Toelichting bij COM(2013)539 - Ondertekening van het Protocol ter bestrijding van de illegale handel in tabaksproducten, voor zover de bepalingen vallen onder deel III VwEU titel V

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

De Wereldgezondheidsvergadering nam in 2003 het Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging (FCTC) aan, dat tot doel heeft wereldwijd het aantal tabaksgerelateerde sterf- en ziektegevallen op grote schaal te verminderen. Het FCTC is tot op heden door 176 partijen geratificeerd. Voor de EU is het FCTC gesloten bij Besluit 2004/513/EG van 2 juni 2004 ([1]).

Bij artikel 15 FCTC wordt erkend dat de uitbanning van alle vormen van illegale handel in tabaksproducten, waaronder smokkel, illegale productie en imitatie, een essentieel onderdeel van het tabaksontmoedigingsbeleid is, en zijn de partijen ertoe gehouden doeltreffende maatregelen aan te nemen en uit te voeren om de illegale handel aan banden te leggen. Overeenkomstig artikel 33 FCTC kan de Conferentie van de Partijen protocollen bij het verdrag aannemen. Op grond van voornoemde artikelen besliste de Conferentie van de Partijen (COP) bij het FCTC op haar tweede bijeenkomst in juni-juli 2007 een intergouvernementeel onderhandelingsorgaan (Intergovernmental Negotiating Body - INB) op te richten om te onderhandelen over en een ontwerp op te stellen van een protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten (hierna 'het protocol' genoemd).

De Raad machtigde de Commissie om namens de EU over het protocol te onderhandelen bij besluit van 20 december 2007. Bij dat besluit werden de onderhandelingsrichtsnoeren voor het FCTC aangepast met het oog op het protocol. De richtsnoeren voor het FCTC waren door de Raad vastgesteld op 22 oktober 1999 en aangevuld op 21 april 2001. Na zijn vijfde bijeenkomst besloot het INB de aanbeveling te doen dat over het ontwerpprotocol waarover een consensus was bereikt, zou worden beraadslaagd op de vijfde COP bij het FCTC. Daarop heeft de vijfde COP, die plaatsvond te Seoul, Republiek Korea, op 12 november 2012 het protocol aangenomen.

Overeenkomstig artikel 43 ligt het protocol ter ondertekening door de partijen bij het FCTC in New York tot 9 januari 2014. De EU dient dit protocol zo spoedig mogelijk te ondertekenen.

Het protocol bevat kernbepalingen inzake de bewaking van de toeleveringsketen van tabaksproducten en apparatuur voor het vervaardigen van dergelijke producten (deel III: Bewaking van de toeleveringsketen). Het protocol vereist de invoering door een bevoegde autoriteit van een vergunnings- of gelijkwaardig goedkeurings- of bewakingssysteem voor elke natuurlijke of rechtspersoon die betrokken is bij de vervaardiging en bij de in- en uitvoer van tabaksproducten en productieapparatuur (artikel 6 — Vergunnings- of gelijkwaardig goedkeurings- of bewakingssysteem). Het protocol verplicht alle natuurlijke en rechtspersonen die betrokken zijn in de toeleveringsketen voor tabak, tabaksproducten en productieapparatuur ertoe de nodige zorgvuldigheid aan de dag te leggen wat betreft hun afnemers (artikel 7 — Zorgvuldigheid). Het protocol voorziet in de totstandbrenging van een wereldwijd volg- en traceersysteem binnen de vijf jaar na de inwerkingtreding van het protocol, bestaande uit door de partijen beheerde nationale volg- en traceersystemen voor alle tabaksproducten die worden vervaardigd of binnengebracht op hun grondgebied (artikel 8 — Volgen en traceren).

Daarnaast bevat het protocol voorschriften betreffende het bijhouden van registers, veiligheid en voorzorgsmaatregelen, onder andere om witwassen van geld tegen te gaan, en het melden van verdachte transacties (artikelen 9 en 10). Tevens zijn voorschriften opgenomen betreffende de verkoop via internet, telecommunicatie of andere nieuwe technologieën (artikel 11), de rechtenvrije verkoop van tabaksproducten en de uitvoering van effectieve controles op tabak en tabaksproducten in de vrije zones, met inbegrip van een verbod op het vermengen van tabaksproducten met niet-tabaksproducten bij het verwijderen uit een vrije zone (artikel 12).

