Toelichting bij COM(1999)333 - Stelsel van eigen middelen van de EU -

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(1999)333 - Stelsel van eigen middelen van de EU -.
bron COM(1999)333 NLEN
datum 08-07-1999
1. INLEIDING

1.1. De Europese Raad van 24-25 maart 1999 te Berlijn heeft de Commissie verzocht een nieuw besluit betreffende de eigen middelen op te stellen waarin rekening wordt gehouden met zijn conclusies over de financiering van de Europese Unie in de periode 2000-2006.

Het nieuwe besluit zal tijdig door de Raad moeten worden vastgesteld om de aanneming ervan door de lidstaten op 1 januari 2002 te kunnen aanbevelen overeenkomstig de procedure die is neergelegd in artikel 269 van het EG-Verdrag en artikel 173 van het EGA-Verdrag.

In zijn conclusies bevestigde de Europese Raad dat:

- aan de Unie de nodige middelen moeten worden verschaft om haar beleid te financieren, met inachtneming evenwel van een strenge begrotingsdiscipline;

- het stelsel van eigen middelen billijk, doorzichtig, kostendoelmatig en eenvoudig moet zijn;

- het stelsel moet worden gebaseerd op criteria die het vermogen van de lidstaten om in de begroting bij te dragen het best tot uitdrukking brengen;

- verschillende factoren rechtstreeks of onrechtstreeks een belangrijke rol spelen in de bepaling van de begrotingsonevenwichtigheden. Deze factoren zijn onder meer de samenstelling en het totale bedrag van de EU-uitgaven, alsook de samenstelling van de eigen middelen.

1.2. Het voorstel voor een besluit van de Raad bevat:

- bepalingen om uitvoering te geven aan de conclusies van de Europese Raad over de structuur van het financieringsstelsel van de EU. Deze bepalingen worden beschreven in deel A van de toelichting;

- bijkomende bepalingen tot wijziging van bestaande regelingen. De Commissie acht deze bepalingen noodzakelijk voor de wettelijke samenhang van de regelingen en de goede werking van het financieringsstelsel in de komende jaren. Deze bepalingen worden beschreven in deel B.


1.

A. TENUITVOERLEGGING VAN DE CONCLUSIES VAN DE EUROPESE RAAD



2.

1. Verlaging van het maximale BTW-percentage (artikel 2, lid 4, sub a))


Om steeds beter rekening te houden met het vermogen van elke lidstaat om in de EU-begroting bij te dragen en de regressieve aspecten van het huidige systeem voor de minst welvarende lidstaten te corrigeren, heeft de Europese Raad besloten het maximale afroepingspercentage van de BTW-middelen, thans 1 %, te verlagen tot

- 0,75 % in 2002 en 2003,


- 0,50 % vanaf 2004.

De tekst van het besluit wordt in die zin aangepast.

2. Verhoging van het door de lidstaten als inningskosten ingehouden percentage van de zogenoemde 'traditionele eigen middelen' (artikel 2, lid 3)

De Europese Raad acht het passend het percentage dat de lidstaten inhouden om de kosten van de inning van de traditionele eigen middelen (middelen vermeld in artikel 2, lid 1, sub a en b, van het besluit betreffende de eigen middelen, in hoofdzaak douanerechten en landbouwheffingen) te dekken, vanaf 2001 op te trekken van de huidige 10 tot 25 %. Artikel 2, lid 3, van het besluit wordt in die zin aangepast. De verhoging geldt voor alle eigen middelen die na 31 december 2000 worden vastgesteld. Middelen die vóór die datum zijn of hadden moeten zijn vastgesteld vallen nog onder de vergoeding van 10 %.

Deze verhoging is om verschillende redenen gewettigd. Enerzijds houden de douanewerkzaamheden die namens de Unie worden uitgevoerd steeds meer taken in die niet tot inning van eigen middelen leiden (bijvoorbeeld controle van quota, gezondheids- en veiligheidseisen enz.) en waarvoor de huidige regelingen in geen vergoeding voorzien. Anderzijds zijn de ontdekte fraudes en onregelmatigheden op het gebied van de eigen middelen aanzienlijk toegenomen. In vergelijking met 1995 en 1996 zijn de door de lidstaten gemelde gevallen en de erbij betrokken bedragen sterk gestegen, hetgeen vooral wijst op een grotere betrokkenheid van de georganiseerde misdaad i.

De lidstaten moeten meer middelen uittrekken voor fraudebestrijding en verbetering van de doelmatigheid van de inning van de landbouwheffingen en de douanerechten. Ook moeten zij nauwer samenwerken met de Commissie. In de nieuwe tekst wordt voorgesteld dat zij volledig verslag uitbrengen over alle onregelmatigheden en in het bijzonder over het niet vaststellen van eigen middelen als gevolg van administratieve fouten.

