Toelichting bij COM(2004)50-2 - Wijziging van Verordening 2062/94 tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Avis juridique important

|
52004DC0050

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de evaluatie van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk /* COM/2004/0050 def. */


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD, HET EUROPEES PARLEMENT, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S over de evaluatie van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk

1.

Achtergrond



Volgend op de presentatie door de Commissie van haar programma op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk verzocht de Raad in zijn resolutie van 21 december 1987 i de Commissie na te gaan hoe de uitwisseling van informatie en ervaring op het door de onderhavige resolutie bestreken gebied kan worden verbeterd, met name wat het verzamelen en verspreiden van gegevens betreft, en de opportuniteit te onderzoeken om een communautair mechanisme in te stellen om de effecten op nationaal vlak van de communautaire maatregelen op dit gebied na te gaan.

Bij Verordening (EG) nr. 2062/94 van de Raad van 18 juli 1994 i richtte de Raad een Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (in het vervolg: 'het Agentschap') op. Voor dit Agentschap, dat bij Verordening (EG) nr. 1643/95 i van de Raad van 29 juni 1995 is gewijzigd, is een herzieningsclausule opgenomen in artikel 23. Hierin is bepaald dat uiterlijk vijf jaar na haar inwerkingtreding deze verordening op basis van een Commissieverslag, zo nodig vergezeld van een voorstel, en na raadpleging van het Europees Parlement, door de Raad aan een heronderzoek wordt onderworpen, dat zich ook uitstrekt tot noodzakelijk gebleken nieuwe taken voor het Agentschap.

Aangezien het Agentschap pas in september 1996, toen de directeur zijn functie opnam, volledig operationeel was, heeft de Commissie op 23 maart 2001 over de werking van het Agentschap een voortgangsverslag i bij de Raad ingediend. Dit eerste verslag bood meer een algemeen overzicht van de bij het operationeel maken van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk geboekte vooruitgang, dan een gedetailleerde evaluatie van de bereikte doelstellingen. Het verslag wees erop dat een precieze evaluatie van de prestaties en de effecten van de informatieactiviteiten van het Agentschap bij de Raad zou worden ingediend zodra de resultaten van de aangevatte uitgebreide evaluatie beschikbaar en door de Commissie geanalyseerd zouden zijn. Voorts wees de Commissie erop dat de Raad van Bestuur van het Agentschap op haar verzoek had besloten tot een externe evaluatie. Aanvullend daarbij is het de bedoeling om een onderzoek naar een aantal meer toekomstgerichte aspecten te gaan doen, alsook een herziening van de communicatiestrategie van het Agentschap.

Op 11 maart 2002 presenteerde de Commissie een mededeling voor de belanghebbende partijen in verband met de richtsnoeren van haar nieuwe strategie inzake welzijn op het werk i. In dit document beschreef de Commissie de elementen die nodig zouden zijn ter consolidatie van een degelijke globale aanpak, gebaseerd op risicopreventie, een combinatie van diverse beleidsinstrumenten en het uitbouwen van partnerschappen tussen alle betrokkenen. In dit verband wees de Commissie met nadruk op de toekomstige sleutelrol van het Agentschap bij de bevordering van preventie en het vergaren en verspreiden van informatie, meer bepaald door het opzetten van een 'risico-observatorium'. Deze 'nieuwe strategie' werd door de Raad i en het Parlement i goed onthaald; beide instanties herhaalden ook hun steun. Het Economisch en Sociaal Comité bracht ook een gunstig advies uit.

3.

EXTERNE EVALUATIE


Vooruitlopend op de conclusies van het verslag van de Commissie van 23 maart 2001, had het Agentschap van Bilbao een externe consultant de opdracht verleend om een evaluatieverslag over de activiteiten van het Agentschap op te stellen.

Dit verslag is tijdens een seminar dat in maart 2001 in Bilbao werd georganiseerd aan de Commissie en de Raad van Bestuur aangeboden. De voornaamste conclusies van dit verslag kunnen als volgt worden samengevat:

* Het Agentschap is erin geslaagd een infrastructuur op te zetten voor het verspreiden van informatie op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk, dit zowel wat gegevensverspreidingstechnieken, als wat de netwerkstructuur betreft;

* Het Agentschap is gedeeltelijk geslaagd in het bereiken van zijn doelstelling, nl. tegemoet te komen aan de behoeften van de gebruikers;

* Het Agentschap heeft slechts in geringe mate bijgedragen tot het verlenen van een toegevoegde waarde aan de informatie die het van de nationale netwerken had verkregen;

* Over het algemeen heeft het Agentschap de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 2062/94 op een behoorlijke manier bereikt, met name gezien de beschikbare tijd en het complexe karakter van de opdracht.

