Toelichting bij COM(2008)345 - Gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (Verordening dierlijke bijproducten)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND

Naar aanleiding van verscheidene crises in verband met producten van dierlijke oorsprong (TSE, dioxine, mond-en-klauwzeer) die een gevaar voor de volksgezondheid en de diergezondheid vormden, heeft de Gemeenschap een uitgebreid wetgevingskader ingevoerd om in de hele productie- en distributieketen, 'van boer tot bord', voor een hoog veiligheidsniveau te zorgen. Een van deze wetteksten is Verordening (EG) nr. 1774/2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten[1] (hierna 'de verordening' genoemd). Bij deze verordening werden de verschillende bestaande voorschriften inzake dierlijke bijproducten geconsolideerd en herschikt. Voorts werden strengere voorschriften ingevoerd inzake de erkenning van bedrijven die dierlijke bijproducten hanteren, de kanalisatie en traceerbaarheid van bepaalde producten, en de toepassing van verwerkingsnormen die ervoor zorgen dat producten op basis van dierlijke bijproducten die voor vervoedering of voor technische doeleinden bestemd zijn, veilig zijn. De verordening is sinds 1 mei 2003 van kracht.

2. VERSLAG VAN DE COMMISSIE

Overeenkomstig artikel 35 van de verordening moeten de lidstaten de Commissie in kennis stellen van de maatregelen die zij hebben genomen om aan de verordening te voldoen. Op basis van de informatie die zij heeft ontvangen, heeft de Commissie op 24 oktober 2005 aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitgebracht over de ervaring die de 25 lidstaten hebben opgedaan met de uitvoering van de verordening[2].

Voorts heeft het Voedsel- en Veterinair Bureau (VVB) van de Commissie in 2004 en 2005 een reeks inspecties in alle 25 lidstaten verricht om na te gaan in welke mate de lidstaten de verordening naleefden.

Op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie en de bevindingen van het VVB wordt in het verslag van de Commissie geconcludeerd dat het voor alle lidstaten en bedrijven een uitdaging is geweest om aan de bepalingen van de verordening te voldoen. Toch is de naleving van de verordening in de lidstaten over het algemeen bevredigend. De officiële controles op het meeste categorie 1- en categorie 2-materiaal waren grotendeels bevredigend. Wel zijn meer inspanningen nodig om de nodige traceerbaarheid van de stroom materiaal op basis van dierlijke bijproducten in de verschillende productieketens te garanderen. In het verslag wordt een aantal maatregelen aanbevolen om de uniforme toepassing van de wetgeving en de doeltreffendheid van de officiële controles te verbeteren. Het verslag vormde ook het uitgangspunt voor een bredere discussie met de lidstaten en met de vele stakeholders die met de voorschriften inzake dierlijke bijproducten te maken krijgen.

3. PROBLEEMSTELLING

Uit de raadplegingen over het verslag kwamen de volgende kwesties naar voren die voor herziening vatbaar zijn:

► het basiskader van vrijwaringsmaatregelen met betrekking tot dierlijke bijproducten moet behouden blijven;

► het toepassingsgebied van de voorschriften inzake dierlijke bijproducten moet worden aangepast;

► de wisselwerking tussen de voorschriften inzake dierlijke bijproducten en andere communautaire wetgeving moet worden verduidelijkt;

► voor de indeling van dierlijke bijproducten in categorieën en voor de controles moet een meer op risico's gebaseerde aanpak worden ingevoerd.

Deze kwestie moeten op dergelijke wijze worden aangepakt dat het niveau van bescherming tegen risico's voor de volksgezondheid en de diergezondheid in de Gemeenschap niet in het gedrang komt. Het blijft aan bedrijven en de bevoegde autoriteiten om erop toe te zien dat dierlijke bijproducten alleen worden verzonden naar wettelijk toegelaten afnemers. De voorschriften kunnen slechts worden aangepast als de wetenschappelijke en technologische vooruitgang dat mogelijk maakt.

4. RAADPLEGING EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbende partijen



4.1.1. Wijze van raadpleging en geraadpleegde sectoren

Toen het verslag eind 2005 aan de Raad gepresenteerd werd, was er onder de lidstaten een ruime consensus over welke onderdelen moesten worden herzien. Bij de besprekingen werd de Commissie op verdere technische kwesties gewezen, die hier aan bod komen.

Bij de opstelling van dit voorstel zijn verscheidene belanghebbende partijen (stakeholders, technische deskundigen en bevoegde autoriteiten van de lidstaten en internationale handelspartners) geraadpleegd. Meer dan 36 Europese verenigingen met belangen in de voedselketen, de diergezondheid en de volksgezondheid (producenten van dierlijke bijproducten, handelaren, gebruikers en consumentenorganisaties) kregen meermaals de gelegenheid om hun standpunt uiteen te zetten op bilaterale vergaderingen of via een open raadpleging.

