Toelichting bij COM(2013)338 - Machtiging van Oostenrijk en Malta toe te treden tot Verdrag van 's-Gravenhage inzake de betekening en kennisgeving in het buitenland in burgerlijke en in handelszaken

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

2.

1.1. Doel van het voorstel


Het Verdrag van 's-Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken (hierna het “Haags Betekeningsverdrag” genoemd) regelt de wijzen waarop een gerechtelijk of buitengerechtelijk stuk van de ene Verdragsluitende Staat naar de andere moet worden toegezonden wanneer deze toezending ter betekening of kennisgeving in die laatstgenoemde staat moet plaatsvinden. Het Haags Betekeningsverdrag vereenvoudigt de wijze van toezending van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken. De belangrijkste wijze van toezending is de toezending die niet via consulaire of diplomatieke kanalen plaatsvindt, maar door middel van een centrale autoriteit, die de stukken ter kennis geeft of betekent of ervoor zorgt dat dit gebeurt. Het Verdrag voorziet ook in verschillende alternatieve manieren van toezending (bijvoorbeeld over de post). Het beoogt ook een regeling tot stand te brengen waarbij de ontvanger voor zover mogelijk zo snel feitelijk op de hoogte wordt gebracht van het ter kennis te geven of te betekenen stuk, dat hij voldoende tijd heeft voor verweer. Verder maakte het Verdrag het eenvoudiger om te bewijzen dat de kennisgeving of betekening in het buitenland heeft plaatsgevonden, door middel van in een standaardmodel opgenomen verklaringen.

Als gevolg van de vaststelling van de interne regels van de Unie inzake de kennisgeving en betekening van stukken in Verordening (EG) nr. 1348/2000, ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (de betekening en de kennisgeving van stukken), en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1348/2000[1], valt het Haags Betekeningsverdrag onder de exclusieve externe bevoegdheid van de Europese Unie. Derhalve kunnen de lidstaten geen partij bij het Haags Betekeningsverdrag worden zonder daartoe gemachtigd te zijn.

24 lidstaten waren vóór de vaststelling van EU-wetgeving partij bij het Haags Betekeningsverdrag geworden. De overige lidstaten die gemachtigd moeten worden om tot het Verdrag toe te treden zijn Oostenrijk en Malta[2].

De Commissie stelt daarom voor dat de Raad Oostenrijk en Malta machtigt om in het belang van de Europese Unie toe te treden tot het Haags Betekeningsverdrag. Het Verdrag bevat geen clausule die de EU machtigt zelf toe te treden.

3.

1.2. Het belang van toetreding tot het Haags Betekeningsverdrag


Het Haags Betekeningsverdrag, dat de toezending van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in het buitenland verbetert, is voor de Europese Unie en haar lidstaten met name van belang omdat het de gerechtelijke samenwerking bevordert bij grensoverschrijdende geschillen die zich voordoen in relaties met derde landen die partij bij het Verdrag zijn. Het Verdrag is grotendeels bekrachtigd; op dit moment zijn er 67 Verdragsluitende staten.

Oostenrijk en Malta hebben blijk gegeven van hun belangstelling voor toetreding tot het Haags Betekeningsverdrag. Hun toetreding zou sporen met de beleidstoezegging die de EU toen zij in 2007 lid van de Haagse Conferentie werd, heeft gedaan om toe te zullen treden tot de instrumenten van de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht wanneer de EU daar belang bij heeft.

Voorts heeft de EU in haar externe betrekkingen toetreding van derde landen tot het Haags Betekeningsverdrag steeds bevorderd als een doeltreffend en betrouwbaar systeem voor de kennisgeving en betekening van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken. Het zou met deze benadering in overeenstemming zijn wanneer alle lidstaten van de EU zelf partij bij het Verdrag zijn.

4.

2. RESULTATEN VAN RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELINGEN


Oostenrijk en Malta hebben in de betreffende groep van de Raad hun belangstelling voor toetreding tot het Haags Betekeningsverdrag bevestigd. Het Permanente Bureau van de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht heeft laten weten dat derde landen die partij zijn bij het Verdrag graag zouden zien dat alle EU-lidstaten partij bij het Verdrag worden.

1.

Juridische elementen van het voorstel



5.

3.1. Bevoegdheid van de EU met betrekking tot het Haags Betekeningsverdrag


Overeenkomstig artikel 3, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de rechtspraak[3] van het Europese Hof van Justitie valt de kwestie van de kennisgeving en betekening van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken binnen de exclusieve externe bevoegdheid van de Europese Unie aangezien de Unie hiervoor interne wetgeving heeft goedgekeurd in de vorm van Verordening (EG) nr. 1393/2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken. De lidstaten hebben daarom niet langer het recht om ten opzichte van derde landen verbintenissen aan te gaan die op deze regels van invloed zijn.

