Toelichting bij COM(2013)262 - Verordening betreffende de productie en het op de markt aanbieden van teeltmateriaal (teeltmateriaalwetgeving)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Teeltmateriaal is een essentieel element voor de productiviteit, de diversiteit en de gezondheid en kwaliteit van de land- en tuinbouw, de voedsel- en diervoederproductie en ons milieu. Een groot deel van de Unie is overdekt met bos en deze gebieden hebben tal van sociale, economische, ecologische en culturele functies. De huidige EU-wetgeving betreffende het op de markt aanbieden van teeltmateriaal berust op twee pijlers, namelijk de registratie van rassen en materiaal en de certificering van de afzonderlijke partijen teeltmateriaal van plantensoorten die in de richtlijnen worden genoemd ("in een EU-lijst opgenomen soorten").

Dit ontwerpvoorstel behelst een consolidering en actualisering van de wetgeving voor het op de markt aanbieden van teeltmateriaal, waarbij de volgende twaalf richtlijnen worden ingetrokken en vervangen: Richtlijn 66/401/EEG van de Raad betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen, Richtlijn 66/402/EEG van de Raad betreffende het in de handel brengen van zaaigranen, Richtlijn 2002/53/EG van de Raad betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen, Richtlijn 2002/54/EG van de Raad betreffende het in de handel brengen van bietenzaad, Richtlijn 2002/55/EG van de Raad betreffende het in de handel brengen van groentezaad, Richtlijn 2002/56/EG van de Raad betreffende het in de handel brengen van pootaardappelen, Richtlijn 2002/57/EG van de Raad betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen, Richtlijn 68/193/EEG van de Raad betreffende het in de handel brengen van vegetatief teeltmateriaal voor wijnstokken, Richtlijn 98/56/EG van de Raad betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van siergewassen, Richtlijn 92/33/EEG van de Raad betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen, met uitzondering van zaad, Richtlijn 2008/90/EG van de Raad betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van fruitgewassen, alsmede van fruitgewassen die voor de fruitteelt worden gebruikt en Richtlijn 1999/105/EG van de Raad van 22 december 1999 betreffende het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal.

De meeste richtlijnen van de Raad voor het op de markt aanbieden van teeltmateriaal zijn voor het eerst vastgesteld tussen 1966 en 1971; sommige zijn van recenter datum. Die oude richtlijnen hebben talrijke ingrijpende wijzigingen ondergaan, zodat er behoefte is aan meer duidelijkheid en transparantie. Gezien deze voorgeschiedenis zijn er grote verschillen tussen de richtlijnen, zowel wat de technische grondslagen betreft als qua aanpak, die uiteenloopt van officiële controles op producten tot officieel toezicht op processen. Met name de productcontrole is voor de bevoegde autoriteiten een zware belasting.

Bovendien zullen de huidige onzekerheden en verschillen tussen de lidstaten wat betreft de uitvoering van de bestaande wetgeving door deze complexiteit en versnippering in stand gehouden worden. Het gevolg hiervan is een ongelijk speelveld voor professionele exploitanten op de interne markt. De uitvoering van de wetgeving moet geharmoniseerd worden, de kosten en administratieve lasten moeten worden beperkt en innovatie moet ondersteund worden. Ook zijn aanpassingen nodig aan de technische vooruitgang bij het kweken van planten en de snelle ontwikkeling van de Europese en mondiale markt voor teeltmateriaal. Dit alles vereist een actualisering en modernisering van het wettelijk kader. De instandhouding in situ van de agro-biodiversiteit moet sterker worden gestimuleerd. Daarnaast staat de zwakke horizontale coördinatie met andere wetgeving, beleidsonderdelen en strategieën van de EU een doelmatiger uitvoering in de weg. In de afgelopen jaren is het inzicht gegroeid dat het landbouwbeleid van de EU van strategisch belang is voor de voedselzekerheid en -veiligheid, de voedingswaarde van levensmiddelen, het milieu, de biologische diversiteit en de klimaatverandering. 'Duurzame intensivering' en vergroening van de productie van voedselgewassen zodat een hogere opbrengst wordt verkregen zonder nadelige gevolgen voor het milieu en zonder meer cultuurgrond in beslag te nemen, is nu een belangrijk streven. De wetgeving betreffende teeltmateriaal is van cruciaal belang om dat doel te bereiken. De bosbouwstrategie van de EU onderstreept het belang van de multifunctionele rol van het bos en een duurzaam beheer daarvan.