3.

3. Technische aanpassingen van de correctie voor begrotingsonevenwichtigheden ten behoeve van het Verenigd Koninkrijk (artikel 4)


De Europese Raad heeft besloten dat de Britse correctie blijft bestaan.

Overeenkomstig de beginselen die tot uiting komen in de conclusies van de Europese Raad van Brussel van 1988 en die van Edinburgh van 1992, besloot de Europese Raad van Berlijn evenwel dat het bedrag ervan geen bijzondere baten mag omvatten die het gevolg zijn van de veranderingen van het financieringssysteem die bij het nieuwe besluit worden ingevoerd. De voorgestelde bepalingen van artikel 4 van het nieuwe besluit betreffende de eigen middelen voorzien dan ook in neutralisatie van de bijzondere baten die het Verenigd Koninkrijk zou kunnen hebben als gevolg van de verhoging van het door de lidstaten voor hun inningskosten ingehouden percentage van de traditionele eigen middelen.

Met het oog op de uitbreiding van de Unie besloot de Europese Raad ook dat een aanpassing zal worden uitgevoerd om de Britse correctie te verlagen, waarbij zal worden gezorgd dat de uitgaven die vóór de uitbreiding niet werden gecorrigeerd het ook na de uitbreiding niet worden. De aanpassing zal erin bestaan de totale toegerekende uitgaven te verminderen met een bedrag dat overeenkomt met de pretoetredingsuitgaven in de toetredende lidstaten.

Het bedrag van de aanpassing bij elke uitbreiding zal worden overgedragen als permanente aanpassing van de Britse correctie in de volgende jaren.

4.

4. Wijziging van de financiering van de Britse correctie (artikel 5, lid 1)


De Europese Raad van Berlijn heeft besloten de regels voor de financiering van de Britse correctie door de andere lidstaten te wijzigen. In het besluit zal worden bepaald dat de financiering van de Britse correctie door de andere lidstaten zodanig wordt gewijzigd dat Duitsland, Nederland, Oostenrijk en Zweden hun bijdrage verlaagd zien tot 25 % van hetgeen zij zouden moeten betalen als de veertien lidstaten de Britse correctie volledig financierden.

5.

5. Onderzoek van het stelsel van eigen middelen (nieuw artikel 9)


De Europese Raad heeft de Commissie verzocht de werking van het stelsel van eigen middelen, met inbegrip van de effecten van de uitbreidingen, vóór 1 januari 2006 volledig te onderzoeken. Daarbij moet zij rekening houden met de correctie voor begrotingsonevenwichtigheden ten voordele van het VK en de korting op hun aandeel in de financiering van de Britse correctie die wordt toegestaan aan Duitsland, Nederland, Oostenrijk en Zweden. In feite is het BTW-afroepingspercentage niet vast: het varieert met de Britse correctie. Zoals in het vorige eigenmiddelenbesluit (artikel 10), zal de Commissie van de gelegenheid gebruik maken om regelingen te onderzoeken voor de mogelijke invoering van een vast uniform percentage. Ten slotte wordt de Commissie verzocht het vraagstuk van de invoering van nieuwe autonome eigen middelen voor de EU te onderzoeken.


6.

B. AANPASSINGEN EN TOEVOEGINGEN AAN HET BESLUIT BETREFFENDE HET STELSEL VAN EIGEN MIDDELEN VAN 1994



7.

1. Maximum van de eigen middelen (artikel 3)


De Europese Raad heeft besloten het maximum van de eigen middelen van de Unie op het huidige niveau van 1,27 % van het BNP van de EU te houden. De toepassing van het nieuwe stelsel van geïntegreerde economische rekeningen overeenkomstig Verordening nr. 2223/96 van de Raad (ESR 95) zou echter kunnen leiden tot afwijkende BNP-ramingen voor de lidstaten en de Unie als geheel i. Voorkomen moet dus worden dat de voor de Unie beschikbare middelen louter als gevolg van een verbetering van de statistische methode een verandering ondergaan.

Daarom moet het huidige maximum worden aangepast aan de hand van een vergelijking tussen de BNP-cijfers volgens de oude en de nieuwe verordening over een periode van twee of drie jaar. De cijfers zijn nog niet beschikbaar en daarom wordt in het besluit betreffende de eigen middelen voorgesteld een formule voor de aanpassing te bepalen. Voorgesteld wordt dat de Commissie de berekening zal uitvoeren in december 2001.