Het verslag van de externe consultant bevatte ook de volgende aanbevelingen:

- de communicatie met de diverse gebruikers, vooral de kleine en middelgrote ondernemingen, moet sterk worden verbeterd;

- er moeten op het gebied van de gezondheid en veiligheid op het werk innovatieve concepten worden ontwikkeld, rekening houdend met de veranderingen in de arbeidscontext;

- het netwerk moet verder worden ontwikkeld, waarbij meer aandacht moet gaan naar de diverse nationale netwerken en de behoeften van de gebruikers;

- de beheersstructuur en de strategie van het Agentschap moeten worden ontwikkeld, met name door een oordeelkundiger beroep op het tripartiete karakter van de Raad van Bestuur; meer specifiek moet ervoor worden gezorgd dat de bestaande hulpmiddelen beschikbaar blijven van het Agentschap.

- de interne capaciteiten van het Agentschap moeten worden versterkt door een betere interne communicatie via flexibele procedures, waardoor een hoog niveau van personele kwalificaties en een beter personeelsbeheer kunnen worden gewaarborgd.


4.

HET ANTWOORD VAN HET AGENTSCHAP


In reactie op al deze opmerkingen stelde het Agentschap in mei 2001 dat gezien de beperkt beschikbare tijd en het complexe karakter van de opdracht de contractant zich op een bevredigende manier van zijn evaluatieopdracht had gekweten. Het Agentschap wees erop dat in de evaluatie vijf sleutelgebieden waren aangemerkt waarop verbetering nodig was. Het kwam ook tot de conclusie dat de voornaamste taak erin bestond de tekortkomingen op het gebied van communicatie en netwerking weg te werken, en pas daarna operationele prioriteiten volgens de beschikbare middelen vast te stellen.

5.

HET ADVIES VAN DE BELANGENGROEPEN


Naast deze externe evaluatie van 2001 hebben de belangengroepen (werkgevers, werknemers en vertegenwoordigers van de overheid) ondertussen ook hun opvattingen kenbaar gemaakt en hun eigen opmerkingen en aanbevelingen geformuleerd. Voor een groot deel zijn deze gelijklopend met de opmerkingen van de contractant, hoewel de perceptie van bepaalde problemen van groep tot groep erg verschilt.

De vertegenwoordigers van de overheid bevoegd voor de gezondheid en veiligheid op het werk pleiten doorgaans voor een grondige herziening van de verordening, met name wat de reikwijdte ervan betreft. Zij wensen meer duidelijkheid over de opdrachten en verantwoordelijkheden van het Agentschap en meer specifieke bepalingen inzake de samenstelling en de verkiezing van de leden van de Raad van Bestuur, het Dagelijks Bestuur en de rol van de Commissie bij het vaststellen van de prioriteiten; zij pleiten voor een herstructurering van het bestuur van het Agentschap, zijn personeel en zijn netwerk en voor de integratie van toegevoegde waarde door een verwerking en besteding op Europees niveau van de verkregen informatie; op het niveau van de nationale knooppunten zijn zij voorstander van een tripartiete structuur, vergelijkbaar met de Raad van Bestuur van het Agentschap, op een degelijke juridische grondslag en met voldoende middelen om de informatie op nationaal niveau te produceren, te verzamelen en te verspreiden.

De vertegenwoordigers van de werkgevers zijn over het algemeen van oordeel dat het Agentschap zijn opdracht volgens Verordening nr. 2062/94 van de Raad niet voldoende heeft vervuld. Meer specifiek wordt gewezen op de noodzaak om de communicatie met de gebruikers te verbeteren. Met name bepleit deze groep de invoering van een meerwaarde door de informatie op zulk een manier voor te stellen dat zij meteen kan bijdragen tot de oplossing van ontstane problemen, vooral in kleine en middelgrote bedrijven.

Deze groep is het ook eens met de tweede aanbeveling van de contractant, nl. de ontwikkeling van innovatieve concepten op het gebied van de gezondheid en de veiligheid op het werk, in het licht van de veranderingen in de arbeidscontext.

Wat de rol van het Agentschap betreft, vergeleken met die van de knooppunten in de lidstaten, is de werkgeversgroep van mening dat het niet de taak is van het Agentschap om de werkgevers bepaalde opdrachten te verlenen; het Agentschap heeft veeleer tot taak de informatie die het van de werkgevers krijgt op een zodanige manier te verwerken dat zij alle gebruikers rechtstreeks ten goede komt.