Deel IV van het protocol bepaalt welke gedragingen in de wetgeving van de partijen als onwettig worden gekwalificeerd (artikel 14) en verplicht de partijen ertoe natuurlijke en rechtspersonen aansprakelijk te stellen voor dergelijke gedragingen, met inbegrip van strafbare feiten (artikelen 15 en 16). Daarnaast bevat dit deel bepalingen betreffende betalingen bij inbeslagneming (artikel 17), de behandeling van in beslag genomen tabak (artikel 18) en speciale opsporingstechnieken (artikel 19). Deel V van het protocol bevat voorschriften voor de uitwisseling van informatie tussen de partijen (artikelen 20 tot en met 22), samenwerking en wederzijdse bijstand (zowel administratieve als juridische, in strafzaken – artikelen 23-24 en 27-29), de bevoegde rechtsmacht (artikel 26) en uitlevering (artikelen 30 en 31).

1.

Resultaten van de raadpleging van betrokken partijen



Er werd met de lidstaten overlegd in het kader van de werkgroep Douane-unie van de Raad en lokale coördinatievergaderingen tijdens de zittingen van het intergouvernementeel onderhandelingsorgaan en van de tussentijdse werkgroepen.

Het Europees Parlement werd over de uitkomst van de onderhandelingen geïnformeerd.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Het protocol bevat een complex stel maatregelen en voorschriften. De hoofddoelstelling van het protocol is bij te dragen tot de algemene inspanningen om het tabaksgebruik aan banden te leggen door alle vormen van illegale handel in tabaksproductie en productieapparatuur te bestrijden. Dit doel wordt nagestreefd met behulp van verschillende series maatregelen die alle even belangrijk zijn en elkaar aanvullen. Die maatregelen hebben betrekking op verschillende gebieden van het EU-optreden en kunnen als volgt worden onderverdeeld:

a) de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- (en aanverwante) producten,

b) geharmoniseerde belastings- en aanverwante regels,

c) douanecontroles en samenwerking, onder andere via wederzijdse administratieve bijstand, in douane-aangelegenheden,

d) het op elkaar afstemmen van de definities van strafbare feiten, justitiële samenwerking in strafzaken en politiële samenwerking.

De bepalingen vallen gewoonlijk onder één rubriek, of in enkele gevallen onder meerdere tegelijk. De EU beschikt derhalve over de externe bevoegdheid om zich met die aangelegenheden bezig te houden. In sommige gevallen gaat het om een exclusieve bevoegdheid, overeenkomstig artikel 3 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Wat betreft rubriek a), bevat het protocol door EU-wetgeving op grond van artikel 114 VWEU geregeerde bepalingen, waar het gaat om het volgen en traceren en verkoop via internet, telecommunicatie en andere nieuwe technologieën.

Wat betreft rubriek b), bevat het protocol door EU-wetgeving inzake indirecte belastingen op grond van artikel 113 VWEU geregeerde bepalingen , met name waar het gaat om vergunningen, bijhouden van registers, rechtenvrije verkoop en administratieve samenwerking.

Wat betreft rubriek c), bevat het protocol door EU-wetgeving op grond van de artikelen 33 en 207 VWEU geregeerde bepalingen, waar het gaat om controle- en verificatiemaatregelen bij internationale doorvoer of overlading van tabaksproducten en productieapparatuur, en om internationale samenwerking met inbegrip van wederzijdse administratieve bijstand.

Het protocol bevat tevens bepalingen over de definitie van onwettige gedragingen die door de partijen als strafrechtelijk of als niet-strafrechtelijk vervolgbaar feit worden aangemerkt. Niet-strafrechtelijk vervolgbare feiten vallen onder het EU-optreden op de gebieden die zijn omschreven onder de rubrieken a) tot c).

De bovengenoemde aangelegenheden vallen onder de titels II en VII van deel IV en titel II van deel V van het VWEU. Wat betreft de bepalingen die niet onder titel V van deel III van het VWEU vallen, dient het protocol derhalve namens de Unie te worden ondertekend bij een afzonderlijk besluit van de Raad dat het voorwerp uitmaakt van een afzonderlijk voorstel.

Wat betreft rubriek d), bevat het protocol bepalingen die door bestaande EU-wetgeving worden geregeerd, waar het gaat om de onderlinge afstemming van de definities van strafbare feiten, de politiële samenwerking en de justitiële samenwerking in strafzaken (respectievelijk hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5 van titel V van deel III van het VWEU). Voor titel V van deel III van het VWEU geldt een bijzondere regeling omdat Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Ierland niet deelnemen aan daaronder vallende maatregelen. Het Verenigd Koninkrijk en Ierland beschikken evenwel over de mogelijkheid om aan de vaststelling en de toepassing van de maatregelen deel te nemen.

