Toelichting bij COM(2008)553 - Bescherming van dieren bij het doden

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2008)553 - Bescherming van dieren bij het doden.
bron COM(2008)553 NLEN
datum 18-09-2008
ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel



De technische vereisten van Richtlijn 93/119/EG[1] inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden zijn nooit gewijzigd, hoewel de context inmiddels wel is veranderd.

Zo zijn er bijvoorbeeld nieuwe technologieën ontwikkeld die een aantal normen overbodig hebben gemaakt. In 2004 en 2006 is in twee wetenschappelijke adviezen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid al voorgesteld om de richtlijn te herzien. Op haar beurt heeft de Werelddiergezondheidsorganisatie (OIE) in 2005 twee richtsnoeren aangenomen betreffende het welzijn van dieren bij het slachten en doden. In die richtsnoeren worden soortgelijke conclusies getrokken.

In onze maatschappij is er meer aandacht gekomen voor het dierenwelzijn. Door het aannemen van een aantal wetgevingsbesluiten op EU-niveau inzake de voedselveiligheid waarin de verantwoordelijkheden van de bedrijfsexploitanten worden benadrukt, is het rechtskader voor slachthuizen inmiddels gewijzigd. Het massaal doden van dieren tijdens dierepidemieën heeft tot twijfels geleid over de methoden die daarbij zijn gebruikt. In 2006 heeft de Commissie het eerste communautaire actieplan inzake de bescherming en het welzijn van dieren aangenomen, waarin nieuwe concepten zijn geïntroduceerd zoals de standaardindicatoren en referentiecentra voor dierenwelzijn.

Er zijn ook specifieke problemen in de EU-wetgeving geconstateerd, zoals het gebrek aan een geharmoniseerde methodologie voor nieuwe bedwelmingsmethoden, het gebrek aan duidelijke verantwoordelijkheden voor exploitanten, een gebrekkige vakbekwaamheid van het personeel en inadequate welzijnsomstandigheden bij het doden van dieren ter bestrijding van besmettelijke dierziekten.

In het licht van het bovenstaande betekent dit voorstel een aanzienlijke verbetering ten opzichte van de huidige situatie.

Met name wordt de richtlijn vervangen door een verordening, waardoor de voorschriften op hetzelfde moment en op uniforme wijze van toepassing worden; de administratieve belasting in verband met de omzetting in nationaal recht en eventueel daaruit voortvloeiende verschillen worden hierdoor vermeden. Een verordening kan ook sneller aan de vooruitgang op technisch en wetenschappelijk gebied worden aangepast. Alle voorschriften zijn nu in één instrument gebundeld, wat de zichtbaarheid vergroot en de toepassing zowel voor de exploitanten in de EU als voor de handelspartners vergemakkelijkt.

Het voorstel biedt de exploitanten ook een grotere flexibiliteit door de vaststelling van richtsnoeren over technische detailzaken. Tegelijkertijd maakt het de exploitanten zelf verantwoordelijk voor het dierenwelzijn (zelfcontrole van de bedwelmingsprocedures, standaardwerkwijzen), wat leidt tot een betere handhaving van het dierenwelzijn bij het slachten.

Het voorstel beoogt ook leermechanismen te ontwikkelen op een degelijke wetenschappelijke basis te ontwikkelen (getuigschrift van vakbekwaamheid, referentiecentra) om meer inzicht in het dierenwelzijn tot stand te brengen en dit te integreren in de dagelijkse praktijk van mensen die met dieren omgaan, slachtpersoneel en officiële inspecteurs.

De belangrijkste doelstellingen van het voorstel zijn gericht op:

1) het verbeteren van de bescherming van dieren bij het slachten of doden;

2) het bevorderen van innovaties met betrekking tot methoden voor het bedwelmen of doden;

3) het creëren van gelijke mededingingsomstandigheden op de interne markt voor de betrokken exploitanten.

Daarnaast is dit voorstel bedoeld om de volgende specifieke doelstellingen te verwezenlijken:

1) het ontwikkelen van een gemeenschappelijke methodologische aanpak ter bevordering van nieuwe bedwelmingsmethoden;

2) het waarborgen van een betere integratie van de zorgpunten met betrekking tot het dierenwelzijn in het productieproces door verplichte standaardwerkwijzen en de benoeming van functionarissen voor dierenwelzijn in slachthuizen;

3) het verbeteren van de normen voor de bouw en uitrusting van slachthuizen;

4) het verhogen van de vakbekwaamheid van de betrokken exploitanten en functionarissen;

5) het verbeteren van de bescherming van dieren tijdens massale slachtoperaties.