Er moet worden gezorgd voor samenhang en synergie met de wetgeving inzake plantgezondheid wat betreft fytosanitaire controles, die deel uitmaken van de certificering van teeltmateriaal, en ook moeten de algemene beginselen betreffende officiële controles die zijn vervat in Verordening (EG) nr. 882/2004 inzake officiële controles worden overgenomen.

1.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



De effectbeoordeling van dit voorstel is gebaseerd op de resultaten van de evaluatie van de EU-wetgeving inzake het in de handel brengen van zaaizaad en pootgoed (nu 'teeltmateriaal' genoemd) die in 2007/2008 is uitgevoerd door het Food Chain Evaluation Consortium (FCEC) en een studie naar de registratie van rassen die hetzelfde consortium in het eerste halfjaar van 2010 heeft uitgevoerd. Verder is een enquête gehouden onder alle belanghebbende partijen, met name de bevoegde autoriteiten in de lidstaten, vertegenwoordigers van het bedrijfsleven bij de EU en op nationaal niveau, betrokken internationale normalisatieorganisaties, niet-gouvernementele organisaties en het Communautair Bureau voor plantenrassen (CBP). Tussen 2009 en 2011 is de horizontale werkgroep van de Commissie een aantal malen bijeengekomen, waarbij alle plantensoorten zijn besproken. In mei 2011 hebben vier tijdens het Hongaarse voorzitterschap opgerichte taskforces zich met specifieke onderwerpen beziggehouden. Daarnaast heeft de Commissie tussen 2009 en 2011 herhaaldelijk de werkgroep 'Teeltmateriaal' van de adviesgroep voor de voedselketen en de gezondheid van dieren en planten geraadpleegd. Op 18 maart 2009 is een open conferentie 'Ensuring Seed Availability in the 21st Century' gehouden om de resultaten van de evaluatie te presenteren en met verschillende belanghebbenden te bespreken. Ten slotte is tussen 19 april en 30 mei 2011 via internet met behulp van een vragenlijst voor interactieve beleidsvorming aan de belanghebbenden om commentaar gevraagd op een document over opties en analyses. Hierop zijn 257 reacties van een zeer breed scala van belanghebbenden gekomen.

Het hoofddoel van de raadplegingen was het peilen van de opvattingen over de bepalingen en de toepassing van de huidige wetgeving, alsmede de vereiste veranderingen. De belanghebbenden waren in grote lijnen tevreden met de beginselen van de huidige richtlijnen, maar zij waren het met de Commissie eens dat herziening wenselijk is. Er blijken met name verbeteringen mogelijk op het vlak van vereenvoudiging van de regelgeving, kostenbeperking en een grotere doelmatigheid, meer flexibiliteit voor professionele exploitanten, de mate van harmonisatie tussen de lidstaten, de rol van niche- en opkomende markten en het behoud van de agro-biodiversiteit en plantaardige genetische hulpbronnen. De meeste belanghebbenden waren er sterk voorstander van om de algemene beginselen van de huidige wetgeving te behouden, met name de procedures voor de registratie van rassen en de certificering van partijen zaaizaad vóór het in de handel brengen. Bovendien wilden de belanghebbenden de huidige benadering van de EU-wetgeving voor bosbouwkundig teeltmateriaal graag behouden.