Het protocol bevat bepalingen over de definitie van onwettige gedragingen die door de partijen als strafrechtelijk of als niet-strafrechtelijk vervolgbaar feit worden aangemerkt, en over de aansprakelijkheid van natuurlijke en rechtspersonen. Op grond van artikel 83 VWEU heeft de EU bevoegdheid waar het gaat om strafbare feiten. De lijst van onwettige gedragingen omvat ook het witwassen van de opbrengsten van onwettig gedrag dat als een strafbaar feit is aangemerkt. Overeenkomstig Kaderbesluit 2001/500/JBZ[2] van de Raad van 26 juni 2001 inzake het witwassen van geld, de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van opbrengsten van misdrijven zorgen de lidstaten ervoor dat bepaalde witwasdelicten strafrechtelijk bestraft worden.

Het protocol bevat bepalingen betreffende de justitiële samenwerking in strafzaken (wederzijdse rechtshulp en uitlevering). Op grond van artikel 82, lid 1, VWEU heeft de EU bevoegdheid op dit gebied. Overeenkomstig Kaderbesluit 2002/584/JBZ[3] van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten kunnen de lidstaten onder bepaalde voorwaarden een aanhoudingsbevel uitvaardigen voor sommige in het kaderbesluit gedefinieerde delicten, zoals fraude en deelneming aan een criminele organisatie. Kaderbesluit 2003/577/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken[4] stelt de regels vast volgens welke een lidstaat een door een rechterlijke autoriteit van een andere lidstaat in een strafprocedure gegeven beslissing tot bevriezing op zijn grondgebied met het oog op de veiligstelling van bewijs of de daaropvolgende confiscatie van voorwerpen erkent en ten uitvoer legt. Kaderbesluit 2006/783/JBZ van de Raad van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op vonnissen tot confiscatie[5] stelt de regels vast volgens welke een lidstaat een door een in strafzaken bevoegde rechter van een andere lidstaat gegeven beslissing tot confiscatie erkent en ten uitvoer legt. De door de Raad overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, vastgestelde Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie[6] strekt tot het aanvullen en het vergemakkelijken van de toepassing van de in artikel 1 genoemde bestaande instrumenten. Er wordt wederzijdse rechtshulp verleend ten behoeve van procedures wegens feiten die volgens het nationale recht van de verzoekende of van de aangezochte lidstaat, of van beide, als vergrijpen tegen voorschriften betreffende de orde door bestuurlijke autoriteiten worden bestraft, mits van hun beslissingen beroep openstaat voor een ook in strafzaken bevoegde rechter. Er wordt eveneens wederzijdse rechtshulp verleend ten behoeve van strafvervolging en procedures in verband met strafbare feiten waarvoor in de verzoekende lidstaat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld.

Het protocol voorziet in maatregelen op het gebied van politiële en douanesamenwerking in strafzaken waarvoor de EU op grond van artikel 87, lid 2, VWEU bevoegdheid heeft. Besluit 2009/917/JBZ van de Raad van 30 november 2009[7] inzake het gebruik van informatica op douanegebied is de rechtsgrondslag voor de instelling en het gebruik van het douane-informatiesysteem dat de lidstaten moet helpen bij het voorkomen, het onderzoeken en het vervolgen van ernstige overtredingen van nationale wetten. Krachtens de Akte 98/C 24/01 van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de overeenkomst op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douaneadministraties[8] verlenen de lidstaten elkaar bijstand en werken zij samen via hun douaneadministraties om inbreuken op nationale douanevoorschriften te voorkomen en op te sporen, en inbreuken op communautaire en nationale douanevoorschriften te vervolgen en te bestraffen. Grensoverschrijdende samenwerking is volgens de overeenkomst toegestaan ter voorkoming, opsporing en vervolging van inbreuken in geval van grensoverschrijdende illegale handel in belastbare goederen, waarbij de belastingplicht wordt ontweken of getracht wordt om van de staat op onrechtmatige wijze een financiële vergoeding te verkrijgen die verband houdt met de invoer of uitvoer van goederen, indien vanwege de omvang van deze handel en het ermee gepaard gaande risico op het gebied van belastingen en subsidies, de kosten ten laste van de begroting van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten hoog kunnen oplopen (artikel 19).

Kaderbesluit 2006/960/JBZ[9] van de Raad van 18 december 2006 betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten van de Europese Unie stelt reeds regels vast volgens welke de rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten snel en doeltreffend bestaande informatie en inlichtingen kunnen uitwisselen teneinde een strafrechtelijk onderzoek uit te voeren of politie-inlichtingen te verzamelen.

De rechtsgrondslag voor de ondertekening van het protocol door de EU overeenkomstig titel V van deel III van het VWEU wordt bijgevolg gevormd door artikel 82, lid 1, artikel 83 en artikel 87, lid 2.