Algemene context



Dit voorstel dient als vervanging van Richtlijn 93/119/EG inzake de bescherming van dieren bij het slachten en doden, welke richtlijn betrekking heeft op het doden van landbouwhuisdieren.

Elk jaar worden er bijna 360 miljoen varkens, schapen, geiten en runderen en meer dan vier miljard stuks pluimvee in slachthuizen in de EU gedood. Daarnaast doodt de Europese bontsector nog eens 25 miljoen dieren en worden er in broederijen 330 miljoen eendagskuikens gedood. Het doden van miljoenen dieren kan ook nodig zijn met het oog op het bestrijden van besmettelijke dierziekten.

Afgezet tegen de te verwezenlijken doelstellingen is de huidige situatie niet bevredigend. De dierenbescherming wordt niet in alle lidstaten op hetzelfde niveau gehandhaafd en soms is er zelfs sprake van zeer onbevredigende situaties. Door de verschillen in de eisen die de lidstaten aan slachthuizen en producenten van bedwelmingsapparatuur stellen, zijn de mededingingsomstandigheden ook niet gelijk terwijl het toch om een mondiale markt gaat. De huidige situatie is ook niet bevorderlijk voor innovatieve activiteiten.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied



Richtlijn 93/119/EG wordt weliswaar ingetrokken, maar het toepassingsgebied van het voorstel blijft ongewijzigd.

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU



Niet van toepassing.

1.

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Raadpleging van belanghebbende partijen



Wijze van raadpleging, belangrijkste geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten



In 2006 heeft de Commissie opdracht gegeven voor een extern onderzoek naar de bedwelmingspraktijken in slachthuizen en naar de economische, sociale en ecologische gevolgen. In het kader van dat onderzoek zijn de belangrijkste belanghebbenden geraadpleegd, zoals de bonden voor de behartiging van de belangen van de vleessector, de bevoegde autoriteiten en dierenbeschermingsorganisaties.

De Commissie heeft over een aantal uiteenlopende aspecten van het voorstel ook direct contact gehad met de belanghebbenden en met wetenschappelijke, technische en juridische deskundigen. De raadpleging is in juli 2006 van start gegaan. In de periode 2006-2007 is het initiatief via presentaties op sectorevenementen en binnen relevante adviescommissies en adviserende groepen van de Commissie onder de aandacht gebracht.

Daarnaast zijn specifieke wegpagina’s ontwikkeld en bijgehouden teneinde het publiek van het initiatief op de hoogte te brengen. Tussen december 2007 en februari 2008 konden de belanghebbenden via een mailbox hun standpunten kenbaar maken. In januari 2008 is het initiatief via een werkgroep aan de lidstaten gepresenteerd.

Samenvatting van de reacties en beschrijving van de wijze waarop daarmee rekening is gehouden

Zowel de belanghebbenden als de lidstaten waren voorstander van het beginsel om de exploitanten meer verantwoordelijkheid te geven voor het dierenwelzijn. De belanghebbenden vonden het een goede zaak dat het een voorstel voor een verordening en niet voor een richtlijn betrof, terwijl de reacties van de lidstaten op dit punt verdeeld waren.

Er bestond brede steun voor het invoeren van vereisten voor standaardwerkwijzen. Ook het voorstel voor een functionaris voor het dierenwelzijn werd goed ontvangen. De dierenbeschermingsorganisaties en een aantal lidstaten hebben echter benadrukt dat het noodzakelijk blijft om bindende vereisten te handhaven. Andere participanten hebben hun twijfels uitgesproken over de vereisten inzake de standaardwerkwijzen en de functionaris voor dierenwelzijn voor kleine slachthuizen.

Aan de hand van de uitgevoerde studies en raadplegingen heeft de Commissie geconstateerd dat er bij de meeste grote slachthuizen al iemand is die verantwoordelijk is voor de kwaliteitsbewaking van het vlees (die ook het toezicht op de standaardwerkwijzen en het dierenwelzijn kan uitoefenen zonder dat dit veel extra kosten meebrengt); voor kleine slachthuizen is dit echter niet het geval. Daarom is een uitzondering betreffende de aanwijzing van een functionaris voor het dierenwelzijn opgenomen voor zeer kleine slachthuizen; deze verplichting zou immers niet in verhouding staan tot het geringe aantal geslachte dieren en de concurrentie kunnen vervalsen.

