Toelichting bij COM(2011)911 - Aanvaarding van de toetreding van Rusland tot het Verdrag over de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Het Verdrag van 's-Gravenhage van 25 oktober 1980 inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (hierna "het verdrag van 's-Gravenhage van 1980" genoemd), dat tot op heden is geratificeerd door 86 landen, waaronder alle EU-lidstaten, heeft tot doel om de status quo te herstellen door via een systeem van samenwerking tussen door de overeenkomstsluitende partijen aangewezen centrale autoriteiten de onmiddellijke terugkeer te verkrijgen van een kind dat ongeoorloofd is overgebracht of ongeoorloofd wordt vastgehouden.

Aangezien het voorkómen van kinderontvoering een essentieel onderdeel van het EU-beleid ter bevordering van de rechten van het kind vormt, is de Europese Unie actief op internationaal niveau om de toepassing van het verdrag van 1980 te verbeteren en moedigt zij derde landen aan om tot het verdrag toe te treden. De Commissie heeft altijd gewezen op de noodzaak van de toetreding van de Russische Federatie tot het verdrag, om een gemeenschappelijk wettelijk kader tussen de EU en Rusland tot stand te brengen voor de behandeling van kinderontvoeringszaken.

De kwestie is gedurende enkele jaren op verschillende niveaus besproken, namelijk in de context van de permanente partnerschapsraad EU-Rusland inzake justitie, vrijheid en veiligheid. Rusland besloot op 28 juli 2011 het toetredingsinstrument neer te leggen. Het verdrag is op 1 oktober 2011 in Rusland in werking getreden.

Volgens artikel 38, vierde alinea, is het verdrag van toepassing tussen de toetredende staat en de overeenkomstsluitende partijen die de toetreding hebben aanvaard. De Europese Unie moet derhalve besluiten of zij de toetreding van Rusland aanvaard, en zo ja, moeten de lidstaten de verklaring van aanvaarding van de toetreding van Rusland neerleggen in het belang van de Europese Unie.

Omdat internationale kinderontvoering tot de exclusieve externe bevoegdheden van de Europese Unie behoort, moet voor de beslissing over de aanvaarding door de lidstaten van de toetreding van Rusland tot het verdrag van 's-Gravenhage van 1980 een besluit van de Raad worden vastgesteld.

RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN DE BETROKKEN PARTIJEN

De Europese Unie en haar lidstaten hebben lang gewacht op de toetreding van Rusland tot het verdrag van 's-Gravenhage van 1980. Zij hebben de Commissie herhaaldelijk gevraagd om in het kader van vergaderingen met Rusland aan te dringen op concrete stappen op weg naar toetreding tot het verdrag.

In november 2009 vond een vergadering tussen deskundigen plaats die de Europese Commissie had georganiseerd om de samenwerking tussen Rusland en EU te bespreken. Tijdens deze vergadering bleek dat er consensus bestond tussen de lidstaten over steun voor samenwerking met Rusland via multilaterale verdragen, met name op het gebied van het familierecht. In dit verband werd gewezen op het belang van het wettelijk kader van de Haagse Verdragen.

Dat er een gebrek was aan een gemeenschappelijk wettelijk kader met Rusland voor het oplossen van gevoelige kinderontvoeringszaken, bleek ook uit het feit dat in het eerste besluit van de Commissie[1] waarbij een lidstaat werd gemachtigd om formele onderhandelingen te openen met een derde land op basis van de procedure van Verordening (EG) nr. 664/2009[2], in een bilaterale overeenkomst met Rusland inzake kinderontvoering was voorzien.

Het samenwerkingsproject voor de toepassing van de Haagse Verdragen tot bescherming van de rechten van kinderen in de Russische Federatie, dat op 9 februari 2011 in gang werd gezet door de Europese Unie en de Russische Federatie, werd ook toegejuicht door de lidstaten. Met dit project werd beoogd de toetreding van Rusland tot de Haagse Verdragen inzake familierecht, inclusief het verdrag van 's-Gravenhage van 1980, te vergemakkelijken.

1.

Juridische elementen van het voorstel



Volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie[3] bestaat voor internationale kinderontvoering een exclusieve externe bevoegdheid van de Europese Unie aangezien de Unie hiervoor interne wetgeving heeft goedgekeurd in de vorm van Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid ("verordening Brussel II bis")[4], die sinds 1 maart 2005 van toepassing is tussen de lidstaten. Deze verordening bevat, met name in artikel 11, zelfs strengere regels wat betreft de ontvoering van kinderen door een ouder dan het verdrag van s-Gravenhage van 1980. De verordening verwijst rechtstreeks naar het verdrag van s-Gravenhage van 1980 en bevestigt de beginselen daarvan in het Europese recht.

Het verdrag van 's-Gravenhage van 1980 werd meer dan twintig jaar voor de verordening Brussel II bis aangenomen en bevat geen bepalingen om de toetreding van internationale organisaties, zoals de Europese Unie, mogelijk te maken (de zgn. REIO-clausule). In dergelijke gevallen moeten de lidstaten in het belang van de Europese Unie het verdrag ratificeren of ertoe toetreden.

De lidstaten moeten daarom in het belang van de Europese Unie verklaren dat zij de toetreding van Rusland tot het verdrag van 's-Gravenhage van 1980 aanvaarden. Met het oog op de coherentie en de uniformiteit van het Europese recht moeten alle lidstaten de toetreding tegelijkertijd aanvaarden, binnen een door de Raad te bepalen termijn. De Commissie stelt voor dat elke lidstaat binnen twee maanden na de vaststelling van het besluit van de Raad de verklaring van aanvaarding neerlegt.

Met het oog op de praktische toepassing van het verdrag van s-Gravenhage van 1980 moet een overeenkomstsluitende partij krachtens artikel 6 een centrale autoriteit aanwijzen om de verplichtingen na te komen die door het verdrag worden opgelegd. Alle lidstaten hebben centrale autoriteiten in het kader van het verdrag van s-Gravenhage van 1980 aangewezen. Tot op heden heeft Rusland nog geen centrale autoriteit aangewezen die Europese burgers moet bijstaan indien kinderen ongeoorloofd naar Rusland worden overgebracht. Daarom is het wenselijk dat de verklaring van aanvaarding van kracht wordt wanneer Rusland een dergelijke centrale autoriteit heeft aangewezen.

Aangezien het besluit een internationale overeenkomst betreft, is de rechtsgrondslag artikel 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, in combinatie met artikel 81, lid 3. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement.

2.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de EU-begroting.