Wat ten slotte de verbetering van de structuur en het bestuur van het Agentschap betreft, en met het oog op een vermindering van de ontevredenheid van de gebruikers (die volgens deze groep relatief groot is), wordt voorgesteld de rol van de Raad van Bestuur te versterken en het Dagelijks Bestuur meer bevoegdheden toe te kennen.

De vertegenwoordigers van de werknemers wijzen erop dat het evaluatieverslag niet genoeg gedetailleerde antwoorden geeft om een volledig nakomen van de bepalingen van de verordening waarbij het Agentschap is opgericht te garanderen; het verslag toont immers niet aan in hoeverre de procedures, de structuur van het gebruikte netwerk, enz. ook efficiënt zijn. Het verslag biedt geen globaal antwoord op de vraag of de verschillende producten daadwerkelijk voldoen aan de diverse behoeften van de gebruikers. Daarnaast pleit deze groep, net als de vertegenwoordigers van de overheid, voor de invoering van het tripartiete systeem van de Raad van Bestuur op het niveau van de nationale knooppunten.

Er is onder meer voorgesteld om de strategie van het Agentschap uit te breiden tot follow-upactiviteiten (monitoring) op gebieden met hoge risico's en tot eenmalige maatregelen, zoals veiligheidscampagnes.

Deze groep hecht in het bijzonder belang aan de toegang tot informatiebronnen en de meerwaarde van een onderzoeksmethode en de verwerking en opslag van informatie op thematische basis. Natuurlijk verlangt ook deze groep dat het Agentschap over voldoende middelen zou beschikken om zijn taken te vervullen.

HET ADVIES VAN HET RAADGEVEND COMITÉ VOOR DE VEILIGHEID, DE HYGIËNE EN DE GEZONDHEIDSBESCHERMING OP DE ARBEIDSPLAATS i

Het Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats, waarin de drie genoemde groepen formeel vertegenwoordigd zijn, heeft zich ook over deze kwestie gebogen. Tijdens zijn plenaire zitting van 15 mei 2003 heeft het Comité een advies uitgebracht, waarin het volgende wordt gesteld:

||Het Comité wijst opnieuw op de noodzaak om de verordening van de Raad (artikelen 3 en 4) te wijzigen en geen genoegen te nemen met informele aanbevelingen die niet werkzaam zijn gebleken. Het doel van deze wijziging moet zijn de doelstelling en taken van het Agentschap, de manier waarop informatie verwerkt dient te worden, de rol van de actoren, en de manier waarop het Agentschap functioneert te verduidelijken.

Dit gezegd zijnde, vestigt het Comité de aandacht van de Commissie op de volgende punten en verzoekt het de Commissie daarmee rekening te houden:

* de noodzaak om de activiteiten van het Agentschap te plaatsen in het kader van de 'communautaire gezondheids- en veiligheidsstrategie 2002-2006' en ervoor te zorgen dat het Agentschap bepaalde informatie niet alleen verzamelt maar ook verwerkt;

* de voordelen van een nieuwe definitie van de opdracht van het Agentschap, zodat er geen twijfel over bestaat dat belangrijke projecten zoals het 'MKB-programma' of de 'Europese week over gezondheid en veiligheid op het werk' binnen het wettelijke en financiële kader vallen en ook 'gegevensbank-' en 'observatorium-' projecten er een plaats vinden;

* de noodzaak om de aard en de rol van de knooppunten te specificeren: nl. of men het er algemeen over eens is dat de knooppunten op een tripartiete wijze moeten functioneren, dat dit momenteel niet het geval is, en dat het een open vraag is of de knooppunten organen zijn van het Agentschap (die moeten functioneren met middelen van het Agentschap) of nationale structuren (hetgeen impliceert dat het Agentschap hun niet onbeperkt opdrachten kan geven);

* de wens van het Comité om de bevoegdheden van het Agentschap niet uit te breiden tot wetgevingskwesties die onder de verantwoordelijkheid vallen van de communautaire instellingen (Commissie, Raad, Parlement), van de Europese sociale partners en het Comité van Luxemburg.

- Bestuur

Het Comité is van mening dat een wijziging van de verordening m.b.t. alle punten die met bestuur verband houden en die in de gemeenschappelijke resolutie van 20 december 2002 (gemeenschappelijk advies van de Agentschappen van Bilbao, Dublin en Thessaloniki i) aan bod zijn gekomen, een essentiële en dringende taak is. Het is van groot belang dat deze resolutie in haar geheel wordt toegepast, en de aanbevelingen ter zake vervangt die waren gedaan in het advies van het Raadgevend Comité van 29 november 2001.