Alle partijen waren het er over eens dat de bedwelmingsmethoden beter gedefinieerd zouden moeten worden.

Men was het ook eens over de noodzaak voor een beter kennisbeleid, aangezien zowel officiële inspecteurs als exploitanten soms niet over de benodigde technische ondersteuning konden beschikken. Iedereen was voorstander van een getuigschrift van vakbekwaamheid. De reacties over de nationale referentiecentra waren meer verdeeld. De lidstaten uitten hun twijfels omdat daarvoor weer een nieuwe administratieve structuur opgezet zou moeten worden. Ook maakten zij zich zorgen over de budgettaire gevolgen.

De lidstaten reageerden positief op het voorstel voor een betere voorbereiding en rapportage over het dierenwelzijn in verband met het doden van dieren ter bestrijding van dierziekten. Een aantal lidstaten gaf er de voorkeur aan om strikt te blijven vasthouden aan internationale richtsnoeren, terwijl andere lidstaten voorstander waren van een zekere mate van flexibiliteit.

Met bovenstaande opmerkingen is als volgt rekening gehouden:

a) Op de bezorgdheid over het gebrek aan bindende vereisten is ingespeeld door de introductie van een verplichting om nationale referentiecentra op te richten. Daarnaast legt het voorstel producenten van bedwelmingsapparatuur de verplichting op om richtsnoeren over hun apparatuur beschikbaar te stellen. De lidstaten dienen ook codes voor goede praktijken te ontwikkelen.

b) Om de zorgen weg te nemen over de kosten van de tenuitvoerlegging van nieuwe normen voor de infrastructuur van slachthuizen, is voorgesteld om een overgangsperiode voor dit vereiste te hanteren.

c) Om de zorgen weg te nemen over de administratieve kosten van het oprichten van nationale referentiecentra, is voorgesteld om de betreffende vereisten te wijzigen op basis van een flexibelere structuur.

d) Als reactie op de opmerkingen over de administratieve belasting in verband met de functionarissen voor dierenwelzijn voorziet het voorstel in de mogelijkheid om een uitzondering te maken voor kleine slachthuizen.

e) Als reactie op de bezorgdheid over een gebrek aan flexibiliteit bij het bestrijden van dierziekten is in het voorstel een uitzondering opgenomen voor situaties waarin het doden ernstige risico’s voor de gezondheid van mensen of dieren met zich meebrengt.

Via het internet heeft er tussen 20 december 2007 en 20 februari 2008 een open raadpleging plaatsgevonden. De Commissie heeft daarop tien reacties ontvangen. De resultaten zijn beschikbaar opec.europa.eu/food/animal/welfare/slaughter

Bundelen en benutten van deskundigheid

Betrokken wetenschaps- en kennisgebieden



Dierenwelzijn, voedselveiligheid, diergezondheid.

Gebruikte methode



Er is een aantal bronnen geraadpleegd, waarbij met name gebruik is gemaakt van de adviezen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) uit 2004 en 2006, van internationale richtsnoeren (OIE-richtsnoeren inzake slachten en doden) en van bestaande nationale wetgeving van binnen en buiten de EU (Verenigde Staten, Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Nieuw-Zeeland etc.). Alle relevante verslagen van het Voedsel- en Veterinair Bureau zijn in aanmerking genomen, evenals een ten behoeve van de effectbeoordeling uitgevoerd extern onderzoek.

Er zijn diverse deskundigen (wetenschappers, consultants en overheidsdeskundigen) en belanghebbenden (slachthuizen – rood vlees en pluimvee – landbouworganisaties, dierenbeschermingsorganisaties, producenten van bedwelmingsapparatuur) geraadpleegd.

Belangrijkste geraadpleegde organisaties en deskundigen



Anglia-Autoflow — producent van apparatuur

Animals’ Angels — dierenbeschermingsorganisatie

AVEC — pluimveesector

AEH — Association of European Hatcheries (Vereniging van Europese broederijen)

Butina — producent van apparatuur

CIWF — dierenbeschermingsorganisatie

COPA-COGECA — landbouwers

EUROGROUP FOR ANIMALS — dierenbeschermingsorganisatie

EPEXA — Association of European Hatching Egg, One-Day-Olds and Pullet Exporters (Vereniging van Europese exporteurs van broedeieren, eendagskuikens en hennetjes)