Met name artikel 3, lid 2, VWEU bepaalt dat de Unie exclusief bevoegd is een internationale overeenkomst te sluiten indien die sluiting gevolgen kan hebben voor gemeenschappelijke regels of de strekking daarvan kan wijzigen. Op grond van deze regel en in overeenstemming met de jurisprudentie valt een overeenkomst binnen de exclusieve bevoegdheid van de EU wanneer kan worden aangetoond dat het onderwerp van de overeenkomst binnen de reikwijdte van interne gemeenschappelijke regels valt, of binnen een gebied dat reeds grotendeels wordt bestreken door dergelijke regels of wanneer regels zijn vastgesteld op gebieden waarop geen gemeenschappelijk beleid van toepassing is, en met name op gebieden waar sprake van harmonisatiemaatregelen is, ongeacht of deze gemeenschappelijke regels en de overeenkomst met elkaar in tegenspraak zijn.

Verordening (EG) nr. 1393/2007 is van toepassing op burgerlijke en handelszaken wanneer het nodig is om gerechtelijke of buitengerechtelijke stukken ter kennisgeving of betekening van de ene naar de andere lidstaat te verzenden. Door de lidstaten aangewezen instanties zijn verantwoordelijk voor de verzending en ontvangst van stukken. De verordening voert een systeem in dat lijkt op dat van het Haags Betekeningsverdrag, zodat het onderwerp van het Haags Betekeningsverdrag duidelijk binnen de reikwijdte van de interne EU-wetgeving valt. Bijgevolg heeft de Europese Unie exclusieve bevoegdheid ten aanzien van het Haags Betekeningsverdrag.

Voorts heeft de Unie haar externe bevoegdheid op het gebied van de kennisgeving en betekening van stukken al uitgeoefend door met Denemarken een internationale overeenkomst te sluiten over de kennisgeving en betekening van stukken[4].

6.

3.2. Machtiging van de lidstaten


Omdat het Haags Betekeningsverdrag geen clausule inzake regionale economische organisaties bevat, kan de Europese Unie geen Verdragsluitende Partij bij het Verdrag worden. De Unie moet daarom haar bevoegdheden via haar lidstaten uitoefenen en dus de betrokken lidstaten machtigen om in het belang van de Unie toe te treden tot het Haags Betekeningsverdrag. Op het gebied van civiel recht bestaan er verschillende precedenten. Het meest recente blijkt uit beschikking 2008/431/EG van de Raad waarbij bepaalde lidstaten worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Gemeenschap, het Verdrag van 's-Gravenhage van 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen te bekrachtigen of tot dit verdrag toe te treden, en waarbij bepaalde lidstaten worden gemachtigd een verklaring af te leggen betreffende de toepassing van de interne voorschriften van het Gemeenschapsrecht[5].

Het Haags Betekeningsverdrag biedt de Verdragsluitende Staten de mogelijkheid om met betrekking tot een aantal van zijn bepalingen verklaringen af te leggen; zie bijvoorbeeld artikel 8, tweede alinea, artikel 10, artikel 15, tweede alinea, en artikel 16, derde alinea. De EU‑lidstaten die partij zijn bij het Verdrag hebben verschillende verklaringen afgelegd. De situatie is niet gelijk: een aantal lidstaten heeft bijvoorbeeld een verklaring afgelegd op grond van artikel 8, tweede alinea, en diplomatieke of consulaire ambtenaren alleen de bevoegdheid verleend om stukken aan de eigen onderdanen van hun lidstaat ter kennis te brengen of te betekenen; sommige andere hebben zich daarentegen alleen verzet tegen de wijzen van toezending van artikel 10. Verklaringen ingevolge artikel 16, derde alinea, dat voorziet in de mogelijkheid om te verzoeken om verlening van een nieuwe termijn voor de aanwending van een rechtsmiddel, lopen bijvoorbeeld uiteen wat betreft de uiterste termijn voor de indiening van het verzoek. Gelet op het voorgaande is het niet redelijk om van de betrokken lidstaten te eisen dat, zo zij (een) verklaring(en) afleggen, deze uniform moet(en) zijn. Kortom, de betrokken lidstaten moeten bij hun toetreding tot het Verdrag alle op grond van de bepalingen van het Verdrag toegestane relevante verklaringen afleggen die zij noodzakelijk achten. Wel moet de tekst van dergelijke verklaringen aan het besluit van de Raad worden gehecht.