betreffende de toegang tot rechtsbijstand in strafrechtsstelsels) van de Verenigde Naties, die op 20 december 2012 door de Algemene Vergadering werden goedgekeurd.

10. Juist in de vroege fase van de procedure zullen verdachten en beklaagden, met name wanneer hun vrijheid is ontnomen, het meest kwetsbaar zijn en het meest behoefte hebben aan rechtsbijstand door een advocaat. Daarom zijn er in de richtlijn bepalingen opgenomen over zogenoemde 'voorlopige rechtsbijstand', die een belangrijke toegevoegde waarde heeft en voor een groter wederzijds vertrouwen in elkaars strafrechtstelsels zorgt.[5]

11. Hoewel verdachten en beklaagden in strafprocedures in alle lidstaten toegang tot rechtsbijstand hebben, blijkt bovendien dat gezochte personen in een procedure ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel in de lidstaten niet altijd toegang tot rechtsbijstand hebben. Dit belemmert de uitoefening van het recht waarin de richtlijn betreffende het recht op toegang tot een advocaat voorziet, met andere woorden de toegang tot een advocaat in zowel de uitvoerende als de uitvaardigende lidstaat. Bovendien strekken de in artikel 6 EVRM neergelegde rechten, waaronder het recht op rechtsbijstand, zich niet uit tot uitleveringsprocedures. Om het wederzijds vertrouwen te vergroten en ervoor te zorgen dat het recht op duale verdediging in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel daadwerkelijk kan worden uitgeoefend, verplicht de richtlijn de lidstaten er ook toe om naast de voorlopige rechtsbijstand ook toegang tot rechtsbijstand te verschaffen, aangezien de gezochte personen niet altijd de vrijheid is ontnomen.

12. Deze maatregel gaat vergezeld van een aanbeveling van de Commissie betreffende het recht op rechtsbijstand voor verdachten en beklaagden in strafprocedures. De aanbeveling streeft naar een bepaalde mate van convergentie in de lidstaten wat betreft de beoordeling of iemand voor rechtsbijstand in aanmerking komt en wil ook de lidstaten aansporen tot maatregelen ter verbetering van de kwaliteit en de doeltreffendheid van diensten en administratie op het gebied van rechtsbijstand.

13. Het onderhavige voorstel zal ook bijdragen tot de versterking van de wettelijke waarborgen ter bescherming van personen waartegen het Europees Openbaar Ministerie een procedure heeft aangespannen. Het onlangs aangeboden voorstel voor een verordening van de Raad[6] maakt duidelijk dat de verdachte alle door de EU-wetgeving toegekende rechten heeft alsook andere, rechtstreeks op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gebaseerde rechten, die in overeenstemming met het toepasselijke nationale recht moeten worden toegepast. Het voorstel voor de verordening verwijst expliciet naar het recht op rechtsbijstand en door strengere normen voor rechtsbijstand in te voeren, versterkt het onderhavige voorstel ook de procedurele waarborgen die van toepassing zijn in de procedures van het Europees Openbaar Ministerie.

14. Het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, het recht op een eerlijk proces en het recht van verdediging zijn verankerd in de artikelen 47 en 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (EU-Handvest) en in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Het recht op rechtsbijstand, dat wil zeggen het recht op kosteloze of gedeeltelijk kosteloze bijstand in strafprocedures door een advocaat, is expliciet erkend als een integraal onderdeel van het recht op een eerlijk proces en de rechten van de verdediging. Artikel 47, lid 3, van het Handvest bepaalt het volgende: 'Rechtsbijstand wordt verleend aan diegenen die niet over toereikende financiële middelen beschikken, voor zover die bijstand noodzakelijk is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen.' Artikel 6, lid 3, onder c), EVRM bepaalt dat een ieder tegen wie een vervolging wegens een strafbaar feit is ingesteld, het recht heeft 'zich zelf te verdedigen of daarbij de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen'. Daadwerkelijke toegang tot juridische vertegenwoordiging is van essentieel belang om te zorgen voor de eerbiediging van het vermoeden van onschuld en de rechten van de verdediging die in artikel 49 van het Handvest worden genoemd.

1.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling


EN

15. In maart 2009 werd een tweedaagse bijeenkomst van deskundigen georganiseerd, die aan procedurele rechten was gewijd, waaronder het recht op rechtsbijstand. Tijdens een bijeenkomst op 3 juni 2013 werden alle betrokken lidstaten geraadpleegd op een deskundigenvergadering. De lidstaten hadden de Commissie eerder, tijdens een bijeenkomst van de Raad in juni 2012, opgeroepen om zo snel mogelijk een wetgevingsvoorstel betreffende rechtsbijstand in te dienen[7]. Tijdens zijn oriënterende stemming van 12 juli 2012 over de richtlijn betreffende de toegang tot een advocaat riep het Europees Parlement de Commissie op om een voorstel in te dienen met betrekking tot rechtsbijstand.