Europese Vereniging van pelsfokkers

Federatie van Europese dierenartsen

Finse Vereniging van pelsfokkers

AFSSA — Frans Agentschap voor voedselveiligheid

FNICGV — sector rood vlees

Humane Slaughter Association — dierenbeschermingsorganisatie

IBC — International Butchers’ Confederation (Internationale slagersconfederatie)

OABA — dierenbeschermingsorganisatie

PVE (Productschappen voor vee, vlees en eieren) — vleessector

Stork Food Systems — producent van apparatuur

UECBV — sector rood vlees

Samenvatting van de ontvangen en gebruikte adviezen



Er zijn geen potentiële ernstige risico’s met onomkeerbare gevolgen geconstateerd. In hun advies van 2004 hebben de wetenschappers van de EFSA meer dan twintig aanbevelingen gedaan. De volgende aanbevelingen zijn in het voorstel opgenomen:

- adequate opleidingen voor exploitanten die dieren bedwelmen;

- apparatuur met constante stroomsterkte voor elektrische bedwelming;

- registratiesysteem voor elektrische parameters;

- registratiesysteem voor gasparameters;

- beperking van het gebruik van niet-penetrerende penschiettoestellen voor jonge lammetjes;

- een aantal technische verbeteringen in de aanhaaklijn voor pluimvee;

- insnijden van beide halsslagaderen bij het verbloeden;

- voorkeur voor doden door gas voor pluimvee (onomkeerbare bedwelming).

Sommige aanbevelingen zijn niet in het voorstel opgenomen omdat uit de effectbeoordeling is gebleken dat zij op dit moment in de EU niet economisch haalbaar zijn. Dat gold met name de volgende aanbevelingen:

- geleidelijk uitbannen van het gebruik van koolstofdioxide voor varkens en pluimvee;

- geleidelijk uitbannen van het gebruik van waterbadbedwelming voor pluimvee.

Andere aanbevelingen zijn niet in het voorstel opgenomen omdat zij naar parameters verwijzen die onderdeel dienen uit te maken van de uitvoeringsmaatregelen.

De aanbevelingen voor kweekvissen zijn ook niet in het voorstel opgenomen, omdat er op dit gebied nader wetenschappelijk advies en een economische evaluatie noodzakelijk is.

Wijze waarop het deskundigenadvies beschikbaar is gemaakt voor het publiek



De EFSA-adviezen en OIE-richtsnoeren zijn voor iedereen toegankelijk via internet:

www.efsa.europa.eu/EFSA

www.oie.int/eng/normes/mcode/en_titre_3.7.

Effectbeoordeling



De belangrijkste beleidsmaatregelen waarnaar wordt gestreefd variëren van het handhaven van de status quo, deregulering en technische wijzigingen van de richtlijn tot aan een omwerking van de wetgeving.

De slachtkosten vormen slechts een beperkt deel (20%) van de totale kosten van slachthuisactiviteiten, maar kunnen wel van invloed zijn op hun concurrentievermogen. Slachthuizen zijn op basis van de wetgeving inzake voedselveiligheid aan voortdurende officiële inspecties onderworpen. In dit voorstel worden dan ook geen aanvullende vereisten geïntroduceerd voor die officiële inspecties. Dierenwelzijn heeft daarnaast een positief effect op de vleeskwaliteit en op de veiligheid op het werk. Het levert eveneens een positieve marktwaarde op. Er zijn verder geen significante milieueffecten vastgesteld.

Uit een vergelijking van de belangrijkste overwogen beleidsopties blijkt dat een omwerking van de wetgeving de meeste voordelen met zich meebrengt.

Meer in het bijzonder zijn in het kader van de effectbeoordeling de volgende aspecten van een omwerking van de wetgeving onderzocht:

Met betrekking tot de goedkeuring van nieuwe bedwelmingsmethoden zou een gecentraliseerd systeem een verdedigbaar alternatief zijn. Een gedeeltelijk gedecentraliseerd systeem zou ook enkele voordelen kunnen opleveren, met name qua flexibiliteit en kosten.

Een betere integratie van het dierenwelzijn in het productieproces brengt duidelijke voordelen met zich mee voor dat dierenwelzijn, voor de veiligheid van de arbeidsomstandigheden en voor de kwaliteit van het vlees. Dit zou gerealiseerd kunnen worden middels verplichte standaardwerkwijzen en/of het aanstellen van functionarissen voor het dierenwelzijn. Voor beide opties zijn de economische kosten beperkt. Slachthuizen die dergelijke maatregelen inmiddels in praktijk hebben gebracht, zijn tevreden over de voordelen ervan.