Uit de effectbeoordeling kwamen de volgende hoofdlijnen naar voren waar veranderingen nodig zijn om de ontwikkelingen op economisch, sociaal, wetenschappelijk en milieugebied aan te kunnen: i) vereenvoudiging van de basisteksten (van twaalf richtlijnen naar één verordening), ii) kostendekking en verbetering van de doeltreffendheid en doelmatigheid van het systeem en iii) horizontale coördinatie met recente, al vastgestelde beleidsonderdelen van de EU. Er worden verscheidene manieren onderzocht — meer flexibiliteit, deregulering of centralisering — om de doelmatigheid van het systeem te vergroten en tegelijkertijd teeltmateriaal van hoge kwaliteit te garanderen, het concurrentievermogen in stand te houden en nieuwe aspecten zoals biologische diversiteit in aanmerking te nemen. Uitgaande van deze drie hoofdlijnen worden vijf beleidsopties onderscheiden, die alle vijf vereenvoudiging van de regelgeving en kostendekking omvatten. Ook aspecten betreffende het mkb en micro-ondernemingen komen in alle opties aan bod, met name om te waarborgen dat die ondernemingen een beroep kunnen doen op overheidsdiensten voor bepaalde taken die zij zelf niet kunnen uitvoeren en om ervoor te zorgen dat zij ruimere toegang tot de markt voor teeltmateriaal kunnen krijgen. Er wordt speciale aandacht besteed aan een juist evenwicht tussen de overdracht van operationele werkzaamheden en het handhaven van de kwaliteit van het teeltmateriaal.

De effectbeoordeling komt tot de conclusie dat met geen van de opties alle doelstellingen van de herziening doelmatig, doeltreffend en coherent gerealiseerd kunnen worden; daarom wordt, in overeenstemming met de opvatting van de belanghebbenden, een voorkeursoptie geopperd die elementen van de opties 2, 4 en 5 omvat. Aldus schept het voorstel rechtszekerheid voor zowel de professionele exploitant als de consument, waarbij tegelijkertijd een hoge kwaliteit van het teeltmateriaal gewaarborgd is en het concurrentievoordeel op de interne en de wereldmarkt veiliggesteld wordt. Deze combinatie streeft naar een evenwicht tussen enerzijds flexibiliteit voor de professionele exploitanten (opties 2 en 4) en biodiversiteit (optie 4) en anderzijds de nodige strenge gezondheids- en kwaliteitsvoorschriften (elementen van de opties 2 en 5) voor een goede marktwerking en de instandhouding van de kwaliteit en gezondheid van het teeltmateriaal. Hierbij komen nog bepalingen om kleine gewassen of gewassen voor speciale doeleinden laagdrempelige toegang tot specifieke of kleine marktsegmenten te bieden, maar wel met minimale verplichtingen ten aanzien van traceerbaarheid, gezondheid en voorlichting van de consument, zodat voor alle professionele exploitanten dezelfde regels gelden.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Het voorstel is bedoeld om de twaalf bestaande richtlijnen door één verordening te vervangen.

3.1. Deel I – Algemene bepalingen

De voorgestelde verordening betreft alle soorten teeltmateriaal. Het grootste deel heeft betrekking op de soorten die momenteel door de twaalf richtlijnen worden geregeld (de 'in een lijst opgenomen soorten'). Om echter de bestaande benaderingen van de lidstaten voor andere soorten, dat wil zeggen plantensoorten die niet op lijsten staan en dus niet onder de huidige richtlijnen vallen, te verduidelijken en te harmoniseren, komen ook voor deze soorten enkele heel elementaire bepalingen te gelden (zie deel III, titel III).