- Functioneringswijzen

Het Comité wijst er opnieuw op dat de door het Agentschap verstrekte informatie voor zoveel mogelijk eindgebruikers toegankelijk moet zijn, in verschillende landen tegelijk. Dit is een essentieel punt in de evaluatie.

In deze context is het Comité van mening dat de talenkwestie spoedig dient te worden opgelost. De evaluatie wijst uit dat gebruikers met informatie alleen dan iets kunnen aanvangen als die in hun moedertaal is gesteld. Het Comité is er zich van bewust dat het onmogelijk is alle informatie in alle talen beschikbaar te stellen en wenst dat de knooppunten en de sociale partners een actieve rol zouden spelen bij de selectie van de informatie die vertaald moet worden.

2.

Samenvatting


6.

EN ANALYSE IN HET LICHT VAN VERORDENING 2062/94 VAN DE RAAD


Een vergelijking van de opmerkingen en commentaren met de tekst van de verordening waarbij het Agentschap is opgericht, leidt tot de volgende conclusies.

De doelstelling van het Agentschap als bepaald in artikel 2 wordt door de evaluatoren niet betwist, ook al is er verschil van mening over de mate waarin deze doelstelling is bereikt. De doelstelling van het Agentschap blijft bijgevolg een essentieel punt, nl.:

"Het Agentschap heeft als doel de communautaire instanties, de lidstaten en de belanghebbende kringen alle dienstige technische, wetenschappelijke en economische informatie op het gebied van de veiligheid en de gezondheid op het werk te verstrekken, zulks om de verbetering van met name het arbeidsmilieu te bevorderen, ten einde de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te beschermen, zoals in het Verdrag en in de achtereenvolgende actieprogramma's inzake de veiligheid en de gezondheid op het werk is bepaald."

Desondanks is de Commissie van mening dat de doelstelling van het Agentschap kan worden aangevuld met een expliciete verwijzing naar de communautaire strategieën.

Wat de rol van het Agentschap betreft en de verwezenlijking van de toegewezen taken (artikel 3), wijzen alle evaluatoren op twee elementen die niet voldoen: ten eerste de kwestie van de meerwaarde zodat de verstrekte 'producten' nuttig zijn en rechtstreeks ten goede komen aan de belanghebbende partijen, in het bijzonder de kleine en middelgrote bedrijven; ten tweede, een verbetering van de communicatie van het Agentschap met zijn gebruikers.

De Commissie is van oordeel dat deze twee zwakke punten niet te wijten zijn aan een tekortkoming in de formulering van artikel 3 van de verordening, maar betrekking hebben op de uitvoering van de huidige taken van het Agentschap. De bestaande tekst maakt het mogelijk rekening te houden met de vraag van het Raadgevend Comité. De Commissie is daarom van mening dat artikel 3 duidelijk uitdrukking geeft aan de reikwijdte van de activiteiten die de Raad voor het Agentschap heeft vastgesteld en de door de evaluatoren voorgestelde ontwikkelingen mogelijk maakt, met name de activiteiten van het Agentschap die beschreven zijn in de context van de communautaire gezondheids- en veiligheidsstrategie 2002-2006, met inbegrip van zijn rol als 'risico-observatorium'. Anderzijds kan de tekst duidelijker worden geformuleerd inzake de verhoudingen tussen het Agentschap en zijn partners en de noodzaak om producten af te leveren die meteen gebruiksklaar zijn. De Commissie stelt daarom voor slechts minieme wijzigingen aan de tekst aan te brengen.

Artikel 4 van de verordening schrijft voor hoe het Agentschap zijn netwerk moet opzetten.

De meningen verschillen duidelijk over de reikwijdte van dit artikel en zijn uitvoering, vooral wat de rol, positie en structuur van de nationale knooppunten betreft. De vertegenwoordigers van de werkgevers zijn er bijvoorbeeld tegen gekant aan het Agentschap te worden ondergeschikt. Volgens de Commissie blijkt uit de formulering van artikel 4 in alle duidelijkheid dat de nationale knooppunten deel uitmaken van de nationale informatienetwerken; zij kunnen bijgevolg niet aan het Agentschap worden ondergeschikt en ook geen financiële steun van het Agentschap ontvangen buiten de regelingen waarin bij artikel 5 is voorzien. Door de oprichting van het Agentschap bij Verordening nr. 2062/94, hebben de lidstaten duidelijk de verantwoordelijkheid op zich genomen knooppunten op te zetten met de nodige financiële middelen om met het Agentschap en de thematische centra te kunnen samenwerken. De Commissie is daarom van oordeel dat de problemen inzake structuur, werking en financiering van de nationale knooppunten een kwestie is voor de lidstaten en dat de formulering van de verordening in deze moet blijven gehandhaafd.

