Toelichting bij COM(2005)564 - In de handel brengen, overeenkomstig richtlijn 2001/18/EG, van een maïsproduct (Zea mays L., hybride MON 863 x MON 810) dat genetisch is gemodificeerd met het oog op resistentie tegen de maïswortelboorder en bepaalde voor maïs schadelijke lepidoptera

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2001/18/EG heeft de bevoegde instantie van Duitsland een kennisgeving (referentie C/DE/02/9) ontvangen betreffende het in de handel brengen van een maïsproduct (Zea mays L., hybride MON 863 x MON 810) dat genetisch is gemodificeerd met het oog op resistentie tegen de maïswortelboorder en bepaalde voor maïs schadelijke lepidoptera.

2. Oorspronkelijk betrof de kennisgeving de invoer en het gebruik op dezelfde wijze als alle andere maïskorrels, inclusief het gebruik als diervoeder, met uitsluiting van de teelt en toepassingen in levensmiddelen. In juli 2005 heeft Monsanto Europe S.A. ermee ingestemd de draagwijdte van de kennisgeving te beperken tot invoer en verwerking, aangezien het in de handel brengen van diervoederproducten die geheel of gedeeltelijk uit MON 863 x MON 810-maïs bestaan of daarmee zijn geproduceerd, valt onder een aanvraag die het bedrijf uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1829/2003 heeft ingediend.

3. Overeenkomstig artikel 14 van de richtlijn heeft de bevoegde instantie van Duitsland bij de Commissie een beoordelingsrapport ingediend over de kennisgeving, waarin wordt geconcludeerd dat er geen redenen zijn om geen toestemming te geven voor het in de handel brengen van de hybride MON 863 x MON 810 van Zea mays L., mits bepaalde voorwaarden worden vervuld.

4. De Commissie heeft het beoordelingsrapport toegezonden aan alle andere lidstaten, waarvan er sommige bezwaren hebben geformuleerd en gehandhaafd tegen dat rapport wat betreft de moleculaire karakterisering, de allergeniteit, de toxiciteit, de ontoereikendheid van het monitoringplan, de mogelijkheid van accidentele verspreiding, de aanwezigheid van een markergen voor antibioticaresistentie en de opsporing van het product; hierdoor is de Commissie, in overeenstemming met artikel 18 van Richtlijn 2001/18/EG, verplicht een besluit te nemen overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 30, lid 2, van de richtlijn, waarop de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing zijn met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

5. In overeenstemming met artikel 5, lid 2, van Besluit 1999/468/EG is een ontwerp van de te nemen maatregelen ter fine van advies bij het krachtens artikel 30 van Richtlijn 2001/18/EG opgerichte comité ingediend.

6. Het comité heeft geen advies uitgebracht, zodat de Commissie, in overeenstemming met artikel 5, lid 4, van Besluit 1999/468/EG, onverwijld bij de Raad een voorstel betreffende de te nemen maatregelen moet indienen en het Europees Parlement op de hoogte moet brengen (dit laatste is gebeurd op 22 september 2005); het Parlement kan het nodig achten een standpunt in te nemen in overeenstemming met artikel 8 van voormeld besluit.

7. In artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG is bepaald dat de Raad, in voorkomend geval in het licht van een dergelijk standpunt, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit neemt binnen een termijn die overeenkomstig artikel 30, lid 2, van Richtlijn 2001/18/EG is vastgesteld op drie maanden. Wanneer de Raad binnen die termijn van drie maanden met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen te kennen geeft dat hij zich tegen het voorstel verzet, neemt de Commissie het voorstel opnieuw in behandeling; wanneer de Raad na afloop van die termijn het voorgestelde uitvoeringsbesluit niet heeft aangenomen of niet te kennen heeft gegeven dat hij zich tegen het voorstel voor uitvoeringsmaatregelen verzet, wordt het voorgestelde uitvoeringsbesluit door de Commissie vastgesteld.