Toelichting bij COM(1999)753 - Wederinstelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van lederen handtassen uit China die door Gainth Industrial Ltd, Macia Company Ltd, Yen Sheng Factory Ltd, Dongguan All Be Right Leathern Products Co. Ltd alsmede Panyu Simone Handbag Ltd voor uitvoer naar de EG verkocht worden en tot wijziging van Verordening 2380/98 met het oog op de uitbreiding van de individuele antidumpingrechten die voor twee exporteurs/producenten waren vastgesteld tot met bedoelde producenten verbonden ondernemingen die zelf een productie van lederen handtassen hebben opgestart

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

In de bijlage bevindt zich een voorstel voor een verordening van de Raad tot wederinstelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van lederen handtassen uit de Volksrepubliek China die door Gainth Industrial Ltd, Macia Company Ltd, Yen Sheng Factory Ltd, Dongguan All Be Right Leathern Products Co. Ltd alsmede Panyu Simone Handbag Ltd voor uitvoer naar de Gemeenschap verkocht worden en tot wijziging van Verordening (EG) Nr. 2380/98 van de Raad met het oog op de uitbreiding van de individuele antidumpingrechten die voor twee exporteurs/producenten waren vastgesteld tot met bedoelde producenten verbonden ondernemingen die zelf een productie van lederen handtassen hebben opgestart.

Het voorstel bevat gedetailleerde gegevens waaruit blijkt dat het verzoek om een nieuw onderzoek 'nieuwe exporteur' van vijf bedrijven onontvankelijk moet worden verklaard omdat geen enkele van de indieners van het verzoek kon bewijzen te voldoen aan de criteria van artikel 11, lid 4, van de basisverordening; deze voorwaarden moeten vervuld zijn met het oog op verlening van de status van 'nieuwe exporteur'.

Bijgevolg werd geconcludeerd dat het ad valorem antidumpingrecht van 38% dat op het gehele land toepasselijk is en dat werd ingesteld bij Verordening (EG) Nr. 1567/97 opnieuw moet worden ingesteld ten aanzien van de vijf indieners van bovenvermeld verzoek en dat het voor het gehele land geldende recht met terugwerkende kracht moet worden geheven op de invoer die geregistreerd werd ingevolge artikel 3 van de verordening tot inleiding van het nieuwe onderzoek naar de 'nieuwe exporteurs'.


1.

Voorstel vor een


VERORDENING VAN DE RAAD

tot wederinstelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van lederen handtassen uit de Volksrepubliek China die door Gainth Industrial Ltd, Macia Company Ltd, Yen Sheng Factory Ltd, Dongguan All Be Right Leathern Products Co. Ltd alsmede Panyu Simone Handbag Ltd voor uitvoer naar de Gemeenschap verkocht worden en tot wijziging van Verordening (EG) Nr. 2380/98 van de Raad met het oog op de uitbreiding van de individuele antidumpingrechten die voor twee exporteurs/producenten waren vastgesteld tot met bedoelde producenten verbonden ondernemingen die zelf een productie van lederen handtassen hebben opgestart

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) Nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap i, inzonderheid op artikel 11, lid 4,

Gelet op het voorstel dat door de Commissie na overleg met het Raadgevend Comité werd ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

2.

A. VOORAFGAANDE PROCEDURE


Bij Verordening (EG) Nr. 1567/97 i (hierna 'de verordening definitief recht' genoemd), gewijzigd bij Verordening (EG) Nr. 2380/98 i, stelde de Raad een definitief antidumpingrecht van 38 % in op de invoer van handtassen van leder uit de Volksrepubliek China (hierna de 'VRC' genoemd) met uitzondering van de invoer van enkele exporteurs/producenten waarvoor de Raad individuele antidumpingrechten liet gelden.

3.