16. In december 2011 organiseerde het Poolse voorzitterschap, in samenwerking met de Europese Commissie, de Raad van de balies van de Europese Unie en de Europese Rechtsacademie een tweedaagse conferentie over rechtsbijstand in strafzaken. Deze conferentie bood deskundigen met een gevarieerde achtergrond – rechtsbeoefenaars, rechters, officieren van justitie, academici en vertegenwoordigers van EU-organen, non-gouvernementele organisaties en de Raad van Europa, de mogelijkheid om standpunten en ervaringen uit te wisselen en om de problemen en de mogelijke inhoud van een toekomstige maatregel te bespreken.

17. Bij diverse gelegenheden werden belanghebbenden geraadpleegd. De Commissie heeft regelmatig bilateraal contact gehad met een aantal non-gouvernementele organisaties en andere belanghebbenden en verschillende non-gouvernementele organisaties wisselden bijdragen uit met de Commissie met het oog op de toekomstige maatregelen[8].

18. In het kader van een studie voor de effectbeoordeling werd ervoor gezorgd de ministeries van Justitie van de lidstaten, belangenorganisaties in de lidstaten, ordes van advocaten en raden voor rechtsbijstand er zoveel mogelijk bij te betrekken.  Er vonden diepgaande gesprekken plaats met advocaten bij ordes van advocaten, en vertegenwoordigers van belangenorganisaties en ministeries van Justitie in alle lidstaten. Bovendien werden er in een aantal lidstaten focusgroepen georganiseerd, waarin vertegenwoordigers van ministeries van Justitie, ordes van advocaten, academici, justitieel personeel en belangenorganisaties elkaar ontmoetten. Bovendien werd er een online-raadpleging gehouden voor rechtsbijstandverleners in de lidstaten.

19. De Commissie heeft ter onderbouwing van haar voorstel een effectbeoordeling uitgevoerd. Het verslag van de effectbeoordeling is beschikbaar op: ec.europa.eu/governance.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Artikel 1 – Onderwerp

20. De richtlijn heeft als doel ervoor te zorgen dat verdachten en beklaagden in strafprocedures wie de vrijheid is ontnomen en personen tegen wie een procedure ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel loopt, toegang tot rechtsbijstand hebben zodat zij hun recht op toegang tot een advocaat waarin de richtlijn betreffende de toegang tot een advocaat voorziet, daadwerkelijk kunnen uitoefenen.

Artikel 2 - Toepassingsgebied

21. De richtlijn is van toepassing op verdachten en beklaagden wie de vrijheid is ontnomen. Zij is van toepassing vanaf de vrijheidsbeneming, dat wil zeggen vanaf het moment dat iemand in verzekering wordt gesteld of een overeenkomstige detentie ondergaat, hetgeen ook de periode omvat die aan de formele tenlastelegging en de arrestatie vooraf gaat. Dit weerspiegelt de rechtspraak van het EHRM over artikel 5, lid 1, EVRM.

22. De richtlijn is ook van toepassing op gezochte personen in een procedure ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel. In dergelijke situaties is de richtlijn van toepassing vanaf de arrestatie in de uitvoerende lidstaat tot de overlevering, dan wel, wanneer er geen overlevering plaatsvindt, tot het besluit inzake overlevering definitief geworden is.

Artikel 3 Definities

23. Onder rechtsbijstand wordt verstaan de financiering en bijstand door de lidstaat waardoor de daadwerkelijke uitoefening van het recht op toegang tot een advocaat gewaarborgd is. Rechtsbijstand omvat de kosten van de verdediging, zoals de kosten van een advocaat en andere proceskosten, zoals griffierechten.

24. Onder voorlopige rechtsbijstand wordt de rechtsbijstand verstaan die aan een persoon wie de vrijheid is ontnomen, wordt verleend totdat het besluit over de rechtsbijstand is genomen.

Artikel 4 – Toegang tot voorlopige rechtsbijstand

25. In de eerste fasen van de procedure zijn verdachten en beklaagden bijzonder kwetsbaar en is toegang tot een advocaat van het grootste belang om het recht op een eerlijk proces te vrijwaren, waarvan onder meer het recht om niet aan de eigen veroordeling mee te werken, deel uitmaakt[9]. Artikel 6 EVRM vereist dat een verdachte in principe toegang tot rechtsbijstand moet worden geboden vanaf het moment waarop hij in verzekering wordt gesteld of in voorlopige hechtenis wordt genomen en dat deze bijstand zo nodig officieel wordt toegekend[10].

