Toelichting bij COM(2005)496 - Wijziging van Verordening (EEG) nr. 3068/92 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op kaliumchloride uit Belarus en Rusland

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel


Dit voorstel heeft betrekking op de toepassing van Verordening (EG) nr. 384/96 van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 van 8 maart 2004 (“de basisverordening”), in het kader van de procedure met betrekking tot de invoer van kaliumchloride uit onder meer Rusland.

Algemene context


Dit voorstel wordt gedaan in het kader van de tenuitvoerlegging van de basisverordening en is het resultaat van een onderzoek dat werd uitgevoerd overeenkomstig de materiële en formele eisen van de basisverordening.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied


Bij Verordening (EG) nr. 3068/92 heeft de Raad definitieve antidumpingmaatregelen ingesteld op van kaliumchloride uit onder meer Rusland. Bij Verordening (EG) nr. 858/2005 heeft de Commissie prijsverbintenissen aanvaard van onder meer ondernemingen uit Rusland.

Samenhang met ander beleid en andere doelstellingen van de Unie Niet van toepassing.

1.

Raadpleging van belanghebbenden en effectbeoordeling



Raadpleging van belanghebbenden



Partijen die belang hebben bij de procedure konden tijdens het onderzoek reeds hun belangen verdedigen overeenkomstig de bepalingen van de basisverordening.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Het was niet noodzakelijk advies van externe deskundigen in te winnen.

Effectbeoordeling


Dit voorstel vloeit voort uit de tenuitvoerlegging van de basisverordening. Volgens de basisverordening behoeft geen algemene beoordeling van de gevolgen te worden gemaakt van de omstandigheden in verband met dit voorstel.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregelen


De Raad heeft bij Verordening (EEG) nr. 3068/92 definitieve antidumpingrechten ingesteld op kaliumchloride uit onder andere Rusland. In januari 2004 heeft de Commissie een afzonderlijke verzoeken ontvangen van JSC Silvinit en JSC Uralkali om de opening van een tussentijds onderzoek voor de herziening van de antidumpingmaatregelen overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening antidumping. Nadat de Commissie in overleg met het Raadgevend Comité had vastgesteld dat er voldoende bewijsmateriaal was om een tussentijdse herzieningsprocedure in te leiden heeft zij berichten van inleiding gepubliceerd en is zij met een onderzoek begonnen. Bijgaande ontwerp-verordening houdt een wijziging in van Verordening 3068/92 en bevat de resultaten van de tussentijdse herzieningsonderzoeken. De voornaamste conclusie was dat de dumpingmarges van de betrokken ondernemingen omlaag waren gegaan. Voorts wordt nu, op bepaalde voorwaarden, vrijstelling van de antidumpingrechten verleend, daar de Commissie van de betrokken ondernemingen verbintenissen heeft aanvaard. Na overleg met de lidstaten bleek dat 23 lidstaten het voorstel steunden. Twee lidstaten hebben zich onthouden. De Commissie verzoekt de Raad daarom bijgaand voorstel voor een verordening goed te keuren.

Rechtsgrond


Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 van de Raad van 8 maart 2004.

Subsidiariteitsbeginsel


Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheidsbeginsel


Het voorstel is om de volgende reden(en) in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel:

De vorm van de maatregel is beschreven in bovengenoemde basisverordening en laat geen ruimte voor nationale besluitvorming.

Een indicatie hoe de financiële en administratieve last voor de EU, de nationale, regionale en plaatselijke overheden, bedrijven en de burger zo gering mogelijk is gehouden en of deze in verhouding staat tot het doel van het voorstel is niet van toepassing.

Keuze van instrumenten



Voorgestelde instrumenten: verordening:

Andere instrumenten zijn niet geschikt om de volgende reden(en). Voornoemde basisverordening voorziet niet in andere mogelijkheden.

3.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de EU.

1. Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3068/92 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op kaliumchloride uit Belarus en Rusland

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap i (de “basisverordening”), en met name op artikel 11, lid 3,

Gelet op het voorstel dat door de Commissie werd ingediend na overleg in het kader van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A. DE PROCEDURE

1. Voorafgaand onderzoek en geldende maatregelen

Na een onderzoek (“het vorige onderzoek") heeft de Raad, bij Verordening (EG) nr. 969/2000 i de antidumpingmaatregelen gewijzigd die waren ingesteld bij Verordening (EEG) nr. 3068/92 i op kaliumchloride uit onder meer Rusland.

