Toelichting bij COM(2009)94 - Ondertekening door de EG van het Protocol bij het Verdrag inzake internationale zekerheden op mobiel materieel betreffende voor rijdend spoorwegmaterieel specifieke aangelegenheden, aangenomen te Luxemburg op 23 februari 2007

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Doel van het voorstel

De Commissie stelt de sluiting door de Gemeenschap voor van het Protocol bij het Verdrag inzake internationale zekerheden op mobiel materieel betreffende voor rijdend spoorwegmaterieel specifieke aangelegenheden (hierna 'Protocol voor rijdend spoorwegmaterieel' of 'Protocol van Luxemburg' genoemd), dat is aangenomen tijdens een van 12 tot 23 februari 2007 in Luxemburg gehouden diplomatieke conferentie onder de gezamenlijke auspiciën van het Internationaal Instituut voor de eenmaking van het privaatrecht (UNIDROIT) en de Intergouvernementele Organisatie voor het Internationale Spoorwegvervoer (OTIF). Aan de internationale conferentie hebben 42 staten en 11 internationale organisaties deelgenomen. De Europese Commissie heeft in naam van de Europese Gemeenschap aan de onderhandelingen deelgenomen op basis van richtlijnen van de Raad van 28 februari 2003. Na de conferentie hebben twee lidstaten, Luxemburg en Italië, het Protocol ondertekend.

2. Het Verdrag van Kaapstad en het Protocol voor rijdend spoorwegmaterieel

2.1. Toepassingsgebied

Het Verdrag inzake internationale zekerheden op mobiel materieel (hierna 'Verdrag van Kaapstad' genoemd) en het Protocol betreffende voor luchtvaartuigmaterieel specifieke aangelegenheden (hierna het 'Protocol voor de luchtvaart' genoemd) zijn aangenomen tijdens een van 29 oktober tot 16 november 2001 in Kaapstad gehouden diplomatieke conferentie.

Het Verdrag voert een uniforme regeling in voor de vestiging en rechtsgevolgen van een internationale zekerheid (een zekerheidsovereenkomst, een overeenkomst tot voorbehoud van eigendom of een lease-overeenkomst) op bepaalde categorieën mobiel materieel die worden vermeld in de Protocollen betreffende de volgende categorieën: luchtvaartuigmaterieel, rijdend spoorwegmaterieel en ruimteobjecten.

Dit instrument is enerzijds opgedeeld in een basisverdrag dat rechtsregels vaststelt die van toepassing zijn op alle categorieën mobiel materieel en anderzijds een aantal Protocollen voor specifieke soorten materieel, die bijzondere regels omvatten.

Deze Protocollen kunnen de verdragsbepalingen wijzigen indien de specifieke kenmerken van de betrokken sector zulks vereisen. Dit betekent dat het Protocol en niet het Verdrag voorrang heeft met betrekking tot elke categorie materieel. Bijgevolg zullen de verplichtingen die voor de lidstaten uit het Verdrag voortvloeien, variëren naargelang van de Protocollen die zij onderschrijven. Het Verdrag kan immers pas na de inwerkingtreding van het desbetreffende Protocol en alleen ten aanzien van de partijen bij dit Protocol op een bepaalde categorie materieel worden toegepast. Maar het Verdrag en het desbetreffende Protocol moeten worden gelezen als één enkel instrument.

Het Verdrag is van toepassing wanneer de schuldenaar zich in een verdragsluitende staat bevindt (artikel 3), met dien verstande dat de verschillende Protocollen in specifieke aanknopingspunten voorzien (bijvoorbeeld de staat van inschrijving in het register). De bij het Verdrag ingestelde zekerheid (artikelen 1 en 2) heeft betrekking op de ingeschreven activa, maar ook op geassocieerde rechten en opbrengsten, en het betrokken Protocol kan voorzien in de toepassing van het Verdrag op de verkoop van activa (artikel 41 van het Verdrag). Het Verdrag versterkt de rechten van de begunstigden van deze eenvormige zakelijke zekerheid op mobiel materieel ingeval de schuldenaar zijn verplichtingen niet nakomt (artikelen 8 tot 15). Ten slotte brengt het Verdrag een internationaal stelsel tot stand volgens hetwelk de schuldeisers zekerheden op de verschillende categorieën mobiel materieel kunnen laten inschrijven (artikelen 16 tot 26), hetgeen aan de ingeschreven zekerheid van de schuldeiser voorrang verleent (artikel 29).

In het Protocol voor rijdend spoorwegmaterieel worden een aantal regels vastgesteld over de voorrang en de uitvoerbaarheid van ingeschreven internationale zekerheden voor bepaalde soorten schuldeisers die rijdend materieel financieren – dat wil zeggen de zekerheidgever, de voorwaardelijke verkoper of de verhuurder. Voorts biedt het Protocol schuldeisers specifieke rechtsmiddelen bij verzuim (artikel VII) en drie alternatieven voor rechtsmiddelen bij insolventie van de schuldenaar (artikel IX). In hoofdstuk III wordt een internationaal register via het internet toegankelijk gemaakt en wordt een Toezichthoudende Autoriteit opgericht. Ten slotte staat artikel XXV de verdragsluitende partijen onder de bepaalde voorwaarden toe verklaringen af te leggen over vrijstellingen voor openbare dienstverlening.