B. PROCEDURE


Vervolgens ontving de Commissie van vijf bedrijven een verzoek om inleiding van een nieuw onderzoek naar de verordening definitief recht i.v.m. 'nieuwe exporteurs' ingevolge artikel 11, lid 4, van Verordening (EG) Nr. 384/96 van de Raad (hierna 'de basisverordening' genoemd). Dit verzoek werd ingediend door Gainth Industrial Ltd, Macia Company Ltd, Yen Sheng Factory Ltd, Dongguan All Be Right Leathern Products Co. Ltd en Panyu Simone Handbag Ltd (hierna 'de indieners van het verzoek' genoemd). De indieners van het verzoek voerden aan dat zij voldeden aan de criteria voor een individuele behandeling, dat zij met geen enkele exporteur/producent waarop de geldende maatregelen in verband met het betrokken product van toepassing waren, verbonden waren, dat zij het betrokken product niet naar de Gemeenschap hadden uitgevoerd tijdens het onderzoektijdvak dat voor de antidumpingmaatregelen als basis was genomen, i.e. de periode van 1 april 1995 tot 31 maart 1996 (hierna 'het oorspronkelijke onderzoektijdvak' genoemd) maar dat zij het betrokken product wel na het verstrijken van deze periode naar de Gemeenschap hadden uitgevoerd.

De Commissie onderzocht de door de indieners van het verzoek overgelegde bewijzen en achtte deze toereikend om de inleiding van een nieuw onderzoek ingevolge artikel 11, lid 4, van de basisverordening te rechtvaardigen. Na overleg met het Raadgevend Comité en nadat de betrokken bedrijfstak van de Gemeenschap in de gelegenheid was gesteld om een standpunt uit te brengen opende de Commissie voor de vijf indieners van het verzoek, bij Verordening (EG) Nr. 152/1999 i, een nieuw onderzoek naar de verordening definitief recht en startte zij de procedure.

Met de verordening waarbij het nieuwe onderzoek werd ingeleid werden ook de antidumpingmaatregelen ingetrokken die bij de verordening definitief recht waren ingesteld op de invoer van het door de indieners van het verzoek vervaardigde en naar de Gemeenschap uitgevoerde product en werd de douaneautoriteiten ingevolge artikel 14, lid 5, van de basisverordening de opdracht gegeven het nodige te doen met het oog op de registratie van de invoer van deze ondernemingen.

Het product waarop het nieuwe onderzoek betrekking had was hetzelfde als het product i dat was omschreven in artikel 1, lid 2, van de verordening definitief recht.

De Commissie bracht de autoriteiten van het exporterende land officieel op de hoogte. Bovendien stelde zij de rechtstreeks betrokken partijen in de gelegenheid om hun standpunten schriftelijk bekend te maken en om te verzoeken te worden gehoord.

De Commissie stuurde alle indieners van het verzoek vragenlijsten. De vijf indieners van het verzoek beantwoordden deze vragenlijsten en twee van hen verzochten om te worden erkend als bedrijven die in het kader van een markteconomie werkzaam waren.

In de loop van het onderzoek trok Dongguan All Be Right Leathern Products Co. Ltd zijn verzoek om een nieuw onderzoek m.b.t. een 'nieuwe exporteur' in. Bijgevolg werd na de verificatie ter plekke in verband met de 'markteconomiestatus' geen verificatie i.v.m. de status van 'nieuwe exporteur' noch i.v.m. de uitvoerprijzen verricht.

De Commissie verzamelde en verifieerde alle gegevens die zij voor haar onderzoek noodzakelijk achtte en verrichtte verificaties ten kantore van de volgende ondernemingen:

- Dongguan All Be Right Leathern Products Co. Ltd, Dongguan en Beijing, VRC,

- York Star Co. Ltd., Hong Kong (in verband met Dongguan All Be Right Leathern Products Co. Ltd),

- Dongguan Hsin Wan Foreign Trade Development Co., Dongguan, VRC (in verband met Dongguan All Be Right Leathern Products Co. Ltd),

- Panyu Simone Handbag Ltd, Guangzhou, VRC,

- Simone Accessories Collection Ltd., Kyungki-do, Republiek Korea (in verband met Panyu Simone Handbag Limited),

- Gainth Industrial Ltd, Hong Kong,

- Macia Company Ltd, Hong Kong, en Yen Sheng Factory Ltd, Hong Kong (omdat deze twee indieners van het verzoek verbonden zijn werd hun verzoek samen behandeld).

