Toelichting bij COM(2005)276-2 - Versterking van het strafrechtelijk kader om schendingen van de intellectuele eigendom te bestrijden

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Verantwoording van het voorstel

Namaak en piraterij en meer in het algemeen inbreuken op de intellectuele eigendom zijn een voortdurend toenemend verschijnsel dat inmiddels een internationale omvang heeft aangenomen en een ernstige bedreiging voor de nationale economieën en de landen vormt. De verschillen in de nationale sanctieregelingen zijn niet alleen schadelijk voor de goede werking van de interne markt, maar bemoeilijken bovendien een doeltreffende bestrijding van namaak en piraterij. Afgezien van de economische en sociale gevolgen die namaak en piraterij met zich brengen, veroorzaken zij ook problemen op het gebied van consumentenbescherming, met name wanneer de volksgezondheid en de veiligheid in het geding zijn. De ontwikkeling van het gebruik van het internet maakt het mogelijk piraatproducten onmiddellijk en wereldwijd te verspreiden. Tot slot lijken er ook in toenemende mate banden te bestaan met de georganiseerde criminaliteit. De bestrijding van dit verschijnsel is daarom voor de Gemeenschap van essentieel belang. Namaak en piraterij zijn immers net zo attractief geworden als andere grootschalige criminele activiteiten, zoals de drugshandel. De potentiële winsten zijn erg hoog en de mogelijke strafrechtelijke sancties niet in evenredigheid daarmee. Richtlijn 2004/48/EG betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten moet daarom worden aangevuld met strafrechtelijke bepalingen om namaak en piraterij krachtiger en efficiënter te kunnen bestrijden. Naast de in Richtlijn 2004/48/EG vastgelegde civiel- en bestuursrechtelijke maatregelen, procedures en rechtsmiddelen, zijn in bepaalde gevallen ook strafrechtelijke sancties een middel om intellectuele-eigendomsrechten te handhaven[1].

De inwerkingtreding van de TRIPS-overeenkomst, waarin minimumbepalingen over de rechtshandhavingsmiddelen betreffende de handelsaspecten van intellectuele eigendom zijn vastgelegd, is een aanzet tot harmonisering. Strafrechtelijke procedures en sancties behoren weliswaar tot die middelen, maar doordat de juridische situatie in de Gemeenschap grote verschillen vertoont, genieten de houders van intellectuele-eigendomsrechten niet overal op het grondgebied van de Gemeenschap eenzelfde niveau van bescherming. Op het gebied van strafrechtelijke sancties zijn er met name inzake de strafmaat aanzienlijke nationale verschillen.

Vanuit het oogpunt van de impact op de grondrechten kan worden vermeld dat dit initiatief als onmiddellijk doel heeft artikel 17, lid 2, van het Handvest van de grondrechten ("Intellectuele eigendom is beschermd.") ten uitvoer te leggen. Dit gebeurt door onderlinge aanpassing van de nationale wetgevingen met volledige inachtneming van de rechtstradities en de rechtsstelsels van de lidstaten, alsmede van de overige grondrechten en de beginselen die in het Handvest zijn neergelegd. Bij de keuze van de straffen is uitgegaan van de ernst van de verschillende strafbare gedragingen, overeenkomstig artikel 49, lid 3, van het Handvest ("De zwaarte van de straf mag niet onevenredig zijn aan het strafbare feit.").

Aangezien het doel het beste kan worden bereikt op communautair niveau, kan de Gemeenschap optreden op grond van het in artikel 5 van het Verdrag vastgelegde subsidiariteitsbeginsel.

Inzake aangelegenheden die onder titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie vallen, dient het instrumentarium te worden aangevuld met een kaderbesluit.

Inhoud van het voorstel

Artikel 1

Dit artikel geeft het voorwerp en het toepassingsgebied van de richtlijn. Deze richtlijn betreft de strafrechtelijke maatregelen die noodzakelijk zijn om de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten te waarborgen. Naar analogie van Richtlijn 2004/48/EG betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, omvat de term 'intellectuele-eigendomsrechten' alle rechten op het gebied van de intellectuele eigendom. Zoals artikel 17, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ("Intellectuele eigendom is beschermd."), heeft de strafrechtelijke bescherming een 'horizontaal' toepassingsgebied.