In maart 2004 heeft de Commissie door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie i een tussentijds onderzoek ingesteld naar de geldende antidumpingmaatregelen om na te gaan of deze aangepast dienden te worden aan de uitbreiding van de Europese Unie tot 25 lidstaten op 1 mei 2004.

Bij dit onderzoek bleek dat het in het belang van de EU was om de maatregelen tijdelijk aan te passen om te voorkomen dat importeurs en verwerkende bedrijven in de nieuwe lidstaten (“EU-10”) direct na de uitbreiding van de EU plotseling buitengewoon nadelige gevolgen zouden ondervinden.

De Commissie aanvaardde derhalve in mei 2004, bij Verordening (EG) nr.1002/2004 i, verbintenissen van twee producenten/exporteurs in Rusland (JSC Silvinit en JSC Uralkali) voor een periode van één jaar. In juni 2005 werden bij Verordening (EG) nr. 858/2005 i nieuwe verbintenissen aanvaard van de twee producenten/exporteurs in Rusland die op 13 april 2006 verstrijken. Om vrijstelling te kunnen verlenen van de bij Verordening (EEG) nr. 3068/92 ingestelde antidumpingrechten bij invoer die plaatsvindt overeenkomstig de voorwaarden van de verbintenissen, werd Verordening (EEG) nr. 3068/92 gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 992/2004 i.

Onder “de EU” of “EU-15” in deze verordening wordt, mits anders bepaald, de EU onmiddellijk voor de uitbreiding verstaan.

2. Motivering van de herzieningsprocedures

In januari 2004 heeft de Commissie afzonderlijke verzoeken ontvangen van JSC Silvinit en JSC Uralkali om de opening van tussentijdse onderzoeken met het oog op de herziening van de bestaande antidumpingmaatregelen overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening.

De indieners van het verzoek voerden aan dat bij vergelijking van de normale waarde, gebaseerd op hun eigen kosten/prijs op de binnenlandse markt, en hun prijzen bij uitvoer naar de EU zou blijken dat er geen sprake meer was van dumping. Het zou daarom niet langer noodzakelijk zijn de antidumpingmaatregelen op hun huidige niveau te handhaven om de gevolgen van dumping teniet te doen.

Nadat de Commissie in overleg met het Raadgevend Comité had vastgesteld dat er voldoende bewijsmateriaal was om tussentijdse onderzoeken in te leiden heeft zij berichten van inleiding gepubliceerd en is zij met een onderzoek begonnen i

3. Onderzoektijdvak

Het onderzoek, dat tot het aspect dumping was beperkt, had betrekking op de periode van 1 april 2003 tot en met 30 maart 2004 (“het onderzoektijdvak”).

4. Partijen bij het onderzoek

De Commissie heeft de vertegenwoordigers van het exportland en de indieners van het verzoek alsmede de EU-producenten in kennis gesteld van de inleiding van de tussentijdse onderzoeken en heeft alle rechtstreekse belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken te worden gehoord. De Commissie heeft de indieners van het verzoek ook een vragenlijst gezonden. Deze werd beantwoord door de indieners van het verzoek en door een exporteur/handelaar in Rusland die banden had met een indiener van het verzoek.

De Commissie heeft alle gegevens om te kunnen vaststellen of dumping plaatsvond verzameld en gecontroleerd en een controle verricht bij de volgende ondernemingen:

(a) Russische producenten/exporteurs:

JSC Silvinit, Solikamsk, Regio Perm, Rusland,

JSC Uralkali, Berezniki, Regio Perm, Rusland,

(b) Met JSC Silvinit gelieerde exporteur:

International Potash Company, Moskou, Rusland

B. PRODUCT

1. Het betrokken product

Het onderzoek heeft betrekking op hetzelfde product als het vorige onderzoek, namelijk kaliumchloride (ook potas genoemd of KCl) dat in het algemeen als meststof in de landbouw wordt gebruikt, hetzij als zodanig, vermengd met andere meststoffen, of na verwerking tot een samengestelde meststof, het zogenaamde NPK (stikstof, fosfor, kalium). Het kaliumgehalte varieert en wordt uitgedrukt in procenten van het gewicht van het droge, watervrije product kaliumoxide (K2O). Het wordt ook gebruikt als grondstof bij de vervaardiging van bepaalde industriële en farmaceutische producten.

