Toelichting bij COM(2009)101 - Wijziging van Besluit 2006/325/EG met het oog op de vaststelling van een procedure voor de uitvoering van artikel 5, lid 2, van de Overeenkomst met Denemarken betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL (DE VOORSTELLEN)

1. 1. Motivering en doel van het voorstel (de voorstellen) Overeenkomstig het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht, neemt Denemarken niet deel aan titel IV van het EG-Verdrag. Bijgevolg zijn communautaire instrumenten op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken. De toepassing van bepaalde communautaire instrumenten is echter uitgebreid tot Denemarken via internationale overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en Denemarken die zijn gesloten op grond van artikel 300 van het EG-Verdrag. De relevante internationale overeenkomsten die zijn gesloten bij respectievelijk de Besluiten 2006/325/EG[1] en 2006/326/EG[2] van de Raad zijn: de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken[3], en de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de betekening en de kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken[4]. Ingevolge artikel 5, lid 2, van deze parallelle overeenkomsten moet de Europese Gemeenschap haar instemming verlenen wanneer Denemarken voornemens is internationale overeenkomsten te sluiten die de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna de 'verordening Brussel I' genoemd)[5] of van Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken ("de betekening en de kennisgeving van stukken"), en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad (hierna de 'verordening inzake de betekening en de kennisgeving van stukken' genoemd), kunnen beïnvloeden of wijzigen[6]. Noch in de besluiten van de Raad betreffende de sluiting van deze parallelle overeenkomsten noch in de parallelle overeenkomsten zelf wordt bepaald hoe de Gemeenschap een dergelijke instemming moet verlenen. Doel van dit voorstel (deze voorstellen) is de procedure voor de uitvoering van artikel 5, lid 2, van beide parallelle overeenkomsten vast te stellen door de besluiten van de Raad betreffende de sluiting ervan te wijzigen.

Algemene context


In artikel 5, lid 1, van de parallelle overeenkomsten wordt bepaald dat internationale overeenkomsten die door de Gemeenschap zijn gesloten op basis van de relevante verordeningen (die aan de parallelle overeenkomsten zijn gehecht) niet bindend zijn voor, noch van toepassing zijn in Denemarken. Denemarken moet afzien van de sluiting van internationale overeenkomsten die de werkingssfeer van de relevante verordeningen kunnen beïnvloeden of wijzigen, tenzij dit gebeurt met de instemming van de Gemeenschap en er afdoende maatregelen zijn genomen met betrekking tot de wijze waarop deze parallelle overeenkomsten zich verhouden tot de betrokken internationale overeenkomst. De betrekkingen tussen Denemarken en de Europese Gemeenschap worden, wat deze parallelle overeenkomsten betreft, beheerst door het internationale recht. Artikel 300 van het EG-Verdrag is van toepassing, zodat de Commissie alleen internationale verplichtingen namens de Europese Gemeenschap kan aangaan wanneer zij daartoe uitdrukkelijk is gemachtigd. De besluiten van de Raad betreffende de sluiting van de parallelle overeenkomsten en de overeenkomsten zelf verlenen de Commissie niet de bevoegdheid om namens de Europese Gemeenschap deze instemming te verlenen. De Europese Gemeenschap dient dus een specifieke interne procedure vast te stellen die de Gemeenschap (met uitsluiting van Denemarken) moet volgen bij het verlenen van haar instemming met de sluiting door Denemarken van internationale overeenkomsten die de aan de parallelle overeenkomsten gehechte betrokken verordeningen beïnvloeden. Om praktische redenen dient de Commissie tegelijkertijd twee voorstellen ter uitvoering van beide parallelle overeenkomsten in. Hoewel het minder waarschijnlijk is dat Denemarken zal voorstellen internationale overeenkomsten te sluiten met bepalingen inzake de grensoverschrijdende betekening en kennisgeving van stukken die de parallelle overeenkomst inzake de betekening en de kennisgeving van stukken kunnen beïnvloeden, dient ook de procedure ter uitvoering van deze parallelle overeenkomst te worden vastgesteld.

1.