Het onderzoektijdvak met betrekking tot onderhavig onderzoek liep van 1 april 1996 tot 31 december 1998 (hierna 'het onderzoektijdvak' genoemd).

C. STATUS VAN 'NIEUWE EXPORTEUR'

Men onderzocht of de indieners van het verzoek voldeden aan de criteria om in aanmerking te komen voor een individuele behandeling, of ze met geen enkele van de exporteurs/producenten waarop de geldende maatregelen met betrekking tot het betrokken product van toepassing waren, verbonden waren en of ze het betrokken product niet tijdens maar wel na het oorspronkelijke onderzoektijdvak naar de Gemeenschap hadden uitgevoerd. De bevindingen voor de respectieve indieners van het verzoek zijn de volgende:

4.

1. Gainth Industrial Ltd


Aanvankelijk voerde deze onderneming aan dat zij 6.400 stuks van het betrokken product naar de Gemeenschap had uitgevoerd na het oorspronkelijke onderzoektijdvak. Na verificatie bleek evenwel dat dit cijfer niet correct was. De indiener van het verzoek gaf de onjuistheid van zijn eerste verklaring toe en vermeldde uiteindelijk dat 86 stuks van het betrokken product naar de Gemeenschap waren uitgevoerd. Het ging bij deze 86 stuks om één en hetzelfde model.

Uit de gegevens die door de indiener van het verzoek werden overgelegd en die ter plekke werden geverifieerd bleek dat het bij het betrokken model om een diplomatentas of aktetas ging en niet om een handtas. Het model maakt immers deel uit van een collectie die uitsluitend uit lederen aktentassen bestaat. De desbetreffende factuur vermelde 'lederen diplomatentas' en de importeur gaf het model in het enig document aan onder GN-code 4202 11 90 i.

De indiener van het verzoek betwistte de indeling van het betrokken model als diplomatentas en bracht twee argumenten naar voren:

- Feitelijk waren de uitgevoerde producten het resultaat van een nieuw design van de oorspronkelijke collectie lederen aktetassen en had het betrokken model dus niets meer te maken met een aktetas.

In dit verband zij er op gewezen dat de indiener van het verzoek voor het betrokken model verschillende specificaties i.v.m. het design heeft ingediend maar geen onbetwistbare bewijzen van het werkelijke fysieke voorkomen van het model dat uiteindelijk werd uitgevoerd heeft overgelegd. Deze specificaties i.v.m. het design verschillen in ieder geval niet aanmerkelijk van die van andere diplomatentassen of aktetassen van de collectie. Bovendien werd door de uitleg van de importeur bevestigd dat het betrokken model geen lederen handtas is aangezien zijn designer de nieuwe collectie beschouwde als een collectie van multifunctionele tassen waarmee tegemoet werd gekomen aan de vraag van vrouwelijke kaderleden naar een tas waarin zowel documenten als kleine voorwerpen kunnen worden opgeborgen. Bijgevolg beantwoordt het model niet aan de omschrijving van het betrokken product die in de verordening definitief recht is opgenomen.

- De indiener van het verzoek wees er voorts op dat het betrokken model valt onder de definitie van 'handtassen' van de verordening definitief recht omdat deze verwijst naar handtassen 'ongeacht de afmetingen en vorm daarvan'. De onderneming wees er op dat bij Verordening (EG) Nr. 2380/98 van de Raad, waarbij de verordening definitief recht werd gewijzigd, uitdrukkelijk rugtassen en boodschappentassen in de omschrijving van het betrokken product werden opgenomen.