In verband met de behoeften van de producenten en de vereisten inzake flexibiliteit en evenredigheid is deze verordening niet van toepassing op teeltmateriaal voor onderzoek en wetenschappelijke doeleinden en voor kweekdoeleinden (d.w.z. selectie). Daarnaast dient zij niet te gelden voor materiaal dat bestemd is voor of bewaard wordt in genenbanken, organisaties en netwerken voor de instandhouding ex situ of in situ of op het landbouwbedrijf van genetische hulpbronnen. Voorts is teeltmateriaal dat in natura wordt uitgewisseld tussen twee personen die geen professionele exploitanten zijn, van deze verordening uitgesloten.

De belangrijkste verandering in de definities is de invoering van een gemeenschappelijke term voor al het teeltmateriaal, dat wil zeggen zaadgoed en andere soorten teeltmateriaal. Teeltmateriaal wordt gedefinieerd als planten of delen van planten die in staat en bedoeld zijn om volledige planten voort te brengen of te vermeerderen. Dit omvat ook plantgoed. Voor al die soorten teeltmateriaal gelden dezelfde beginselen ten aanzien van hun productie met het oog op het op de markt aanbieden en ten aanzien van het op de markt aanbieden zelf.

3.2. Deel II – Professionele exploitanten

Aangezien de definitie van exploitant in deze verordening geen privépersonen omvat, wordt de term 'professionele exploitant' gebruikt. Alle professionele exploitanten vallen onder een en dezelfde definitie en moeten worden geregistreerd om controles te vergemakkelijken. Dat register wordt gecombineerd met het register dat op grond van de [titel van de nieuwe verordening plantgezondheid] wordt opgesteld. Voor professionele exploitanten worden basisverplichtingen ingevoerd wat betreft de identificatie van het teeltmateriaal dat zij produceren of op de markt aanbieden, hun administratie, de vergemakkelijking van controles en de instandhouding van het materiaal. De traceerbaarheid van al het teeltmateriaal wordt gewaarborgd door de verplichting voor professionele exploitanten om te beschikken over informatie betreffende de stap vóór en de stap na hun commerciële activiteiten.

3.3. Deel III – Ander dan bosbouwkundig teeltmateriaal

4.

Titel I Algemene bepalingen


Gedefinieerd worden: ras, de instandhouding daarvan, ras met officiële beschrijving respectievelijk ras met officieel erkende beschrijving, kloon en de verschillende handelscategorieën.

5.

Titel II Productie en op de markt aanbieden van in de lijst opgenomen soorten


De basisaanpak voor de registratie van rassen en materiaal en de certificering en/of inspectie van partijen ten behoeve van het op de markt aanbieden blijft in grote lijnen gehandhaafd. Wel wordt professionele exploitanten meer flexibiliteit geboden, zodat zij kunnen besluiten de nodige onderzoeken voor de rasregistratie of inspecties, bemonsteringen en analyses van teeltmateriaal met het oog op certificering zelf uit te voeren onder toezicht van de bevoegde autoriteiten. Daarnaast zullen afgeleide rechtshandelingen worden vastgesteld met specifieke voorschriften voor de productie en het op de markt aanbieden van bepaalde soorten en de categorieën daarvan (prebasismateriaal, basismateriaal, gecertificeerd materiaal en standaardmateriaal). Dit is van belang om over de nodige flexibiliteit te beschikken in verband met wijzigingen als gevolg van wetenschappelijke en technische ontwikkelingen, met inachtneming van de evenredigheid en duurzaamheid van de regelgeving.

Bij het op de markt aanbieden van teeltmateriaal moet dit aan de volgende voorschriften voldoen:

– het behoort tot een ras dat of kloon die overeenkomstig deze verordening is geregistreerd;

– het voldoet aan de specifieke voorschriften voor de desbetreffende handelscategorie voor het geslacht en de soort in kwestie;

– het is voorzien van een officieel etiket in het geval van prebasismateriaal, basismateriaal of gecertificeerd materiaal, of van een etiket van de exploitant in het geval van standaardmateriaal;

– het voldoet aan de voorschriften inzake behandeling;

– het voldoet aan de voorschriften inzake certificering en identificatie.

