Toelichting bij COM(2012)41 - Wijziging van Verordening 1225/2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de EG

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Op 28 juli 2011 heeft het Orgaan voor Geschillenbeslechting van de WTO (het 'Orgaan') zijn goedkeuring gehecht aan het rapport van de Beroepsinstantie en aan het panelrapport, zoals gewijzigd door de Beroepsinstantie, in de zaak "Europese Gemeenschappen – definitieve antidumpingmaatregelen inzake ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen uit China" (de 'rapporten')[1].

In de rapporten werd onder meer vastgesteld dat artikel 9, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (de 'antidumpingbasisverordening')[2] niet in overeenstemming is met artikel 6, lid 10, artikel 9, lid 2, en artikel 18, lid 4, van de WTO-Antidumpingovereenkomst en artikel XVI, lid 4, van de WTO-Overeenkomst. Volgens artikel 9, lid 5, van de antidumpingbasisverordening is op individuele producenten-exporteurs in landen zonder markteconomie aan wie geen behandeling als marktgerichte onderneming ingevolge artikel 2, lid 7, onder c), van de antidumpingbasisverordening is toegekend, het voor het gehele land geldende recht van toepassing, tenzij de exporteurs in kwestie kunnen aantonen dat zij voldoen aan de criteria voor een individuele behandeling als genoemd in artikel 9, lid 5, van de antidumpingbasisverordening ("de bevinding van het Orgaan over artikel 9, lid 5, van de antidumpingbasisverordening").

Op 18 augustus 2011 heeft de Europese Unie aan het Orgaan kennisgegeven van haar voornemen de aanbevelingen en uitspraken van het Orgaan met betrekking tot dit geschil in overeenstemming met haar WTO-verplichtingen uit te voeren.

Op 19 januari 2012 zijn de Europese Unie en China overeengekomen dat 14 maanden en twee weken, gerekend vanaf de datum van goedkeuring van de rapporten door het Orgaan, een redelijke termijn is om de aanbevelingen en uitspraken van het Orgaan uit te voeren. Die redelijke termijn verstrijkt derhalve op 12 oktober 2012.

Dit voorstel voor een verordening heeft tot doel de aanbevelingen en uitspraken van het Orgaan ten aanzien van artikel 9, lid 5, van de antidumpingbasisverordening ten uitvoer te leggen.

1.

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Niet van toepassing.

2.

Juridische aspecten van het voorstel



·

Rechtsgrondslag



De rechtsgrondslag voor dit voorstel is artikel 207, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; ingevolge dit artikel stellen het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen de maatregelen vast die het kader voor de uitvoering van de gemeenschappelijke handelspolitiek bepalen.

Dit voorstel behelst een wijziging van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad, de zogenaamde antidumpingbasisverordening, die gebaseerd is op de overeenkomstige bepaling van het Verdrag betreffende de Europese Unie (artikel 133).

·

Subsidiariteitsbeginsel



Ingevolge artikel 3, lid 1, onder e), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie valt dit voorstel onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

·

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

·

Keuze van instrumenten



Voorgesteld instrument: verordening van het Europees Parlement en de Raad.

Andere instrumenten zouden om de volgende reden ongeschikt zijn: een verordening moet worden gewijzigd bij een verordening.

3.

Gevolgen voor de begroting



Niet van toepassing.

4.

Facultatieve elementen



Niet van toepassing.