In dit opzicht zij er op gewezen dat bij Verordening (EG) Nr. 2380/98 van de Raad geen rugtassen en boodschappentassen in de omschrijving van het betrokken product werden opgenomen maar dat in deze verordening uitsluitend het toepassingsgebied van de definitieve maatregelen werd verduidelijkt i. Er werd in deze verordening op gewezen dat zogenaamde rugtassen en boodschappentassen ook onder de omschrijving van 'handtassen' (zie voetnoot vijf hierboven) van de verordening definitief recht vallen zodat de definitieve maatregelen ook op deze tassen van toepassing zijn. Deze verduidelijking werd toegevoegd om te vermijden dat het recht zou worden ontweken door aangifte van de ingevoerde goederen onder andere GN-codes dan die welke betrekking hebben op lederen handtassen.

Op grond hiervan werd geconcludeerd dat de indiener van het verzoek er niet was in geslaagd te bewijzen dat hij werkelijk lederen handtassen naar de Gemeenschap had uitgevoerd na het oorspronkelijke onderzoektijdvak.

Er zij ook op gewezen dat de indiener van het verzoek wenste dat rekening werd gehouden met de verkoop aan een Duitse onderneming die na het onderzoektijdvak en na de inleiding van onderhavig nieuw onderzoek had plaatsgevonden. Deze gegevens werden evenwel ingediend enerzijds lang na het verstrijken van de termijn die ingevolge artikel 6, lid 2, van de basisverordening in de verordening tot inleiding van het antidumpingonderzoek is vastgesteld en anderzijds nadat de verificatie ter plekke had plaatsgevonden waardoor het onmogelijk werd de juistheid van deze bewering te controleren zoals in artikel 6, lid 8, van de basisverordening is vereist. Gezien het niet geringe aantal ernstige vergissingen in de gegevens van de indiener van het verzoek lijkt deze controle wel op haar plaats.

Bovendien moet worden onderstreept dat de consequente toepassing van artikel 6, lid 1, van de basisverordening door de instellingen van de Gemeenschap ten doel had de bevindingen te beperken tot het onderzoektijdvak tenzij er sprake zou zijn van nieuwe omstandigheden die duidelijk vast staan, onbetwist zijn en van blijvende aard en niet het gevolg zijn van manipulatie of van opzettelijke actie van belanghebbende partijen. Aan deze voorwaarden is in dit geval niet voldaan. Deze verkoop betreft sporadische uitvoer naar de Gemeenschap.

Op basis van bovenstaande overwegingen moest het verzoek onontvankelijk worden verklaard.

5.

2. Macia Company Ltd en Yen Sheng Factory Ltd


Zoals hierboven werd vermeld zijn de twee indieners van het verzoek verbonden ondernemingen en worden hun verzoeken dus samen onderzocht.

In zijn antwoord op een ingebrekestelling voerde Macia Company Ltd aan dat één van zijn productie-installaties in de VRC geen juridische identiteit had. Tijdens de verificatie ter plekke werd evenwel ontdekt dat deze productie-installatie een niet Chinese, coöperatieve joint venture was en bijgevolg wel een separate juridische entiteit was. Bijgevolg zijn misleidende gegevens ingediend i.v.m. de ondernemingsstructuur van de indieners van het verzoek en met deze gegevens zal derhalve overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening geen rekening worden gehouden. Eén en ander leidde ertoe dat de indieners van het verzoek niet konden aantonen dat zij voldeden aan de voorwaarden van artikel 11, lid 4, van de basisverordening.

De indieners van het verzoek dienden na deze vaststelling weliswaar een antwoord in op dat gedeelte van de vragenlijst dat verband hield met de individuele behandeling van deze verbonden onderneming maar ook dit antwoord, dat een aanzienlijke hoeveelheid nieuwe gegevens opleverde, werd door de Commissie ontvangen lang na het verstrijken van de termijn die was vastgesteld in de verordening tot inleiding van de procedure ingevolge artikel 6, lid 2, van de basisverordening zodat een grondige verificatie van deze gegevens onmogelijk was.