Artikel 3 van het nieuwe besluit betreffende de eigen middelen definieert de relevante bijzonderheden voor de aanpassing van de huidige maxima van 1,27 % (betalingen) en 1,335 % (vastleggingen). Het bepaalt ook dat dezelfde procedure moet worden gevolgd bij toekomstige wijzigingen van het stelsel van economische rekeningen die tot belangrijke veranderingen van de hoogte van het BNP kunnen leiden.

8.

2. Vereenvoudiging van de presentatie van de Britse correctie


Momenteel wordt voor de Britse correctie een overbodige dubbele berekening uitgevoerd welke de Commissie voorstelt af te schaffen. Deze vereenvoudiging heeft geen invloed op het resultaat van de berekening.

In Besluit 94/728/EG, Euratom is sprake van de concepten en berekening van een 'basisbedrag' (artikel 4, lid 1) en een 'referentiecompensatie' (artikel 4, lid 2). Het eerste concept is niet van belang voor de berekening van de correctie. Het werd in 1988 ingevoerd om (enigszins onjuist) de invloed van de invoering van de BNP-middelen op de Britse correctie aan te geven. Nu, 12 jaar later en na vele andere veranderingen, heeft het alle betekenis verloren die het oorspronkelijk gehad kan hebben. Daarom stelt de Commissie voor slechts één wijze van berekening van de correctie aan te geven en daartoe in artikel 4 de leden 1 en 3 en in lid 2 het woord 'referentie' te schrappen.

9.

3. Consequent gebruik van gegevens op kas- of transactiebasis


Er is een onverenigbaarheid in het gebruik van kas- of transactiegegevens tussen de voorlopige ramingen van de correctie (kasgegevens) en de definitieve berekeningen (transactiegegevens). Besluit 94/728/EG, Euratom bepaalt dat de Britse correctie op kasbasis moet worden berekend, en de voorlopige ramingen van de correctie worden op deze basis berekend. Bij de huidige methode worden echter gegevens op transactiebasis gebruikt voor de definitieve berekening, en sinds het begin van het stelsel zijn de definitieve bedragen op deze wijze berekend.

Dit gebrek aan consequentie heeft geen invloed op de uiteindelijke uitkomst, maar het leidt tot een onnodige variabiliteit van de bedragen die op voorlopige grondslag in de begroting van het jaar na dat waarvoor de correctie verschuldigd is (oorspronkelijke begroting en eventueel gewijzigde en aanvullende begrotingen) worden opgenomen. Gebleken is dat aanpassingen van de voorlopige raming van de Britse correctie op basis van kasgegevens niet altijd bijdragen tot overeenstemming tussen de voorlopige en de definitieve berekening van de correctie. De reden is dat bij aanpassingen op basis van kasgegevens rekening moet worden gehouden met de saldi van de voorafgaande jaren, die niet altijd een voorspellende waarde hebben voor de definitieve correctie.

Voorgesteld wordt artikel 4 te wijzigen en alle berekeningen van de compensatie te baseren op transactiegegevens, zodat de berekening van de voorlopige ramingen klopt met die van de definitieve correctie.

10.

4. Algemene bepalingen (nieuw artikel 10)


Het nieuwe besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand na ontvangst van de laatste van de kennisgevingen. Het is van kracht met ingang van 1 januari 2002. Artikel 2, leden 3 en 4, heeft terugwerkende kracht tot 1 januari 2001.

De bepalingen betreffende de berekening van de middelen en de correctie voor begrotingsonevenwichtigheden voor de aan 2002 respectievelijk 2001 voorafgaande jaren blijven van toepassing voor de aanpassingen van de middelen en de correcties voor deze jaren die na het van kracht worden van het nieuwe besluit worden uitgevoerd.

11.

5. Ondergeschikte wijzigingen en in het nieuwe besluit te schrappen bepalingen


(oud) Artikel 6: lid 1 verwees slechts naar één soort bijdragen, niet naar de andere opgenomen in artikel 4, lid 2, van het Financieel Reglement. Omdat deze aangelegenheid in het Financieel Reglement wordt behandeld, is dit lid geschrapt.

(oud) Artikel 9: het mechanisme van de degressieve restituties aan Griekenland (tot 1985) en Spanje en Portugal (tot 1991) op grond van de Toetredingsakten zal in het nieuwe besluit niet meer voorkomen, want die jaren zijn lang voorbij.

(oud) Artikel 11, lid 2, sub b, eerste zin: de bepalingen betreffende de berekening van middelen voor de jaren voorafgaand aan 1988 zijn niet meer nodig.