Het artikel is van toepassing op elke inbreuk op de intellectuele-eigendomsrechten in de zin van de communautaire en/of nationale wetgevingen, zoals Richtlijn 2004/48/EG. Een lijst van die rechten is opgenomen in Verklaring 2005/295/EG van de Commissie betreffende artikel 2 van Richtlijn 2004/48/EG[2]. De tekst geldt onverminderd strengere bepalingen van de lidstaten.

Artikel 2

Dit artikel definieert de term 'rechtspersoon' in het kader van de richtlijn.

Artikel 3

Bij dit artikel worden de lidstaten verplicht om elke opzettelijke schending van intellectuele-eigendomsrechten als strafbaar feit aan te merken wanneer de betrokken handelingen op commerciële schaal worden verricht. Ook poging tot, medeplichtigheid aan of aanzetten tot een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht vallen onder het toepassingsgebied. Het criterium 'commerciële schaal' is ontleend aan artikel 61 van het Akkoord over de handelsaspecten van intellectuele-eigendomsrechten (TRIPS-akkoord) van 15 april 1994, dat bindend is voor alle leden van de Wereldhandelsorganisatie. Dat artikel 61 luidt als volgt: 'De Leden voorzien ten minste in gevallen van opzettelijke namaak van handelsmerken of inbreuk op auteursrechten op commerciële schaal in strafrechtelijke procedures en straffen. De mogelijke sancties omvatten vrijheidsstraffen en/of geldboetes die voldoende zijn om afschrikkend te werken, in overeenstemming met het niveau van de straffen opgelegd voor strafbare feiten van overeenkomstige zwaarte. In passende gevallen omvatten de mogelijke sancties ook de inbeslagneming, verbeurdverklaring en vernietiging van de inbreukmakende goederen en van materialen en werktuigen die voornamelijk zijn gebruikt bij het plegen van het strafbare feit. De Leden kunnen voorzien in strafrechtelijke procedures en straffen in andere gevallen van inbreuk op rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom, met name wanneer deze opzettelijk en op commerciële schaal zijn gepleegd.'

De inbreuk moet opzettelijk zijn, dat wil zeggen doelbewust zijn gepleegd, ongeacht of het gaat om schending van de intellectuele-eigendomsrechten, poging tot, medeplichtigheid aan of aanzetten tot een inbreuk. Deze bepaling doet niets af aan de geldende specifieke aansprakelijkheidsregelingen, zoals de regeling voor de internetserviceproviders die is vastgesteld bij de artikelen 12 tot en met 15 van Richtlijn 2000/31/EG over de elektronische handel[3].

Artikel 4

Naast gevangenisstraffen voor natuurlijke personen, wordt voorzien in uiteenlopende sancties die zowel aan natuurlijke als aan rechtspersonen moeten kunnen worden opgelegd, zoals geldboeten en confiscatie van litigieuze goederen, alsmede van de materialen, werktuigen of dragers die voornamelijk bij de vervaardiging of de distributie van de desbetreffende goederen zijn gebruikt. In passende gevallen omvatten de mogelijke sancties ook de vernietiging van de litigieuze goederen en van materialen en werktuigen die voornamelijk zijn gebruikt bij het vervaardigen van die goederen en de volledige of gedeeltelijke, definitieve of tijdelijke sluiting van de vestiging of de winkel die voornamelijk voor het plegen van de inbreuk is gebruikt. Een permanent of tijdelijk verbod op de uitoefening van commerciële activiteiten, plaatsing onder gerechtelijk toezicht, verbeurdverklaring van rechtswege en een verbod op toegang tot bijstand en subsidies van de overheid behoren eveneens tot de mogelijkheden. Tot slot wordt ook voorzien in de openbaarmaking van rechterlijke uitspraken. Deze mogelijkheid is een afschrikkend middel en kan ook als middel ter informatie van zowel de rechthebbenden als het publiek in het algemeen worden gebruikt.

Artikel 5

Dit artikel heeft betrekking op de maatregelen voor de omzetting van de richtlijn in het interne recht van de lidstaten. De termijn van achttien maanden is naar het voorbeeld van wat in andere richtlijnen is vastgelegd.

Artikel 6

In dit artikel wordt bepaald dat de richtlijn in werking treedt op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie, overeenkomstig de bepalingen van artikel 254, lid 1, van het EG-Verdrag.

Artikel 7

In dit artikel wordt bepaald dat deze richtlijn tot de lidstaten is gericht.