Uit de effectbeoordeling is ook gebleken dat het noodzakelijk is om de normen voor de infrastructuur van slachthuizen te herzien. Dat levert sociale voordelen op en leidt – indien er voor een redelijke overgangsperiode wordt gekozen – tevens tot lagere investeringskosten.

Een betere vakbekwaamheid van het personeel dat de dieren doodt enerzijds en het opzetten van een specifieke nationale structuur voor het geven van technische ondersteuning over dierenwelzijn aan de betrokken functionarissen anderzijds lijken twee complementaire methoden te zijn. Een adequaat kennisbeleid is uiterst efficiënt voor wat betreft het dierenwelzijn, de flexibiliteit voor de sector en de arbeidsomstandigheden van het personeel.

Wat het massale doden van dieren betreft, blijkt tot slot uit de effectbeoordeling dat een flexibele optie naar alle waarschijnlijkheid betere resultaten oplevert dan een traditionele ‘dicterende’ aanpak.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregel



Door dit voorstel wordt de verantwoordelijkheid van de exploitanten voor het dierenwelzijn vergroot. Dit is ook in overeenstemming met het ‘hygiënepakket’, een reeks maatregelen op het gebied van de wetgeving inzake de voedselveiligheid die in 2004 is aangenomen en die aan exploitanten de verplichting oplegt om de voedselveiligheid in hun werkzaamheden te integreren. Daarbij dienen zij tevens aan te tonen dat zij in de praktijk procedures hanteren om dat doel te verwezenlijken. Deze aanpak sluit ook aan bij het communautaire actieplan inzake de bescherming en het welzijn van dieren waarin het concept van standaardindicatoren voor dierenwelzijn wordt geïntroduceerd aan de hand waarvan dat welzijn bij dieren kan worden gemeten.

Op basis van dit voorstel dient personeel dat met dieren omgaat en/of dieren slacht, verplicht over een getuigschrift van vakbekwaamheid te beschikken. Deze verplichting geldt zowel voor slachthuizen als voor het doden van dieren in pelsfokkerijen.

In het voorstel wordt elke lidstaat ook verplicht om een nationaal referentiecentrum op te richten dat aan functionarissen technische ondersteuning biedt over het welzijn van slachtdieren. De centra zijn verantwoordelijk voor de wetenschappelijke beoordeling van nieuwe bedwelmingsmethoden/-apparatuur en van nieuwe slachthuizen en zullen tevens instanties accrediteren die getuigschriften van vakbekwaamheid verstrekken met betrekking tot dierenwelzijn.

In het voorstel zijn nauwkeurige definities opgenomen van bedwelmingsmethoden. Tevens wordt er een gemeenschappelijk systeem opgezet voor het goedkeuren van nieuwe bedwelmingsmethoden.

Middels het voorstel wordt gewaarborgd dat er in alle fasen van het doden van dieren ter bestrijding van dierziekten rekening wordt gehouden met het dierenwelzijn. Dat betekent dat er niet alleen sprake zal zijn van een betere voorbereiding, maar ook van een specifiek toezicht op het dierenwelzijn en van een openbare rapportage.

In overeenstemming met de hygiëneverordening staat het voorstel slachten voor particulier gebruik (bv. op boerderijen en hobbybedrijven) toe, mits de algemene voorschriften van deze verordening, met name wat betreft de bedwelming, worden gevolgd.

Rechtsgrondslag



Artikel 37 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Subsidiariteitsbeginsel



In zoverre het voorstel niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Commissie valt, is het subsidiariteitsbeginsel van toepassing.

De doelstellingen van het voorstel kunnen om de volgende reden niet afdoende op lidstaatniveau worden verwezenlijkt:

Vlees, pelzen en andere producten waarvoor het doden van landbouwhuisdieren is vereist, worden internationaal verhandeld. Bedwelmings- en fixatieapparatuur wordt ook buiten de nationale grenzen verkocht. Verschillen tussen de lidstaten in de welzijnsnormen voor het doden van dieren zijn van invloed op het concurrentievermogen van slachthuizen, landbouwers, broederijen en producenten van bedwelmingsapparatuur.

De doelstellingen van het voorstel kunnen om de volgende reden beter middels communautaire maatregelen worden gerealiseerd:

Producten die voortvloeien uit bovengenoemde activiteiten, kunnen vrijelijk binnen de EU worden verhandeld. Dat betekent dat de EU-maatregelen waarschijnlijk een coherenter effect zullen hebben, waardoor de voorgestelde doelstellingen beter te verwezenlijken zijn.