De verplichte registratie van het ras geldt niet voor onderstammen die niet aan de voorwaarden voor een ras voldoen. Verder kan heterogeen materiaal, dat niet voldoet aan de definitie van een ras, onder bepaalde voorwaarden worden vrijgesteld van het voorschrift dat dat materiaal tot een geregistreerd ras moet behoren, om op toekomstige wetenschappelijke en technische ontwikkelingen te kunnen inspelen. Ook wordt voorzien in een specifieke afwijking voor teeltmateriaal voor nichemarkten.

Voor de productie en het op de markt aanbieden van teeltmateriaal van bepaalde geslachten en soorten, die in lijsten in de huidige richtlijnen zijn opgenomen, moeten strengere voorschriften blijven gelden ("in de lijst opgenomen soorten"). Er moeten echter criteria worden vastgesteld om te bepalen voor welke plantensoorten dit geldt. Dit is het geval voor plantengeslachten of ‑soorten die een aanzienlijk productiegebied en een hoge productiewaarde vertegenwoordigen, door een groot aantal professionele exploitanten geproduceerd en op de markt aangeboden worden of stoffen bevatten waarvoor speciale voorschriften nodig zijn om de gezondheid van mens of dier of het milieu te beschermen.

Om transparantie en een geïnformeerde keuze voor de gebruikers te garanderen mag teeltmateriaal alleen geproduceerd en op de markt aangeboden worden als prebasismateriaal, basismateriaal, gecertificeerd materiaal of standaardmateriaal. Er moeten uitvoerige criteria worden vastgesteld om te bepalen welke geslachten en soorten niet als standaardmateriaal op de markt aangeboden mogen worden ter waarborging van de kwaliteit en gezondheid, de identiteit en de traceerbaarheid van het teeltmateriaal en de voedsel- en diervoederzekerheid. Per geslacht en soort moeten voor elk van deze categorieën specifieke voorschriften worden vastgesteld. De voorschriften inzake rasechtheid, raszuiverheid, gezondheid en andere kwaliteitsvoorschriften, etikettering, partijen, verpakking met inbegrip van kleine verpakkingen, controles na certificering, vergelijkende tests en proeven, alsmede mengsels blijven van toepassing.

6.

Afwijkingen


De bestaande permanente afwijkingen betreffende het in beperkte mate op de markt aanbieden van nog niet geregistreerde rassen voor proeven op het landbouwbedrijf en niet definitief gecertificeerd materiaal, alsmede het toestaan van strengere nationale voorschriften, moeten worden gehandhaafd. Dit moet ook gelden voor de belangrijke tijdelijke afwijkingen betreffende noodmaatregelen, tijdelijke voorzieningsmoeilijkheden en tijdelijke experimenten.

7.

Afwijking voor teeltmateriaal voor nichemarkten


Er moeten ook evenredige, duurzame voorschriften worden vastgesteld voor kleinschalige activiteiten met betrekking tot teeltmateriaal dat aan de plaatselijke omstandigheden is aangepast en in kleine hoeveelheden op de markt wordt aangeboden. Dergelijke rassen moeten worden vrijgesteld van de voorschriften inzake registratie en het op de markt aanbieden. Dit materiaal wordt gedefinieerd als teeltmateriaal voor nichemarkten. Deze uitzondering moet bijvoorbeeld gelden voor land- en tuinbouwkwekers, ongeacht of zij professionele exploitanten zijn. Wel moeten enkele basisvoorschriften inzake etikettering en traceerbaarheid worden vastgesteld. Om misbruik van de uitzondering te voorkomen mag dit materiaal alleen in een vaste verpakkingsgrootte op de markt worden aangeboden.

8.