Dit product komt in het algemeen voor in twee kwaliteiten, namelijk standaardkwaliteit (of poederkwaliteit) of 'andere dan standaardkwaliteit' die onder meer, doch niet uitsluitend de korrelkwaliteit omvat. Er zijn drie basisvarianten:

- kaliumgehalte van ten hoogste 40 gewichtspercenten K2O (GN-code 3104 20 10),

- kaliumgehalte van meer dan 40 doch niet meer dan 62 gewichtspercenten K2O (GN-code 3104 20 50),

- kaliumgehalte van meer dan 62 gewichtspercenten K2O (GN-code 3104 20 90).

Bij het vorige onderzoek werd vastgesteld dat bepaalde speciale mengsels met een buitengewoon hoog gehalte aan kaliumchloride, die niet onder de voornoemde GN-codes vallen, ook onder de definitie van het betrokken product vallen, omdat dergelijke mengsels dezelfde fysische en chemische basiskenmerken en toepassingsmogelijkheden hebben als de hierboven genoemde categorieën. Dit onderzoek heeft dus ook betrekking op dergelijke mengsels, ingedeeld onder de GN-codes ex 3105 20 10, ex 3105 20 90, ex 3105 60 90, ex 3105 90 91 en ex 3105 90 99 en vallen onder de definitie van het betrokken product.

2. Soortgelijk product

Omdat de fysische of chemische eigenschappen van het in Rusland geproduceerde product dat aldaar op de binnenlandse markt wordt verkocht en dat naar de EU wordt uitgevoerd niet verschillen, werden deze in het kader van dit onderzoek als soortgelijke producten beschouwd.

C. DUMPINGMARGE

1. Normale waarde

Voor de vaststelling van de normale waarde werd eerst nagegaan of de totale binnenlandse verkoop van het betrokken product van de indieners van het verzoek in het onderzoektijdvak representatief was in vergelijking met hun totale uitvoer naar de EU. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening werd de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid representatief geacht indien deze ten minste 5% bedroeg van de naar de EU uitgevoerde hoeveelheid. Beide ondernemingen bleken in het onderzoektijdvak op de binnenlandse markt representatieve hoeveelheden te hebben verkocht.

Door de productsoorten te definiëren in overeenstemming met de TARIC-codes (b.v. standaardkwaliteit of andere dan standaardkwaliteit, met inbegrip van korrelkwaliteit) en aan de hand van de verpakking of verzendingswijze (d.w.z. in bulk, in zakken of vaten), werd onderzocht of de binnenlandse verkoop van elke productsoort representatief was. De binnenlandse verkoop van een bepaalde productsoort werd representatief geacht wanneer deze in het onderzoektijdvak ten minste 5% bedroeg van de totale omvang van de uitvoer van die soort naar de EU.

Bij dit onderzoek bleek dat één producent/exporteur, JSC Silvinit, slechts één productsoort in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt had verkocht. De andere producent/exporteur, JSC Uralkali, had alle uitgevoerde productsoorten in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt verkocht.

Ook werd onderzocht of de binnenlandse verkoop van elke productsoort in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden, en wel door het aandeel van de winstgevende verkoop van die soort aan onafhankelijke afnemers vast te stellen.

De binnenlandse verkoopprijzen van de meest uitgevoerde productsoort van JSC Uralkali naar de EU, die goed was voor meer dan 99% van die uitvoer (“meest verkochte exportsoort”), vertoonden in het onderzoektijdvak een ongebruikelijke ontwikkeling. Eén afnemer was namelijk goed voor 77% van de binnenlandse verkoop van de meest verkochte exportsoort en de verkoopprijzen aan deze afnemer bleken in één maand, midden in het onderzoektijdvak, meer dan te zijn verdubbeld. De prijzen van dezelfde productsoort bij verkoop aan andere binnenlandse afnemers waren in die periode eveneens gestegen, zij het met slechts ongeveer 40%. De prijzen van de andere soort die in het onderzoektijdvak op de binnenlandse markt waren verkocht, waren op soortgelijke wijze gestegen, namelijk met ongeveer 40%.