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Deze kwestie is besproken tijdens een bijeenkomst in 2008 tussen vertegenwoordigers van de Deense autoriteiten en de Commissie. Er is geen verder overleg gepleegd omdat de kwestie van de interne procedure die de Europese Gemeenschap moet volgen, alleen betrekking heeft op de Europese Gemeenschap, met uitzondering van Denemarken, aangezien Denemarken niet deelneemt aan titel IV van het EG-Verdrag en in dit verband als een derde land moet worden beschouwd. De Commissie heeft verschillende opties beoordeeld voor de vaststelling van de uitvoeringsprocedure, zonder evenwel een formele effectbeoordeling uit te voeren. Een van de opties was beide parallelle overeenkomsten te wijzigen teneinde een specifieke uitvoeringsprocedure vast te stellen. Dat zou een veel zwaardere procedure zijn geweest (met een onderhandelingsmandaat voor de Commissie, de onderhandelingen zelf en de voor de sluiting van de overeenkomsten te volgen procedure) en aangezien de kwestie snel moet worden opgelost, is niet gekozen voor deze optie. De Commissie heeft gekozen voor een eenvoudige en vrij snelle oplossing, namelijk een wijziging van de besluiten van de Raad betreffende de sluiting van de parallelle overeenkomsten door de toevoeging van specifieke bepalingen over de procedure die de Europese Gemeenschap moet volgen om besluiten te nemen over haar instemming met de sluiting door Denemarken van de betrokken internationale overeenkomst.

2.

Juridische elementen van het voorstel


(DE VOORSTELLEN) 3.1. Samenvatting van de voorgestelde maatregel De Commissie stelt voor om de Besluiten 2006/325/EG en 2006/326/EG van de Raad te wijzigen teneinde daarin bepalingen betreffende de uitvoering van artikel 5, lid 2, van de parallelle overeenkomsten in te voegen. Voor de uitvoering van beide parallelle overeenkomsten geldt dezelfde procedure. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen twee situaties, en voor elk van beide is een andere instemmingsprocedure voor de Europese Gemeenschap vastgesteld. Een gemeenschappelijk kenmerk van beide situaties is dat de Raad de Commissie machtigt om namens de Europese Gemeenschap instemming te verlenen. De eerste situatie betreft de gevallen waarin de lidstaten reeds zijn gemachtigd om de betrokken internationale overeenkomst te sluiten. Dat is bijvoorbeeld het geval voor het Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie van 2001 (het bunkerolieverdrag). De Gemeenschap heeft de lidstaten reeds gemachtigd dat verdrag in het belang van de Gemeenschap te ondertekenen, te bekrachtigen of daartoe toe te treden (zie Beschikking 2002/762/EG van de Raad waarbij de lidstaten worden gemachtigd in het belang van de Gemeenschap het Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie van 2001 te ondertekenen, te bekrachtigen of toe te treden tot het Verdrag (het bunkerolieverdrag)[7]). Een ander voorbeeld is het Protocol van 12 februari 2004 tot wijziging van het Verdrag van Parijs van 29 juli 1960 inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie (zie Beschikking 2003/882/EG van de Raad waarbij de lidstaten die verdragsluitende partij zijn bij het Verdrag van Parijs van 29 juli 1960 inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie worden gemachtigd in het belang van de Europese Gemeenschap het protocol tot wijziging van dat verdrag te ondertekenen[8] en Beschikking 2004/294/EG van de Raad waarbij de lidstaten die verdragsluitende partij zijn bij het Verdrag van Parijs van 29 juli 1960 inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie worden gemachtigd het Protocol tot wijziging van dat Verdrag te bekrachtigen of daartoe toe te treden, in het belang van de Europese Gemeenschap[9]). De eerste situatie betreft ook gevallen waarin de Gemeenschap zelf partij is geworden bij internationale overeenkomsten die de verordening Brussel I of de verordening inzake de betekening en de kennisgeving van stukken beïnvloeden. Aangezien de Gemeenschap in de hierboven beschreven gevallen reeds heeft onderzocht of deze communautaire instrumenten mogelijkerwijs door de betrokken internationale overeenkomst worden beïnvloed en aangezien zij eventueel waarborgen heeft ingevoerd om ervoor te zorgen dat deze communautaire instrumenten worden toegepast in de relevante zaken, is voor deze gevallen een eenvoudige procedure vastgesteld. In dergelijke situaties zal de Commissie worden gemachtigd om namens de Europese Gemeenschap instemming te verlenen aan Denemarken. De tweede situatie betreft alle gevallen die niet onder de hierboven beschreven eerste categorie vallen. In dergelijke gevallen moet met de lidstaten worden besproken of de betrokken verordeningen mogelijkerwijs worden beïnvloed door de internationale overeenkomst die Denemarken voornemens is te sluiten. Bijgevolg zullen de lidstaten via de comitologieprocedure worden betrokken bij de besluitvorming. In dergelijke situaties zal de Commissie worden gemachtigd om Denemarken namens de Europese Gemeenschap instemming te verlenen conform de comitologieprocedure. 3.2. Rechtsgrondslag De rechtsgrondslag van beide voorstellen is artikel 61, onder c), van het EG-Verdrag, junctis artikel 300, lid 2, eerste alinea, en artikel 300, lid 3, eerste alinea.