In- en uitvoer


De EU-gelijkwaardigheidsregeling wordt gehandhaafd als basisvoorwaarde voor de invoer uit derde landen. Uitvoer valt echter ook onder de verordening. Uitvoer mag alleen plaatsvinden als wordt voldaan aan de wetgeving, normen, gedragscodes of andere wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen van het derde land van invoer. Indien er een bilaterale of multilaterale overeenkomst tussen de Unie en het derde land bestaat, moet de uitvoer uit de Unie daaraan voldoen. Bestaat zo'n overeenkomst niet, dan geldt een tussen de professionele exploitanten gesloten overeenkomst.

9.

Titel III Productie en op de markt aanbieden van teeltmateriaal van niet in de lijst opgenomen geslachten of soorten


Voor teeltmateriaal dat niet behoort tot de in een lijst opgenomen geslachten en soorten gelden ook enige basisvoorschriften betreffende de gezondheid, geschiktheid voor het beoogde gebruik, passende vermelding van de rassen, indien van toepassing, en identificatie van het materiaal en de invoer.

10.

Titel IV Registratie van rassen in nationale registers en het EU-register


Rassenregisters

Om in de hele Unie op de markt te mogen worden aangeboden, moeten de rassen worden opgenomen in een nationaal register, dan wel in het EU-register middels een directe aanvraagprocedure bij het CBP. Het CBP houdt actuele informatie bij over alle plantenrassen die in de Unie op de markt mogen worden aangeboden, inclusief de in de nationale registers opgenomen rassen (EU-databank van plantenrassen).

Voor nieuwe, verbeterde rassen blijft het OHB-criterium (onderscheidbaar, homogeen en bestendig) gelden. Bij het onderzoek naar de homogeniteit moet rekening worden gehouden met het type ras en het type vermeerdering. Daarnaast kan bij afgeleide rechtshandeling worden besloten voor welke plantensoorten aanvullende voorschriften voor de cultuur- en gebruikswaarde (CGW) kunnen worden vastgesteld. De lidstaten moeten uitvoeriger criteria voor CGW-onderzoek van deze plantensoorten vaststellen wat betreft de opbrengst, kwaliteitskenmerken, weerstandvermogen en geschiktheid voor weinig productiemiddelen vergende productiesystemen, met inbegrip van biologische productie. Gezien de specifieke kenmerken die voor de biologische landbouw vereist zijn, zullen de methoden en voorschriften voor rassenonderzoek aldus goed afgestemd zijn op de speciale behoeften daarvan.

In de EU zullen voorschriften voor een duurzame cultuurwaarde worden vastgesteld en geharmoniseerd door middel van specifieke voorschriften voor de resistentie tegen bepaalde plaagorganismen, een geringere behoefte aan productiemiddelen, een verlaagd gehalte aan ongewenste stoffen of een betere aanpassing aan uiteenlopende agroklimatologische omstandigheden. Dit is een belangrijk instrument voor het sturen van het kweekproces richting meer duurzaamheid.

Als aan een ras een EU-kwekersrecht is toegekend krachtens Verordening (EG) nr. 2100/1994 of nationale voorschriften, wordt dat ras geacht onderscheidbaar, homogeen en bestendig te zijn en een geschikte rasbenaming te hebben met het oog op registratie krachtens deze verordening.

Het basisprincipe van één benaming per ras in de hele Unie wordt gehandhaafd. In enkele bijzondere gevallen worden synoniemen toegestaan. Het CBP is de juiste instantie om een overzicht bij te houden van de geldende rasbenamingen in de hele Unie. Daarom en omwille van de samenhang bij de toekenning van rasbenamingen in de hele Unie moeten de bevoegde autoriteiten het CBP raadplegen om een benaming te controleren voordat het ras in kwestie in een nationaal rassenregister wordt opgenomen.

De verordening bevat nadere voorschriften voor de rasregistratieprocedure wat betreft de voorwaarden voor registratie, de indiening van aanvragen en de inhoud daarvan, formele en technische onderzoeken, onderzoeksverslagen, besluiten over registratie, geldigheidsduur en verlenging, intrekking/schrapping van registraties en de instandhouding van rassen. Met het oog op de samenhang moeten dezelfde voorschriften ook gelden voor rechtstreeks bij het CBP ingediende aanvragen voor registratie van rassen in het EU-rassenregister.