Geoordeeld wordt dat deze bijzondere marktsituatie, wat betreft de prijzen van een belangrijke productsoort die overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening voor de berekening van de dumpingmarge worden gebruikt, een deugdelijke vergelijking niet mogelijk maakt. Gezien het belang van de betrokken productsoort op de binnenlandse markt en bij de uitvoer naar de EU, werd het redelijk geacht dat de verkoop aan de betrokken afnemer buiten beschouwing moest blijven. De overige verkoop van deze productsoort aan andere afnemers op de binnenlandse markt bleek minder te zijn dan 5% van de uitvoer naar de EU, zodat deze niet representatief kon worden geacht. De normale waarde van deze productsoort werd derhalve berekend door de productiekosten te nemen van de betrokken producent/exporteur en daaraan een redelijk bedrag toe te voegen voor verkoopkosten, algemene en administratieve kosten en winst. Dit redelijke bedrag werd gebaseerd op feitelijke gegevens over de productie en verkoop van het betrokken product in het kader van normale handelstransacties door de betrokken producent/exporteur overeenkomstig de eerste zin van artikel 2, lid 6 van de basisverordening.

Uralkali voerde aan dat de “bijzondere marktsituatie” van artikel 2, lid 3, van de basisverordening niet van toepassing was op de verkoop aan de afnemer in kwestie en dat de prijzen van de productsoort in kwestie wel degelijk hadden moeten worden gebruikt om de normale waarde vast te stellen. Volgens Uralkali zou i) artikel 2, lid 3, van de basisverordening niet van toepassing zijn in geval van “kunstmatig hoge prijzen” en zouden ii) bijzondere voorwaarden voor één bepaalde afnemer niet kunnen worden beschouwd als 'een bijzondere marktsituatie' voor de Russische markt als geheel. Voorts werd aangevoerd dat de prijzen in kwestie het gevolg waren van 'marktkrachten' en de “situatie op de markt” weerspiegelden.

Opgemerkt wordt dat de in artikel 2, lid 3, van de basisverordening opgenomen lijst van bijzondere marktsituaties niet limitatief is en dat de aard van de markt onder meer moet worden beoordeeld in het licht van prijsvariaties en -ontwikkelingen en niet alleen op basis van het absolute prijspeil. In dit geval werden zowel lage als hoge prijzen buiten beschouwing gelaten omdat geoordeeld werd dat deze geen beeld gaven van een meer blijvend prijspeil en geen weerspiegeling leken te zijn van de marktkrachten omdat deze niet tot uiting kwamen bij andere productsoorten of voor andere afnemers van Uralkali. In de tweede plaats kan de normale waarde volgens artikel 2, lid 3, van de basisverordening worden geconstrueerd wanneer “ de verkoop wegens de bijzondere marktsituatie geen deugdelijke vergelijking mogelijk maakt" . Dit houdt in dat, zoals in dit geval, de verkoop aan een afnemer buiten beschouwing kan worden gelaten bij het vaststellen van de normale waarde wanneer deze verkoop geen deugdelijke vergelijking toelaat. Deze conclusie heeft geen betrekking op de Russische markt als geheel maar wel op de verkoop van Uralkali.

Wat JSC Silvinit betreft, wanneer de verkoop van een productsoort tegen netto verkoopprijzen die gelijk zijn aan of hoger dan de kostprijs meer dan 80% bedroeg van de totale verkoop van die soort en de gewogen gemiddelde prijs van die soort gelijk was aan of hoger dan de gecorrigeerde kostprijs, was de normale waarde de binnenlandse prijs (de gewogen gemiddelde prijs van de, al dan niet winstgevende verkoop die soort op de binnenlandse markt in het onderzoektijdvak).

Voor de andere productsoort van JSC Silvinit die in onvoldoende hoeveelheden was verkocht zodat de prijzen op de binnenlandse markt niet geschikt waren om de normale waarde vast te stellen, moest een ander methode worden toegepast. In dit geval werd de normale waarde geconstrueerd overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening. De normale waarde werd geconstrueerd door aan de fabricagekosten (waar nodig aangepast) van de uitgevoerde productsoort een redelijk percentage toe te voegen voor verkoopkosten, algemene en administratieve kosten, alsmede een redelijke winstmarge. Dit werd gedaan op basis van de gegevens over de productie en de verkoop van het betrokken product door de betrokken producent/exporteur in het kader van normale handelstransacties, overeenkomstig de eerste zin van artikel 2, lid 6, van de basisverordening.