Een ander twistpunt in verband met artikel 4 betreft het feit dat de deskundigen die de werknemers en de overheid vertegenwoordigen van mening zijn dat de nationale knooppunten een tripartiete structuur moeten hebben zoals de Raad van Bestuur van het Agentschap. De Commissie oordeelt dat het wenselijk is een verwijzing toe te voegen waarin gewezen wordt op de noodzaak om in het kader van de nationale wetgeving en handelswijzen met deze punten rekening te houden.

Artikel 6 ("Toegang tot documenten") en artikel 7 ("Rechtspersoonlijkheid") gaven geen aanleiding tot commentaar vanwege de evaluatoren.

Om rekening te houden met de ervaringen uit de eerste jaren van het Agentschap en de hier genoemde opmerkingen van de diverse betrokken partijen, is een belangrijke herziening van artikel 8 ("Raad van Bestuur") noodzakelijk: in de tekst moet rekening worden gehouden met het effect van de uitbreiding, de tripartiete situatie in de lidstaten, de interactie met het Raadgevend Comité en het bestaan van het Dagelijks Bureau; evenzo moeten de rol van de Raad van Bestuur en van de Commissie verduidelijkt worden.

Terwijl artikel 9 ("Waarnemers") ongewijzigd kan blijven, moeten in de artikelen 10 ("Jaarlijks werkprogramma - Algemeen jaarverslag") en 11 ("Directeur") de wijzigingen van artikel 8 worden verwerkt.

De inwerkingtreding van het nieuw Financieel Reglement i en de Financiële Kaderregeling i voor de organen waarnaar in artikel 185 van het Financieel Reglement wordt verwezen, vereist een wijziging van de artikelen 12 tot en met 15 inzake de budgettaire aspecten en het financiële beheer. De herziening van deze artikelen maakte deel uit van de algemene procedure ter aanpassing van de financiële en budgettaire voorschriften van alle communautaire agentschappen en is door de Raad op 18 juni 2003 i goedgekeurd.

7.

CONCLUSIES


Tot besluit, is de Commissie,

* na analyse van de verslagen van de externe consultant en de adviezen van de deskundigen van de overheid, de sociale partners en het Raadgevend Comité,

* na kennisname van het feit dat de activiteitenverslagen van het Agentschap tijdens deze evaluatieperiode, nl. tussen 1996 en 2002, met grote regelmaat zijn gepubliceerd, en er door de toezichthoudende instanties geen belangrijke kritiek op is geleverd,

* rekening gehouden met het feit dat een inloopperiode noodzakelijkerwijs tekortkomingen en fouten impliceert, in dit geval inzake de kwaliteit van de informatie die aan de gebruikers, vooral de kleine en middelgrote bedrijven, is verstrekt, en de kwaliteit van de contacten met deze gebruikers,

* na hernieuwd onderzoek, in het licht van de gemaakte kritiek en de taken van het Agentschap in de context van de nieuwe communautaire gezondheids- en veiligheidsstrategie 2002-2006, van de tekst waarbij het Agentschap is opgericht,

* rekening gehouden met het bestaan van een nieuw Financieel Reglement en nieuwe specifieke voorschriften voor de "Europese bureau's",

8.

van oordeel dat


* het Agentschap kan en moet doorgaan met zijn huidige aanpak, met dien verstande dat de hierboven genoemde tekortkomingen worden verholpen, vooral wat de toegankelijkheid, de meerwaarde en het gebruik van de verstrekte informatie betreft,

* alle huidige activiteiten van het Agentschap, met inbegrip van deze waarin door de nieuwe communautaire gezondheids- en veiligheidsstrategie 2002-2006 is voorzien, behalve de analyse van de verstrekte informatie, onder de reikwijdte van Verordening nr. 2062/94 vallen,

* Verordening nr. 2062/94 duidelijk aangeeft dat de status en de werking van de nationale knooppunten exclusief onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen en er geen belangrijke reden is om dit te veranderen,

* desondanks toch specificaties en wijzigingen noodzakelijk zijn om bepaalde aspecten van de verordening te verduidelijken, vooral artikel 8, teneinde rekening te houden met onder meer het effect van de uitbreiding, de tripartiete samenstelling van de Raad van Bestuur, het bestaan van het Dagelijks Bestuur, en de voorstellen die in dit verband zijn gedaan.