Er zijn specifieke bepalingen vastgesteld voor de registratie in het EU-rassenregister en de mogelijkheid voor de aanvrager om tegen een beslissing van het CBP in beroep te gaan. Voor de registratie in de nationale rassenregisters zijn zulke bepalingen niet vastgesteld, omdat daarvoor de nationale administratieve procedures gelden.

Er wordt een nieuwe verplichting ingevoerd, namelijk dat elk nationaal centrum voor rassenonderzoek door het CBP geauditeerd moet worden, om de kwaliteit en de harmonisatie van de rasregistratie in de Unie te waarborgen. Het onderzoekcentrum van de professionele exploitanten wordt door de nationale bevoegde autoriteiten geauditeerd en erkend. In het geval van rechtstreekse aanvragen bij het CBP zal dit audits uitvoeren bij de onderzoekcentra die het voor rassenonderzoek inschakelt.

De bevoegde autoriteiten en het CBP moeten vergoedingen in rekening brengen voor het verwerken van aanvragen, het formele en technische onderzoek, met inbegrip van audits, de rasbenaming en voor elk jaar dat de registratie van de rassen gehandhaafd blijft. Daarom moeten in deze verordening geharmoniseerde voorschriften voor die vergoedingen worden vastgelegd. Daarbij geldt kostendekking als algemeen beginsel. Micro-ondernemingen moeten echter vrijgesteld worden van vergoedingen gezien de verbintenis van de Commissie om de lasten voor zeer kleine bedrijven te verminderen, overeenkomstig haar nieuwe beleid om de regeldruk voor het mkb zo klein mogelijk te maken en de EU-regelgeving aan de behoeften van micro-ondernemingen aan te passen. Verder moet de registratievergoeding voor rassen met een officieel erkende beschrijving en voor heterogeen materiaal wordt verlaagd, zodat die geen belemmering voor registratie van het betrokken ras vormt.

11.

Oude, traditionele rassen


Voor oude rassen, zoals instandhoudingsrassen (inclusief landrassen) of zogeheten 'amateurrassen', moeten wederom minder strenge voorschriften worden vastgesteld teneinde de instandhouding op het landbouwbedrijf en het gebruik ervan te bevorderen, evenals dat nu bij de Richtlijnen 2008/62/EG en 2009/145/EG geregeld is. Deze rassen zullen echter in de toekomst geregistreerd blijven worden op basis van een 'officieel erkende beschrijving', die door de bevoegde autoriteiten wordt erkend, maar niet door hen wordt opgesteld. Voor die beschrijving is OHB-onderzoek dus niet meer verplicht. De officieel erkende beschrijving moet alleen de specifieke kenmerken van de planten en plantendelen omvatten die representatief zijn voor het ras in kwestie en dat ras identificeerbaar maken, met inbegrip van de regio van oorsprong. Die beschrijving kan worden gebaseerd op een oude officiële beschrijving van het ras, die destijds door bijvoorbeeld een wetenschappelijke instantie of organisatie is opgesteld. De exactheid van die beschrijving kan dan worden gestaafd aan de hand van eerdere officiële inspecties, niet-officieel onderzoek en de door praktische ervaring bij de teelt, de vermeerdering en het gebruik verkregen kennis. De huidige kwantitatieve beperkingen worden afgeschaft. De gebruikers worden over het materiaal geïnformeerd door middel van een etiket waarop staat dat dit ras wordt geïdentificeerd door een officieel erkende beschrijving en de regio van oorsprong. Teeltmateriaal dat tot die rassen behoort, mag alleen als standaardmateriaal op de markt worden aangeboden.

12.