26. Op grond van de richtlijn inzake toegang tot een advocaat hebben verdachten of beklaagden onder meer recht op toegang zonder onnodig uitstel tot een advocaat nadat hun de vrijheid is ontnomen en voordat zij worden verhoord. Willen verdachten of beklaagden wie de vrijheid is ontnomen, hun recht op toegang tot een advocaat in de eerste fasen van de procedure daadwerkelijk kunnen uitoefenen, dan kan het niet zo zijn dat zij op die toegang moeten wachten zolang het verzoek om rechtsbijstand wordt verwerkt en beoordeeld wordt of de criteria om voor rechtshulp in aanmerking te komen, zijn vervuld, hetgeen lang kan duren. Lidstaten moeten er daarom voor zorgen dat er na de vrijheidsbeneming en voordat tot enig verhoor wordt overgegaan, onverwijld toegang tot voorlopige rechtsbijstand is.

27. Daartoe moeten de lidstaten ervoor zorgen dat er procedures of mechanismen voorhanden zijn, bijvoorbeeld piketregelingen of spoeddiensten op het gebied van verdediging, waardoor het mogelijk is om op korte termijn op politiebureaus of in detentiecentra te interveniëren zodat het recht op voorlopige rechtsbijstand en onverwijlde toegang tot een advocaat na de vrijheidsbeneming en voordat er enig verhoor plaatsvindt, daadwerkelijk kan worden uitgeoefend.

28. Het recht op toegang tot een advocaat houdt een aantal rechten in voor verdachten of beklaagden, zoals bepaald in artikel 3, lid 3, van Richtlijn 2013/48/EU betreffende het recht op toegang tot een advocaat, zoals het recht de advocaat onder vier ogen te ontmoeten en met hem te communiceren, het recht op aanwezigheid van de advocaat bij het verhoor van de verdachte of beklaagde en op daadwerkelijke deelname aan dat verhoor door de advocaat en het recht om de advocaat bepaalde procedures voor het vergaren van bewijsmateriaal te laten bijwonen. Lidstaten kunnen praktische regelingen treffen met betrekking tot de uitoefening van het recht op toegang tot een advocaat, bijvoorbeeld wat betreft de duur en de frequentie van de communicatie met de advocaat, en de uitoefening van dat recht kan dus tot op zekere hoogte worden beperkt, mits deze beperkingen de essentie van dat recht onverlet laten. Het recht op voorlopige rechtsbijstand moet worden geboden voor zover dat voor de daadwerkelijke uitoefening van het recht op toegang tot een advocaat noodzakelijk is en een eventuele beperking mag verdachten of beklaagden niet beletten hun rechten daadwerkelijk uit te oefenen.

29. Het recht op voorlopige rechtsbijstand dient ten minste van kracht te zijn totdat de bevoegde autoriteit definitief heeft besloten of de verdachte of beklaagde voor bijstand in aanmerking komt en deze ook krijgt. Wanneer het verzoek om rechtsbijstand geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, eindigt het recht op voorlopige rechtsbijstand wanneer dit besluit definitief is geworden en er geen mogelijkheid tot bezwaar of beroep meer is. Wanneer het verzoek om rechtsbijstand wordt ingewilligd, eindigt het recht op voorlopige rechtsbijstand wanneer er daadwerkelijk sprake van rechtsbijstand is en, indien van toepassing, de benoeming van de pro-deo-advocaat van kracht is. In dergelijke gevallen moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de verdachte of beklaagde steeds vertegenwoordigd is.

30. Het recht op voorlopige rechtsbijstand is ook van toepassing op gezochte personen in een procedure ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel wie de vrijheid is ontnomen. Dergelijke personen moeten recht op daadwerkelijke voorlopige rechtsbijstand hebben vanaf de vrijheidsbeneming in de uitvoerende lidstaat en minstens totdat de bevoegde autoriteit het rechtsbijstandsverzoek heeft behandeld en heeft bepaald of de verzoeker voor rechtsbijstand in aanmerking komt en, indien van toepassing, de benoeming van de pro-deo-advocaat van kracht is geworden.

31. De lidstaten kunnen in hun nationale wetgeving bepalen dat de vergoeding van de kosten in verband met voorlopige rechtsbijstand naderhand teruggevorderd kan worden van de verdachte, beklaagde of gezochte persoon, wanneer deze na de definitieve beslissing over het rechtsbijstandsverzoek niet of slechts gedeeltelijk voor rechtsbijstand in aanmerking komt krachtens de rechtsbijstandsregeling van de lidstaat.

