Toelichting bij COM(2002)202 - Instelling van aanvullende douanerechten op de invoer van bepaalde producten uit de VS

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Op 5 maart 2002 is door de Verenigde Staten van Amerika (VS) voor een groot aantal ijzer- en staalproducten in elf categorieën een vrijwaringsmaatregel ingesteld. De maatregel is op 20 maart 2002 van kracht geworden. De maatregel houdt in: een aanvullend recht van 30% op de meeste platte en lange staalproducten, een tariefcontingent voor platen en een aanvullend recht van 15% op andere staalproducten zoals betonstaal en buizen en roestvast staal, 13% op hulpstukken (fittings) en 8% op draad van roestvast staal.

De exportbelangen die door de vrijwaringsmaatregel van de VS het sterkst worden getroffen, zijn de lidstaten van de Europese Gemeenschap, Japan, Korea, China en in mindere mate Rusland.

Wat de belangen van de EG betreft, brengt deze maatregel aanzienlijke schade toe aan de betrokken producenten in de Gemeenschap. De maatregel verstoort in aanzienlijke mate de balans van concessies en verplichtingen, zoals die voortvloeien uit de WTO-overeenkomst: hij vormt een significante beperking voor de uitvoer van de Gemeenschap van de betrokken staalproducten naar de VS, die gemiddeld ten minste 2,407 miljard euro per jaar bedroeg gedurende de laatste drie jaar waarvoor volledige statistieken beschikbaar zijn (1999-2001).

De Commissie is van oordeel dat deze vrijwaringsmaatregel van de VS flagrant in strijd is met de WTO-overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen en de GATT 1994. Zij heeft daarom de WTO-procedure voor geschillenbeslechting geopend door op 7 maart 2002 om overleg te verzoeken op grond van de relevante WTO-bepalingen.

Omdat de EG en de VS het niet eens zijn geworden over passende compensatie op grond van de WTO-overeenkomst, mag de EG bovendien maatregelen nemen om het evenwicht te herstellen. Deze houden in dat de handelsconcessies voor de VS worden opgeschort ter compensatie van de negatieve gevolgen die de maatregel van de VS heeft voor de handel van de EG.

Een aanvullend invoerrecht van 100%, 30%, 15%, 13% of 8% op de invoer uit de VS wordt als een passende reactie gezien. Dit recht wordt toegepast op bepaalde industrieproducten uit de VS van het aanbod waarvan de EG niet in substantiële mate afhankelijk is. Deze reactie zal naar verwachting een in wezen gelijkwaardig effect hebben op de VS als de maatregel van de VS op de EG.

Dit recht kan onmiddellijk worden uitgeoefend wanneer de door de WTO-overeenkomst voorgeschreven kennisgevingsprocedures zijn voltooid, voor zover de maatregel van de VS niet genomen is naar aanleiding van een absolute toename van de invoer. Dat is het geval voor de categorie ,bepaalde platte staalproducten", die 1,29 miljard euro aan getroffen handel vertegenwoordigt: de invoer in de VS is gedaald in de periode van 1996 tot 2001 (het laatste jaar waarvoor bij de vaststelling van de maatregel van de VS volledige statistieken beschikbaar waren). Een beperkte opschorting van de concessies, gelijkwaardig aan de VS-maatregel wat betreft de geïnde rechten voor ,bepaalde platte staalproducten", in de vorm van een aanvullend recht van 100% op met name staalproducten kan dan worden toegepast na de periode van 90 dagen waarin is voorzien in artikel 8, lid 2, van de WTO-overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen.

Voor het overige worden, evenredig met de VS-maatregel wat betreft geïnde rechten, concessies opgeschort vijf dagen na een eventueel besluit van het Orgaan voor Geschillenbeslechting van de WTO dat de vrijwaringsmaatregel van de VS in strijd is met de WTO-overeenkomst, en anders drie jaar na de vankrachtwording van de maatregel van de VS, d.w.z. op 20 maart 2005.