Het is moeilijk om indicatoren aan te wijzen die op een ondubbelzinnige manier een indruk geven van de mate waarin doelstellingen van het voorstel worden verwezenlijkt. Zo zou de mate waarin een aantal niet-omkeerbare bedwelmingsmethoden worden toegepast, een indicatie kunnen zijn voor een bepaalde verbetering van het dierenwelzijn voor pluimvee en varkens. Het gebruik van bedwelmingsmethoden wordt echter ook door economische factoren beïnvloed.

Het toepassingsgebied van het voorstel is beperkt tot het doden van landbouwhuisdieren. Deze activiteiten zijn grotendeels al geharmoniseerd door andere communautaire wetgeving.

Het doden van huisdieren of in het kader van de jacht of van sportieve activiteiten is geen onderwerp van dit voorstel en blijft tot de nationale bevoegdheid behoren.

In het voorstel is ook in de mogelijkheid voor nationale maatregelen voorzien teneinde recht te doen aan de voorschriften van het Protocol betreffende de bescherming en het welzijn van dieren. In dat Protocol wordt verwezen naar de noodzaak om de nationale voorschriften betreffende religieuze riten, culturele tradities en regionaal erfgoed te respecteren.

Het voorstel is dan ook in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel voldoet om de volgende reden(en) aan het evenredigheidsbeginsel.

Een verordening biedt de volgende voordelen:

- een verordening waarborgt een uniforme en gelijktijdige toepassing in alle lidstaten en voorkomt dat de lidstaten en de Commissie extra belast worden door omzettingsactiviteiten;

- het actualiseren van een verordening kan sneller worden uitgevoerd; dat is in dit geval zeer wenselijk, aangezien techniek en wetenschap op dit terrein voortdurend in beweging zijn;

- de voorschriften zijn in één instrument gebundeld, wat de zichtbaarheid vergroot en de toepassing door de exploitanten en de belangrijkste handelspartners van de EU vergemakkelijkt.

Het voorstel heeft geen financiële gevolgen voor de Gemeenschap. Uit de effectbeoordeling is gebleken dat met name exploitanten die de huidige EU-voorschriften slecht ten uitvoer hebben gelegd, financiële gevolgen van het voorstel zullen ondervinden. Daarnaast zijn er overgangsperioden vastgelegd voor maatregelen betreffende de infrastructurele aspecten van slachthuizen enerzijds en om rekening te houden met personeel dat op dit moment al in slachthuizen werkt anderzijds. Voor kleine slachthuizen wordt voorzien in een uitzondering van de verplichting om een functionaris voor dierenwelzijn aan te stellen.

Uit het economisch onderzoek is ook gebleken dat de meerderheid van de slachthuisexploitanten die de maatregelen die in het voorstel worden genoemd al hebben uitgevoerd, van mening is dat de kosten relatief acceptabel zijn en dat de veranderingen in het algemeen een positief effect op hun economische activiteit hebben.

Keuze van instrumenten



Voorgesteld instrument: verordening

Andere middelen zouden niet adequaat zijn om de volgende reden(en):

Alle geraadpleegde partijen hebben niet-bindende instrumenten unaniem afgewezen als het enige middel om de doelstellingen te verwezenlijken. Het doden van dieren is een activiteit waarvan alle belanghebbenden menen dat er met het oog op het waarborgen van een eerlijke mededinging voor alle exploitanten minimale voorwaarden gehanteerd dienen te worden waarop van overheidswege toezicht uitgeoefend moet worden.

De huidige EU-wetgeving heeft de vorm van een richtlijn en heeft tot een ontoereikend harmonisatieniveau geleid.

3.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de communautaire begroting.

4.

Aanvullende informatie



Simulatie, proefperiode en overgangsperiode

Er is of zal worden voorzien in een overgangsperiode voor het voorstel.

Vereenvoudiging



Het voorstel leidt tot een vereenvoudiging van wetgeving.

Het voorstel om de huidige richtlijn in te trekken maakt een verdere nationale omzetting overbodig. Daarnaast wordt de tenuitvoerlegging bevorderd door een betere integratie in de wetgeving betreffende de voedselveiligheid.

Intrekking van bestaande wetgeving



Goedkeuring van het voorstel zal tot intrekking van bestaande wetgeving leiden.

Europese Economische Ruimte



Aangezien de voorgestelde verordening betrekking heeft op een onderwerp dat relevant is voor de EER, dient zij tot de EER uitgebreid te worden.