Toelichting bij COM(2013)131 - Voorstel EU om nieuwe chemische stoffen op te nemen in bijlage A van het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Het bij Besluit 2006/507/EG[1] van de Raad goedgekeurde Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen, hierna 'het verdrag' genoemd, is op 17 mei 2004 in werking getreden. Met het verdrag wordt beoogd om de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen tegen persistente organische verontreinigende stoffen (persistent organic pollutants of POP's). Op basis van het voorzorgsbeginsel biedt het verdrag een kader voor de beëindiging van productie, gebruik, invoer en uitvoer van momenteel tweeëntwintig prioritaire POP's, de veilige hantering en verwijdering daarvan alsook de beëindiging of vermindering van de lozing van bepaalde onopzettelijk voortgebrachte POP's.

Verordening (EG) nr. 850/2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen[2] voorziet in de omzetting in de wetgeving van de Unie van de verbintenissen die zijn vastgelegd in het verdrag en in het bij Besluit 2004/259/EG van de Raad[3] goedgekeurde Protocol inzake persistente organische verontreinigende stoffen bij het Verdrag van 1979 betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand, hierna 'het protocol' genoemd.

In artikel 8, lid 1, van het verdrag is bepaald dat elke partij een voorstel kan toezenden aan het Secretariaat voor opname van een chemische stof in bijlage A, B of C bij het verdrag, waarna het voorstel overeenkomstig artikel 8, leden 3 en 4, wordt bestudeerd door de Toetsingscommissie persistente organische verontreinigende stoffen (hierna 'de toetsingscommissie' genoemd). Het voorstel moet de in bijlage D vermelde informatie bevatten. De procedure voor het aannemen van wijzigingen van de bijlagen is geregeld bij artikel 22 van het verdrag.

Volgens beschikbare wetenschappelijke informatie en onderzoeksverslagen en rekening houdend met de in bijlage D bij het verdrag opgenomen selectiecriteria, vertoont dicofol kenmerken van POP's.

Dicofol is niet opgenomen[4] als werkzame stof in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen[5]. Dicofol is evenmin opgenomen[6] in bijlage I of bijlage IA bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden[7]. De stof wordt in de EU dan ook niet meer of in sterk verminderde mate op de markt gebracht of gebruikt.

Op grond van een door Nederland opgesteld risicoprofiel en samenvattend verslag inzake dicofol[8] heeft de EU dicofol voorgedragen om in aanmerking te worden genomen voor opname als POP overeenkomstig het protocol. Bovendien heeft de toetsingscommissie dicofol beoordeeld als mogelijk alternatief voor endosulfan. Op grond van die beoordeling meent de toetsingscommissie dat dicofol valt onder de criteria van bijlage D bij het verdrag en bijgevolg als POP kan worden beschouwd.

Er kan niet worden uitgesloten dat dicofol in andere landen nog wordt geproduceerd, gebruikt of in aanzienlijke mate onbedoeld wordt geloosd. Omdat deze chemische stof zich over grote afstanden in het milieu kan verspreiden, zijn de op nationaal of op het niveau van de Unie getroffen maatregelen niet toereikend om een hoge mate van milieu- en gezondheidsbescherming te waarborgen maar is grootschaliger actie noodzakelijk.

Met het oog op de volgende vergadering van het toetsingscomité in oktober 2013 is het wenselijk dat de Commissie namens de Unie bij het Secretariaat van het Verdrag van Stockholm een voorstel indient om dicofol op te nemen in bijlage A. Dit vormt een namens de Unie in te nemen standpunt in de zin van artikel 218, lid 9, van het VWEU.