3.4. Deel IV Productie en op de markt aanbieden van bosbouwkundig teeltmateriaal


De EU-wetgeving volgt een afzonderlijke benadering, met specifieke terminologie, voor bosbouwkundig teeltmateriaal. Daarom is aan dit onderwerp een apart deel gewijd, waarin de huidige benadering wordt aangehouden. De voorschriften voor bosbouwkundig teeltmateriaal betreffen de toelating van uitgangsmateriaal, de opname in een nationaal register en een EU-lijst, basiscertificaten, handelscategorieën, partijen, mengsels, etikettering, verpakking en vaststelling van de voorwaarden voor EU-gelijkwaardigheid bij ingevoerd materiaal. Daarnaast moeten de volgende afwijkende bepalingen worden vastgesteld: het toestaan van strengere nationale voorschriften, een verbod om bepaald bosbouwkundig teeltmateriaal aan eindgebruikers aan te bieden, voorschriften voor tijdelijke voorzieningsmoeilijkheden en voor tijdelijke experimenten.

3.5. Deel – V Procedurevoorschriften

Er worden voorschriften vastgesteld voor gedelegeerde handelingen en de comitéprocedure.

3.6. Deel VI – Slotbepalingen

Verordening (EG) nr. 2100/94 inzake het communautaire kwekersrecht wordt gewijzigd wat de naam en de rol van het CBP betreft. De naam van het bureau wordt overeenkomstig de aanbevelingen van de interinstitutionele EU-werkgroep gewijzigd in 'Europees Bureau voor plantenrassen' (EBP). Het takenpakket van het CBP wordt uitgebreid met de registratie van rassen en in het bijzonder het beheer van het EU-rassenregister en de registratie van plantenrassen door middel van de directe aanvraagprocedure bij het CBP. Daarnaast krijgt het CBP een aantal nieuwe taken met betrekking tot aanbevelingen inzake rasbenamingen, een databank over referentiecollecties van rassen, harmonisatie van technisch rassenonderzoek, audits van centra voor technisch onderzoek, adviesverlening, opleiding en technische ondersteuning.

Voorts worden de nodige bepalingen over sancties vastgesteld.

3.7. Deel VII – Bevoegdheid van de Unie, subsidiariteit en juridische vorm

Het wettelijk kader inzake teeltmateriaal is gebaseerd op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), artikel 43 betreffende de uitvoering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid heeft tot doel de productiviteit van de landbouw te doen toenemen, de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard te verzekeren, de markten te stabiliseren, de voorziening veilig te stellen en redelijke prijzen bij de levering aan verbruikers te verzekeren. Bij de achtereenvolgende wijzigingen van het GLB zijn daarin voorschriften ten aanzien van de duurzaamheid van de landbouw opgenomen. Volgens het Verdrag van Lissabon is de landbouw een gedeelde bevoegdheid van de EU en de lidstaten. Het is echter evident dat alle onderdelen van de landbouwactiviteiten alsmede de daaraan voorafgaande en daaropvolgende activiteiten in hoge mate op EU-niveau gereguleerd zijn. Wetgeving op dit terrein is dus hoofdzakelijk een taak voor de instellingen van de Europese Unie.

Er wordt hier een verordening van het Europees Parlement en de Raad voorgesteld. Andere instrumenten zouden ongeschikt zijn omdat de doelstellingen van de maatregel op de meest efficiënte wijze kunnen worden verwezenlijkt door voorschriften die in de hele Unie volledig zijn geharmoniseerd, zodat het vrije verkeer van teeltmateriaal gewaarborgd is.

3.

Gevolgen voor de begroting



De financieringskredieten voor de uitvoering van deze verordening tot en met 31 december 2020 worden vermeld in de verordening tot vaststelling van bepalingen betreffende het beheer van de uitgaven in verband met de voedselketen, diergezondheid en dierenwelzijn, alsmede in verband met plantgezondheid en teeltmateriaal.

5. AANVULLENDE INFORMATIE