Uralkali voerde aan dat bij de winstmarge waarvan was uitgegaan bij het construeren van de normale waarde geen rekening was gehouden met de aanpassing van de gaskosten omdat de desbetreffende winstcijfers afkomstig waren van de bedrijfsboekhouding voordat aanpassingen waren aangebracht. Dit argument kon echter niet worden aanvaard omdat voor het construeren van de normale waarde moet worden uitgegaan van de werkelijke winst van de onderneming bij hun verkoop op de binnenlandse markt.

Bij het onderzoek bleek dat energiekosten, zoals elektriciteit en gas, een belangrijk deel uitmaken van de totale kosten van de productie van het betrokken product, niet alleen in Rusland maar ook in andere landen. De EU-producenten voerden aan dat de prijzen die Russische ondernemingen voor energie hebben betaald geen redelijke weerspiegeling vormen van de werkelijke kosten.

Het werd in dit geval dienstig geacht de energiekosten per eenheid van de Russische ondernemingen te vergelijken met die van een andere belangrijke producent van het betrokken product met soortgelijke productiemethoden, productieniveaus en natuurlijke voordelen. Omdat Rusland geen andere producenten van het betrokken product telde werd een belangrijke producent van kaliumchloride in Canada gevraagd informatie te verstrekken.

De energiebehoeften van de Canadese producent bleken vergelijkbaar met die van de Russische producenten, terwijl zijn elektriciteit, net als de Russische ondernemingen, afkomstig was van nationale waterkrachtcentrales en het gas van grote gasvelden. De elektriciteitskosten per eenheid van de Canadese producent bleken niet al te sterk af te wijken van die van de Russische producenten.

Uit gegevens in het jaarverslag over 2003 van de Russische gasmaatschappij OAO Gazprom (die de producenten/exporteurs in kwestie via een regionale distributeur gas leverde) bleek dat de binnenlandse prijs die beide Russische producenten voor gas betaalden ongeveer één vijfde bedroeg van de prijs bij uitvoer uit Rusland. In dit verslag stond duidelijk dat “OAO Gazprom geen winst maakte op de binnenlandse markt". Hoewel er geen officiële informatie beschikbaar is over de winst op Russisch gas, zijn er, op grond van verklaringen van Russische autoriteiten in de pers alsmede van gegevens van bedrijven die zich hebben gespecialiseerd in marktonderzoek en websites van de overheid, sterke aanwijzingen dat de gasprijzen die aan binnenlandse afnemers worden berekend geen dekking van de kosten toelaten. De prijs die de beide Russische producenten voor gas moesten betalen was bovendien aanzienlijk lager dan de prijs die de Canadese producent moest betalen.

Derhalve werd geoordeeld dat de prijzen die de regionale Russische gasleverancier in het onderzoektijdvak aanrekende aan de Russische producenten geen redelijke weerspiegeling waren van de productiekosten wanneer deze vergeleken worden met de prijs bij uitvoer uit Rusland en de prijs van een Canadese gasleverancier aan een belangrijke industriële afnemer in Canada. Overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening werden voor elk van de Russische ondernemingen correcties toegepast op de productiekosten. Omdat een andere redelijke basis ontbrak, werd voor een dergelijke correctie gebruik gemaakt van informatie over de exportprijs van gas exclusief transportkosten, exportbelasting, belasting over de toegevoegde waarde en accijnzen.

Eén Russische onderneming voerde aan dat de kosten voor gas wel degelijk correct waren weergegeven in de boekhouding, zodat geen correctie nodig was overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening. De kwestie is echter niet dat de onderneming de kosten niet naar behoren zou hebben opgevoerd in de boekhouding, maar een correctie wordt gerechtvaardigd geacht omdat de productie- en distributiekosten van gas niet tot uiting zijn gekomen in de prijs.

De Russische autoriteiten voerden verder aan dat de Commissie geen rekening had gehouden met verschillen in transportkosten bij verkoop in Rusland voor industrieel gebruik en bij uitvoer. Voor de correcties werden echter de door de ondernemingen werkelijk betaalde prijzen voor gas vergeleken met de exportprijzen van de Russische gasleverancier OAO Gazprom, zonder rekening te houden met transportkosten, exportbelasting, belasting over de toegevoegde waarde en accijnzen (zie overweging 31). Dit argument wordt derhalve afgewezen.