2.2. Doelstellingen van het Protocol voor rijdend spoorwegmaterieel

Dit instrument beoogt de financiering van duur rijdend spoorwegmaterieel te vergemakkelijken door de invoering van een bijzonder sterke internationale zekerheid ten behoeve van schuldeisers (verkopers op afbetaling en instellingen die krediet verstrekken voor de aankoop van dergelijk materieel), die hen via een internationaal register 'absolute' voorrang toekent over dat materieel.

Een dergelijk instrument, waarbij veel van de voornaamste handelspartners van de Gemeenschap partij zijn, kan van groot belang zijn voor de Europese spoorwegindustrie, banken en regeringen, doordat kapitaalinvesteringen in de spoorwegsector worden aangemoedigd en de totstandkoming van een echte leasemarkt wordt gestimuleerd. Alvorens de Gemeenschap van deze voordelen gebruik kan maken, moet zij het Protocol voor rijdend spoorwegmaterieel ondertekenen en ratificeren.

3. Bevoegdheid van de Gemeenschap

Het Verdrag van Kaapstad en de Protocollen daarbij zijn gemengde overeenkomsten die gedeeltelijk onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallen. In 2002 heeft de Commissie twee voorstellen ingediend voor de ondertekening en de sluiting door de Gemeenschap van het Verdrag van Kaapstad en het Protocol voor de luchtvaart. In juli 2008 diende de Commissie een gewijzigd voorstel in, alleen voor het sluiten van deze internationale instrumenten, aangezien deze na hun inwerkingtreding niet langer voor ondertekening openstaan.

De Gemeenschap is bevoegd voor bepaalde door het Protocol voor rijdend spoorwegmaterieel geregelde aangelegenheden, die betrekking hebben op Verordening (EG) nr. 44/2001 van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken[1], Verordening (EG) nr. 1346/2000 van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures[2] en Verordening (EG) nr. 593/2008 van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I)[3]. Voorts is er Gemeenschapswetgeving op het gebied van door het Protocol voor rijdend materieel geregelde aangelegenheden die betrekking hebben op Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het communautaire spoorwegsysteem (herschikking)[4] en Verordening (EG) nr. 881/2004 van 29 april 2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau[5]. Om deze redenen kunnen de lidstaten deze instrumenten niet alleen ondertekenen.

Op 28 februari 2003 heeft de Raad de Commissie machtiging verleend om op de diplomatieke conferentie van Luxemburg in naam van de Gemeenschap te onderhandelen over de bepalingen van het Protocol voor rijdend spoorwegmaterieel die onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallen en die betrekking hebben op het Gemeenschapsrecht.

Op grond van artikel XXII van het Protocol voor rijdend spoorwegmaterieel kunnen 'regionale organisaties voor economische integratie' dit instrument ondertekenen, aanvaarden, goedkeuren of ertoe toetreden. Voor de toepassing van het Protocol voor rijdend spoorwegmaterieel wordt als regionale organisatie voor economische integratie beschouwd, een organisatie die bevoegdheid heeft over bepaalde door het protocol beheerste kwesties en het protocol kan ondertekenen. Op grond van deze definitie kan de Gemeenschap dit instrument ondertekenen onder voorbehoud van de noodzakelijke goedkeuring door de communautaire instellingen. Overeenkomstig artikel XXII, derde lid, is elke verwijzing in het protocol naar 'Verdragsluitende Staat' of 'Verdragsluitende Staten' of 'Staat die Partij is' of 'Staten die Partij zijn', indien de context zulks vereist, eveneens van toepassing op de Gemeenschap.

Artikel XXII, tweede lid, van het Protocol voor rijdend spoorwegmaterieel bepaalt dat de Gemeenschap op het tijdstip van ondertekening, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, in een algemene verklaring dient aan te geven welke door het Protocol voor rijdend spoorwegmaterieel beheerste zaken onder de bevoegdheid van de Gemeenschap vallen. Hiertoe is als bijlage een ontwerp van verklaring gevoegd. De tekst is gebaseerd op de huidige uit Verordening (EG) nr. 44/2001 van 22 december 2000, Verordening (EG) nr. 1346/2000 van 29 mei 2000, Verordening (EG) nr. 593/2008 van 17 juni 2008, Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het communautaire spoorwegsysteem (herschikking) en Verordening (EG) nr. 881/2004 van 29 april 2004 voortvloeiende bevoegdheden.

Om de voorgaande redenen stelt de Commissie de Raad voor het volgende besluit te nemen waarbij machtiging wordt verleend tot het ondertekenen van het Protocol bij het Verdrag inzake internationale zekerheden op mobiel materieel betreffende voor rijdend spoorwegmaterieel specifieke aangelegenheden, en tot het afleggen daarbij van de bovengenoemde verklaring waarvan de tekst als bijlage is opgenomen.