Bovendien zou de Commissie, zelfs indien de ingediende nieuwe gegevens binnen een redelijke termijn waren overgelegd, niet in staat geweest zijn om na te gaan of aan de voorwaarden met betrekking tot de status van 'nieuwe exporteur' was voldaan want er ontbraken belangrijke gegevens. Zo konden de indieners van het verzoek niet bewijzen dat de bovenvermelde verbonden joint venture het betrokken product niet naar de Gemeenschap had uitgevoerd tijdens het oorspronkelijke onderzoektijdvak. In feite werden noch behoorlijk gecontroleerde jaarrekeningen noch documenten waaruit de bestemmingen van de verkochte producten bleken overgelegd. In dit opzicht zij erop gewezen dat het verbonden bedrijf het betrokken product in 1995 verkocht aan in de VRC gevestigde afnemers. Voor de verkoop op de binnenlandse markt van dit bedrijf gold evenwel een beperking. Deze beperking impliceert dat een deel van de productie moet zijn uitgevoerd in 1995, een jaar dat grotendeels met het oorspronkelijke onderzoektijdvak samenvalt, en dat de Gemeenschap één van de mogelijke bestemmingen was. De uiteindelijke bestemming van deze transacties is bijgevolg onbekend.

Op basis van bovenstaande overwegingen werden de verzoeken onontvankelijk verklaard.

6.

3. Panyu Simone Handbag Ltd


Deze indiener van het verzoek kon niet aantonen dat hij de lederen handtassen die hij voor uitvoer naar de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak had verkocht ook echt had vervaardigd. Bijgevolg kon niet worden aangetoond dat Panyu Simone Handbag Ltd de exporteur/producent van de goederen in kwestie was.

Bovendien kon de indiener van het verzoek niet op een voor de Commissie bevredigende wijze aantonen dat de onderneming geen lederen handtassen voor uitvoer naar de EG had verkocht tijdens het oorspronkelijk onderzoektijdvak.

Aangezien tenslotte verschillende producten intern als 'lederen handtassen' geclassificeerd werden, stemde de omschrijving van het product in de rekeningen niet overeen met het verkochte product. Een verificatie van de lijsten, per transactie, van de voor uitvoer verkochte betrokken producten, bracht aan het licht dat handtassen van kunststof en koffers voor toiletbenodigdheden ten onrechte tot 'lederen handtassen' gerekend waren.

Ook het verzoek van deze indiener werd onontvankelijk verklaard omdat hij niet kon aantonen te hebben voldaan aan de voorwaarden van artikel 11, lid 4, van de basisverordening.

7.

4. Dongguan All Be Right Leathern Products Co. Ltd


Aangezien deze indiener zijn verzoek om een nieuw onderzoek met betrekking tot een 'nieuwe exporteur' in de loop van het onderzoek introk en dus onvoldoende medewerking verleende kon de Commissie niet vaststellen of deze onderneming inderdaad een 'nieuwe exporteur' was.

8.

D. WIJZIGING IN DE STRUCTUUR VAN DE WERKZAAMHEDEN VAN TWEE EXPORTEURS/PRODUCENTEN WAARVOOR BIJ VERORDENING (EG Nr. 2380/98 EEN AFZONDERLIJK RECHT WAS VASTGESTELD


Twee exporteurs/producenten waarvoor een afzonderlijk recht was vastgesteld bij Verordening (EG) Nr. 2380/98 deelden de Commissie mede dat zij na het oorspronkelijk onderzoektijdvak nieuwe fabrieken hadden opgericht die zich bezig hielden met de vervaardiging en uitvoer naar de Gemeenschap van het betrokken product. Deze ondernemingen leverden ook de door de Commissie in dit verband verlangde steekhoudende bewijzen. De situatie werd onderzocht en er werd geconcludeerd dat één en ander geen belangrijke wijzigingen tot gevolg had.

9.

E. RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK


Omdat het verzoek met betrekking tot 'nieuwe exporteurs' van deze vijf bedrijven onontvankelijk werd verklaard was het niet nodig uitvoerprijzen, normale waarden en dumpingmarges voor de indieners van dit verzoek vast te stellen.

Omdat de normale waarde niet moest worden berekend werden geen constateringen gedaan ingevolge artikel 2, lid 7, van de basisverordening met betrekking tot de status van markteconomie voor de indieners van het verzoek die om deze status vroegen.

Bijgevolg werd geconcludeerd dat het voor het gehele land geldende ad valorem antidumpingrecht van 38% dat was ingesteld bij de verordening definitief recht opnieuw moest worden ingesteld ten aanzien van de vijf indieners van het verzoek.

In verband met de twee exporteurs/producenten die de structuur van hun werkzaamheden wijzigden, zoals werd uiteengezet in overweging 28, werd geconcludeerd dat de individuele antidumpingrechten die voor deze bedrijven waren vastgesteld ook moesten worden toegepast i.v.m. de nieuwe fabrieken.

10.

F. HEFFING VAN HET ANTIDUMPINGRECHT MET TERUGWERKENDE KRACHT


Het voor het gehele land geldende antidumpingrecht van 38% dat werd ingesteld op de invoer van de vijf indieners van het verzoek moet met terugwerkende kracht worden geheven op de geregistreerde invoer.

11.

G. KENNISGEVING EN DUUR VAN DE MAATREGELEN


De indieners van het verzoek werden op de hoogte gebracht van de gegevens en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens was de wederinstelling aan te bevelen van het bij de verordening definitief recht voor het gehele land ingestelde antidumpingrecht op de uitvoer van hun bedrijven naar de Gemeenschap.

Dit nieuwe onderzoek heeft geen gevolgen voor de datum waarop de geldigheid van de verordening definitief recht ingevolge artikel 11, lid 2, van de basisverordening zal verstrijken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

12.

Artikel 1


1. Het definitieve antidumpingrecht dat was ingesteld bij Verordening (EG) Nr. 1567/97 van de Raad wordt hierbij opnieuw ingesteld op de invoer van handtassen met een buitenkant van leder, kunstleder of lakleder, ingedeeld onder GN-code 4202 21 00, uit de Volksrepubliek China die vervaardigd worden door Gainth Industrial Ltd, Macia Company Ltd, Yen Sheng Factory Ltd (inclusief de verbonden producent Dongguan Dalang Huqiu Leathers Co. Ltd), Dongguan All Be Right Leathern Products Co. Ltd en Panyu Simone Handbag Ltd.

2. In het kader van deze verordening wordt onder 'lederen handtassen' verstaan 'handtassen al dan niet met schouderband of handvat, met een buitenkant van leder, kunstleder of lakleder, ongeacht afmetingen en vorm, die voornamelijk bestemd zijn voor het opbergen van kleine voorwerpen voor persoonlijk gebruik zoals sleutels, een portemonnee, make-up en sigaretten'.

3. Het recht dat wordt toegepast op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedraagt 38%.

4. Het hierbij ingestelde recht zal worden geheven op de betrokken ingevoerde producten die overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) Nr. 152/1999 van de Commissie geregistreerd werden.

5. Tenzij anders gespecificeerd zijn de voor douanerechten van kracht zijnde bepalingen op dit recht van toepassing.

13.

Artikel 2


Artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) Nr. 2380/98 wordt als volgt gewijzigd: de woorden 'Lucci Creations Ltd' worden vervangen door 'Lucci Creations Ltd, inclusief de verbonden onderneming Wiemer Leathergoods Manufacturing Co. Ltd.' en de woorden 'Ever Trust Leather Products Shenzhen Co. Ltd.' worden vervangen door 'Ever Trust Leather Products Shenzhen Co. Ltd., inclusief de verbonden onderneming Superior Leather Ltd.'.

14.

Artikel 3


Deze verordening treedt in werking op de dag volgend op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

15.

Voor de Raad


De Voorzitter