Eén Russische onderneming verklaarde dat zijn productiekosten per eenheid in het eerste kwartaal van 2004 (d.w.z. het laatste kwartaal van het onderzoektijdvak) aanzienlijk lager waren omdat hij efficiënter was gaan produceren en lagere onderhoudskosten had, zodat voor de productiekosten voor het volledige onderzoektijdvak zou moeten worden uitgegaan van deze lagere kosten. Dit verzoek werd afgewezen omdat als basis voor dergelijke kosten wordt uitgegaan van het volledige onderzoektijdvak en niet van de kosten in een uitzonderlijke, kortere periode.

De EU-producenten merkten in verband met de productiekosten op dat de afschrijving van de vaste activa van de Russische producenten moest worden gebaseerd op de vervangingskosten van deze activa (b.v. nieuwe mijnschachten en machines enz.). Een afschrijving op basis van de acquisitiewaarde (historische waarde) van de vaste activa zou geen redelijk beeld geven van de productiekosten overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening. De EU-producenten waren van oordeel dat de productiekosten van de Russische producenten naar boven moesten worden bijgesteld.

Opgemerkt wordt dat de afschrijving gebaseerd op de acquisitiewaarde en het residuele economische leven van vaste activa in de mijnbouw een gangbare praktijk schijnt te zijn. Om na te gaan of de afschrijvingskosten die deel uitmaken van de productiekosten een redelijk beeld geven van de aan de vervaardiging van het betrokken product verbonden kosten, richtte het onderzoek zich vooral op de wijze waarop de historische waarde van de activa was vastgesteld.

Bij de bezoeken bij de Russische producenten bleek dat de oorspronkelijke waarde van hun activa was vastgesteld op basis van taxaties tijdens het privatiseringsproces in 1993. Deze taxaties werden vervolgens tussen 1993 en 1997 herzien toen op last van de Russische overheid herwaarderingscoëfficiënten werden toegepast om de hyperinflatie aan te pakken. Eind 1997 werden de activa naar aanleiding van het decreet van de Russische regering door onafhankelijke accountants getaxeerd. Hierbij werden drie basiscriteria gehanteerd, waaronder de vervangingswaarden van de activa. De resultaten van deze onafhankelijke taxaties zijn vermeld in de balans van de ondernemingen over 1998.

Hoewel de oorspronkelijke waarde van de activa van de indieners derhalve werd opgewaardeerd, bleek deze, uitgedrukt als de verhouding van de productie tot de waarde van de activa, nog steeds aanzienlijk lager dan de waarde van de activa van de ondernemingen die de EU-bedrijfstak vormen en een belangrijke producent met een soortgelijke extractie- en productiecapaciteit in Canada. Bij een dergelijke beoordeling wordt echter geen rekening gehouden met het feit dat de activa van de Russische producenten die dateren van voor de privatisering in 1993 verouderd zijn en minder technologisch geavanceerd.

Omdat er geen bewijsmateriaal is waaruit blijkt dat geen correct beeld is gegeven van de afschrijvingskosten in de boekhouding van de Russische producenten/exporteurs, wordt het nu niet mogelijk geacht een correctie toe te passen op de afschrijvingskosten die zijn gebruikt om de normale waarde vast te stellen.

De EU-producenten voerden voorts aan dat bij de berekening van de productiekosten tevens rekening moest worden gehouden met een kosten voor milieubescherming die zij moesten maken. De Russische producenten hadden echter ook met dergelijke kosten te maken en hadden deze opgenomen in de berekening van hun productiekosten. Wat de vraag betreft of deze kosten ongeveer even hoog moeten zijn als die van de EU-producenten, werd geoordeeld dat een correctie niet nodig was zolang de Russische producenten hebben voldaan aan de Russische milieubeschermingsnormen en de hiervoor gemaakte kosten correct zijn weergegeven in hun boekhouding. Omdat dit voor beide Russische producenten het geval bleek te zijn, behoefde geen correctie te worden toegepast voor milieukosten.

2. Exportprijs

JSC Silvinit

Het grootste deel van de uitvoer van kaliumchloride van Silvinit naar de EU in het onderzoektijdvak geschiedde via een Zwitserse handelsonderneming. Overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening werd voor de berekening van de exportprijs uitgegaan van de door deze handelsonderneming werkelijk betaalde of te betalen prijs.