Artikel 5 – Rechtsbijstand voor gezochte personen

32. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat gezochte personen in een procedure ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel recht op toegang tot een advocaat in de uitvoerende lidstaat hebben wanneer zij op grond van een Europees aanhoudingsbevel worden aangehouden tot de overlevering, of, wanneer er geen overlevering plaatsvindt, tot het besluit inzake overlevering definitief geworden is.

33. Teneinde te waarborgen dat het recht om, overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2013/48/EU betreffende het recht op toegang tot een advocaat, in de uitvaardigende lidstaat een advocaat aan te wijzen om de advocaat in de uitvoerende lidstaat bij te staan, daadwerkelijk kan worden uitgeoefend, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat er in de uitvaardigende lidstaat een recht op toegang tot een advocaat is voor gezochte personen die dit recht op toegang tot een advocaat uitoefenen met het oog op de procedure ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel in de uitvoerende lidstaat.

34. Het recht op rechtsbijstand in de uitvoerende en de uitvaardigende lidstaat kan afhankelijk zijn van een beoordeling van de middelen van de gezochte persoon en/of de beoordeling of het in het belang van de rechtspleging is rechtsbijstand te verlenen, overeenkomstig de in de betreffende uitvoerende of uitvaardigende lidstaat toepasselijke criteria om voor rechtsbijstand in aanmerking te komen.

35. In de periode die voorafgaat aan de definitieve beslissing of de verzochte persoon in de uitvoerende lidstaat rechtsbijstand wordt verleend, hebben gezochte personen wie de vrijheid is ontnomen echter recht op voorlopige rechtsbijstand in de uitvoerende lidstaat overeenkomstig artikel 3 van deze richtlijn.

Artikel 6 – Verstrekking van gegevens

36. Om de doelmatigheid en doeltreffendheid van deze richtlijn te controleren en te evalueren, is het noodzakelijk dat de lidstaten betrouwbare informatie verzamelen over de uitoefening van het recht op voorlopige rechtsbijstand in artikel 3 en over de uitoefening van het recht op rechtsbijstand voor gezochte personen in artikel 4.

Artikel 7 - Non-regressieclausule

37. Dit artikel moet ervoor zorgen dat de vaststelling van gemeenschappelijke minimumnormen overeenkomstig deze richtlijn niet leidt tot minder strenge normen in bepaalde lidstaten en dat de normen die in het Handvest en in het EVRM zijn vastgesteld, gehandhaafd blijven. Aangezien deze richtlijn voorziet in minimumnormen blijft het de lidstaten geheel vrijstaan om normen vast te stellen die strenger zijn dan die in deze richtlijn.

Artikel 8 – Omzetting

38. Dit artikel bepaalt dat de lidstaten de richtlijn uiterlijk op [18 maanden na de bekendmaking ervan] ten uitvoer moeten leggen en uiterlijk op diezelfde datum aan de Commissie de tekst moeten toezenden van de bepalingen waarmee de richtlijn in hun nationale recht wordt omgezet.

Artikel 9 – Inwerkingtreding

39. Dit artikel bepaalt dat de richtlijn in werking treedt op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

3.

Subsidiariteitsbeginsel



40. De doelstelling van dit voorstel kan niet voldoende door de lidstaten alleen worden verwezenlijkt, aangezien het recht op voorlopige rechtsbijstand voor verdachten of beklaagden wie de vrijheid is ontnomen en voor gezochte personen, per lidstaat aanzienlijk verschilt. Aangezien het voorstel het wederzijdse vertrouwen moet bevorderen, kan alleen een EU-optreden zorgen voor de vaststelling van samenhangende gemeenschappelijke minimumnormen die in de gehele Europese Unie van kracht zijn. Het voorstel zal de wetgeving van de lidstaten met betrekking tot voorlopige rechtsbijstand in strafprocedures en rechtsbijstand in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel op elkaar afstemmen. Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

Evenredigheidsbeginsel



41. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om de relevante doelstellingen te verwezenlijken. Er is zorgvuldig gekeken of er maatregelen door de EU genomen zouden moeten worden en zo ja, op welk niveau en in welke vorm. De richtlijn regelt alleen aspecten inzake rechtsbijstand in strafprocedures waarvan is vastgesteld dat zij essentieel zijn om de rechten die in de richtlijn betreffende de toegang tot een advocaat zijn neergelegd, aan te vullen en de doeltreffendheid daarvan te verzekeren en om het wederzijds vertrouwen in elkaars strafrechtstelsels te verbeteren. De Commissie stelt geen juridisch bindende parameters voor inzake de beoordeling of iemand voor rechtsbijstand in aanmerking komt of de kwaliteit van de richtlijn. Deze aspecten komen aan de orde in een aanbeveling van de Commissie die dit voorstel aanvult.

4.

Gevolgen voor de begroting



Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de EU.