Toelichting bij COM(2007)84 - Standpunt van de EG in de Associatieraad inzake de tenuitvoerlegging van artikel 80 van de associatieovereenkomst met Libanon

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. De Euro-mediterrane Associatieovereenkomst met Libanon vormt de juridische grondslag voor de bilaterale betrekkingen tussen de Europese Unie en Libanon.

2. Deze overeenkomst trad in werking op 1 april 2006 en voorziet in de geleidelijke liberalisering van de handel en de instelling van een vrijhandelszone gedurende een overgangsperiode van maximaal twaalf jaar, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst. De vrijhandelszone zal bijdragen aan de versterking van de integratie van de economische, institutionele en sociale systemen van de partnerlanden.

3. De overeenkomst biedt ook een passend kader voor de politieke dialoog en voor de bevordering van de samenwerking op economisch, sociaal, cultureel, financieel en monetair gebied en op andere terreinen van wederzijds belang.

4. Volgens artikel 80 van de Associatieovereenkomst kunnen organen worden opgericht voor de tenuitvoerlegging van de overeenkomst.

5. Er is een institutionele structuur, bestaande uit een aantal subcomités, opgezet voor de uitvoering van de overeenkomsten met andere Euro-mediterrane landen, zoals Israël, Marokko, Tunesië en Jordanië. Het huidige voorstel volgt hetzelfde schema en dezelfde structuur.

6. Libanon is bereid de samenwerking op de diverse terreinen van de Associatieovereenkomst te intensiveren. In het kader van het Europese nabuurschapsbeleid is het daarnaast de bedoeling dat de bilaterale betrekkingen tussen de EU en Libanon zich ontwikkelen tot een algemeen partnerschap met een coherente aanpak, gewaarborgd door nauwe, permanente coördinatie van alle elementen.

7. In dit verband stelt de Europese Commissie de Raad voor tien subcomités op te richten om de Associatieraad en het Associatiecomité bij te staan bij de uitvoering van de overeenkomst. Deze subcomités zullen de vraagstukken van technische aard behandelen die niet volledig in het kader van het Associatiecomité kunnen worden behandeld.

8. De tien subcomités zullen betrekking hebben op: i) mensenrechten, democratie en bestuur; ii) economische en financiële zaken; iii) industrie, handel en diensten; iv) interne markt; v) sociale zaken en migratie; vi) justitie, vrijheid en veiligheid; vii) landbouw en visserij; viii) vervoer, energie en milieu; ix) douanesamenwerking en belastingen en x) onderzoek, innovatie, informatiemaatschappij, onderwijs en cultuur.

9. Qua organisatie zullen de subcomités worden voorgezeten door de Commissie krachtens het besluit van de Raad van 25 maart 2002. In overeenstemming met datzelfde besluit wordt het voorzitterschap van het subcomité “Justitie en veiligheid” wat de EU betreft, vervuld volgens dezelfde regels als het voorzitterschap van het Associatiecomité. Als het besproken onderwerp buiten de bevoegdheid van de Gemeenschap valt, zal een vertegenwoordiger van het voorzitterschap van de Raad het comité voorzitten en het standpunt van de lidstaten verwoorden. In dat geval wordt de Commissie volledig betrokken bij de voorbereidende werkzaamheden en bij de vaststelling van de doelstellingen voor de vergaderingen van de subcomités.

10. De doelstellingen van de subcomités, de onderwerpen die zij behandelen en de uitvoeringsprocedures zijn opgenomen in het aangehechte reglement van orde.

11. De Gemeenschap en de Republiek Libanon nemen de uitgaven terzake van hun deelneming aan de vergaderingen van het Associatiecomité, zowel wat personeelsuitgaven, reis- en verblijfkosten betreft, als wat de uitgaven inzake post- en telecommunicatie betreft, voor hun rekening. Andere uitgaven in verband met de organisatie van vergaderingen komen ten laste van de partij die de vergadering organiseert.