In twee gevallen vond de uitvoer plaats via de aan Silvinit gelieerde Russische handelsonderneming, International Potash Company (IPC) en was deze bestemd voor een gelieerde onderneming in België, Ferchimex AS, die het ingevoerde kaliumchloride verwerkte tot een product waarop dit het onderzoek niet van toepassing is. De door IPC aan Ferchimex in rekening gebrachte prijzen kunnen, overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening, buiten beschouwing worden gelaten indien deze niet betrouwbaar worden geacht. Voor beide transacties waren de verkoopprijzen in grote lijnen vergelijkbaar met die bij verkoop van dezelfde soorten aan onafhankelijke afnemers in de EU. Het ging bij beide transacties echter om geringe hoeveelheden. Bij het vaststellen van de exportprijs werd derhalve wel rekening gehouden met beide transacties.

JSC Uralkali

Alle uitvoer van kaliumchloride door deze onderneming naar de EU in het onderzoektijdvak geschiedde rechtstreeks aan een handelaar in Cyprus, Fertexim Ltd, de exclusieve distributeur voor Uralkali. Voor die uitvoer werd de prijs derhalve vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, namelijk aan de hand van de door Fertexim werkelijk betaalde of te betalen prijzen.

3. Vergelijking

De normale waarde en exportprijzen werden voor beide Russische producenten vergeleken af fabriek. Om een billijke vergelijking te kunnen maken van de normale waarde met de exportprijs werden correcties toegepast voor verschillen die van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

Dienovereenkomstig werden correcties toegepast voor verschillen in de kosten van kortingen, vervoer, verzekering, laden, lossen en aanverwante kosten, van verpakking en krediet, indien van toepassing en met bewijsmatereriaal gestaafd.

4. Dumpingmarge

Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de gecorrigeerde gewogen gemiddelde normale waarde vergeleken met de gecorrigeerde gewogen gemiddelde exportprijs per productsoort.

Uit deze vergelijking bleek dat het betrokken product van beide ondernemingen met dumping in de EU was ingevoerd, zij het in mindere mate dan voorheen. De dumpingmarges (het gewogen gemiddelde van de dumpingmarges van alle soorten die naar de EU waren uitgevoerd) zijn als volgt in procenten van de totale cif prijs grens-EU, vóór inklaring:

Producent/Exporteur % Dumpingmarge

JSC Silvinit 23,0%

JSC Uralkali 12,3%

D. BLIJVENDE AARD VAN DE GEWIJZIGDE OMSTANDIGHEDEN

Overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening werd tevens onderzocht of de omstandigheden in verband met dumping en schade significant waren gewijzigd en of deze wijziging redelijkerwijs als blijvend kon worden beschouwd. In dit geval bleken de dumpingmarges te zijn gewijzigd omdat de normale waarden van de betrokken producenten omlaag waren gegaan.

De normale waarde werd in dit onderzoek vastgesteld op basis van de kosten en prijzen van de betrokken producenten. In tegenstellling tot de conclusies van het vorige onderzoek bleek het binnenlands verbruik van kaliumchloride de afgelopen jaren voortdurend te zijn gestegen en maken beide Russische producenten winst op de binnenlandse markt.

Wat de blijvende aard van de prijzen bij uitvoer naar andere markten dan de EU betrof, kon geen van beide Russische producenten gedetailleerde informatie per transactie verstrekken. Zij konden echter wel per land van bestemming en per productsoort geaggregeerde gegevens verstrekken. Dit werd voldoende geacht voor dit tussentijdse onderzoek, omdat een exacte verkoopprijs op dergelijke markten geen absolute eis is. In afwezigheid van gedetailleerde gegevens en omdat er i) tal van leveringsvoorwaarden bestaan (bv. cif, fob, fca, enz.), ii) er verschillende logistieke regelingen en combinaties mogelijk zijn (bv. spoor + zee, alleen spoor, enz.), iii) er verschillen zijn in de afstanden en kosten voor vervoer en handling naar verschillende bestemmingen in Azië en Zuid-Amerika, kon de Commissie niet nauwkeurig de prijs bij uitvoer naar elk land vaststellen. Er zijn echter aanwijzingen dat het niveau van de prijzen bij uitvoer naar andere markten dan de EU, indien rekening wordt gehouden met transportkosten, ongeveer even hoog zijn als die bij verkoop naar de EU.

Het wordt derhalve passend geacht de bestaande maatregelen voor de indieners van het verzoek te wijzigen door de dumpingmarges te verlagen tot de bij deze verordening vastgestelde percentages.

Overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening mag het antidumpingrecht niet hoger zijn dan de dumpingmarge en dient het lager te zijn dan deze marge indien een lager recht toereikend is om de schade weg te nemen die de EU-producenten ondervinden. Omdat de bestaande rechten voor de indieners van het verzoek waren berekend op basis van de dumpingmarge en omdat de nieuwe dumpingmarges lager zijn dan de eerder berekende marges, moeten de rechten worden aangepast aan de lagere dumpingmarges die bij dit onderzoek zijn vastgesteld, d.w.z. 23,0% voor JSC Silvinit en 12,3% voor JSC Uralkali.

De belanghebbenden werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan de Commissie voornemens was de aanbeveling te doen de bij Verordening (EEG) nr. 3068/92 vastgestelde antidumpingrechten te wijzigen. Zij werden in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken en te verzoeken te worden gehoord. Er werden opmerkingen ontvangen, die waar van toepassing, in aanmerking werden genomen.

E. VERBINTENISSEN

Na de bekendmaking van de voornaamste feiten en overwegingen op basis waarvan de Commissie voornemens was de aanbeveling te doen de bij Verordening (EEG) nr. 3068/92 vastgestelde antidumpingrechten te wijzigen, hebben beide indieners van het verzoek prijsverbintenissen aangeboden overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de basisverordening.

Bij Besluit 2005/…./EG i heeft de Commissie deze verbintenissen aanvaard om de in van dat besluit vermelde redenen.

F. VORM VAN DE MAATREGELEN

De bestaande maatregelen zijn van toepassing op acht GN-codes en bestaan uit vaste bedragen, van 19,61 €/ton tot 40,63 €/ton, afhankelijk van de productsoort. Bij het huidige onderzoek werd echter vastgesteld dat vrijwel de gehele uitvoer van de indieners van het verzoek naar de EU beperkt was tot één productsoort, ingedeeld onder één GN-code.

Omdat informatie over andere productsoorts ontbrak en omdat deze ene soort de meest verkochte blijkt, lijkt de meest redelijke aanpak alle vaste bedragen te vervangen door één ad-valoremrecht voor alle soorten die door de indieners van het verzoek worden vervaardigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Artikel 1, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3068/92 komt als volgt te luiden:

‘Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op kaliumchloride, ingedeeld onder de GN-codes 3104 20 10, 3104 20 50, 3104 20 90, en op speciale mengsels, ingedeeld onder de GN-codes ex 3105 20 10 (TARIC-codes 3105 20 10 10 en 3105 20 10 20), ex 3105 20 90 (TARIC-codes 3105 20 90 10 en 3105 20 90 20), ex 3105 60 90 (TARIC-codes 3105 60 90 10 en 3105 60 90 20), ex 3105 90 91 (TARIC-codes 3105 90 91 10 en 3105 90 91 20), ex 3105 90 99 (TARIC-codes 3105 90 99 10 en 3105 90 99 20), uit Belarus en Rusland’.

2. De tekst in de tabel betreffende “Rusland” in artikel 1, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 3068/92, komt als volgt te luiden:

‘Rusland (alle ondernemingen met uitzondering van JSC Silvinit en JSC Uralkali – aanvullende TARIC-code A999)’.

3. In artikel 1, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 3068/92 wordt het onderstaande ingevoegd:

‘Voor de in lid 1 beschreven producten van de hieronder vermelde producenten/exporteurs is het antidumpingrecht, van toepassing op de nettoprijs, franco grens EU, vóór inklaring, als volgt:

Recht Aanvullende TARIC- code

Onderneming:

- JSC Silvinit, Solikamsk, Rusland 23,0% A

- JSC Uralkali, Berezniki, Rusland 12,3% A

4. De leden 4 en 5 van artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 3068/92, worden de leden 5 en 6.

5. Artikel 1, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 3068/92 komt als volgt te luiden:

‘Er wordt vrijstelling verleend van de bij artikel 1 ingestelde antidumpingrechten, mits het goederen betreft die zijn vervaardigd door de ondernemingen waarvan de Commissie een verbintenis heeft aanvaard en waarvan de naam is opgenomen in de Verordening (EG) nr. 858/2005 van de Commissie en in Besluit nr. 2005/…./EG, zoals die telkenmale wordt gewijzigd, en die worden ingevoerd in overeenstemming met de bepalingen van diezelfde verordening van de Commissie.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, op

Voor de Raad

De voorzitter
….