Gezien de wisselwerking tussen de voorschriften inzake dierlijke bijproducten en andere communautaire wetgeving heeft de Commissie een interdepartementale stuurgroep opgericht, die tussen februari en september 2006 tweemaal is bijeengekomen.

Tussen juli en december 2006 zijn zes werkgroepen met deskundigen van de lidstaten georganiseerd om de voornaamste kwesties in verband met de herziening te bespreken.

De raadplegingen zijn in twee fasen gehouden:

- eerst is een algemene raadpleging gehouden over de aangevoerde kwesties en de mogelijke oplossingen;

- nadat de mogelijke oplossingen in kaart waren gebracht, is de stakeholders gevraagd informatie te verschaffen over de te verwachten effecten van de verschillende beleidsopties.

4.1.2. Reacties en follow-up

Over het algemeen zijn de belanghebbende partijen het erover eens dat de bij de raadplegingen aan de orde gebrachte kwesties overeenkomen met de voornaamste gebieden die voor herziening in aanmerking komen. Met name onderschrijft de meerderheid van de deelnemers aan de open raadpleging de conclusie dat de verordening moet worden gewijzigd om de nodige aanpassingen aan de voorschriften aan te brengen.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



4.2.1. Wetenschappelijke adviezen

Sinds de inwerkingtreding van de verordening heeft het communautaire wetenschappelijke adviesorgaan (de Wetenschappelijke Stuurgroep, die sinds 2002 is vervangen door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid) een aantal adviezen over dierlijke bijproducten uitgebracht. Deze wetenschappelijke adviezen betroffen de mate waarin risico's kunnen worden beheerst door behandelingsnormen. In het algemeen werd geadviseerd om vast te houden aan het grondbeginsel van de verordening, namelijk dat dierlijke bijproducten van dieren die ongeschikt zijn voor menselijke consumptie, buiten de voederketen moeten worden gehouden.

Voorts werd geconcludeerd dat sommige onveilige bijproducten onder strikte gezondheidsvoorwaarden kunnen worden gerecupereerd en gebruikt voor de productie van bijvoorbeeld technische en industriële producten.

4.2.2. Gebruikte methode

Er werden twee methoden gebruikt:

1) analyse van de gegevens in de verslagen van de bevoegde autoriteiten van de 25 lidstaten; en

2) analyse van de gegevens die het VVB in 2004 en 2005 heeft verzameld.

De ontvangen en benutte gegevens zijn te uitgebreid en te uiteenlopend om hier te kunnen worden samengevat.

De verslagen van de Commissie kunnen worden geraadpleegd op:

ec.europa.eu/food/food/biosafety/animalbyproducts

ec.europa.eu/food/fvo/index_en

Effectbeoordeling



De Commissie heeft een interne effectbeoordeling verricht, zoals vermeld in haar werkprogramma voor 2006. Het beoordelingsverslag ([SANCO/2006/10496]) kan worden geraadpleegd op:

[ ec.europa.eu/food/food/biosafety/animalbyproducts ]

In de effectbeoordeling worden drie opties overwogen:

a) geen maatregelen;

b) zelfregulering, richtsnoeren of coregulering;

c) herziening van de wetgeving.

In de effectbeoordeling wordt geconcludeerd dat 'geen maatregelen' nemen waarschijnlijk zal leiden tot handelsverstoringen en negatieve sociaaleconomische gevolgen voor het bedrijfsleven. Zelfregulering, richtsnoeren of coregulering zullen de lasten van onevenredige bepalingen in de juridisch bindende tekst niet verlichten.

Volgens de bevindingen van de effectbeoordeling is optie c), namelijk een herziening van de wetgeving, de meest geschikte oplossing voor de bestaande problemen.

1.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregel(en)



In het voorstel wordt rekening gehouden met de resultaten van de herziening van de verordening en worden de herziene bepalingen alsook het resterende deel van het dispositief opnieuw vastgesteld in één tekst. De bepalingen van de bijlagen bij de verordening en de bepalingen van afzonderlijke communautaire besluiten tot uitvoering of afwijking van de verordening, zoals de Verordeningen (EG) nr. 811/2003, (EG) nr. 79/2005, (EG) nr. 92/2005 en (EG) nr. 181/2006, zullen volgens de comitéprocedure opnieuw worden vastgesteld in een uitvoeringsverordening. Die zal parallel met dit voorstel worden opgesteld, zodat zij tegelijkertijd van toepassing kan worden.

Rechtsgrondslag



Hoofddoel van deze verordening is de bescherming van de diergezondheid en de volksgezondheid. Net als de bestaande verordening is dus ook het voorstel gebaseerd op artikel 152, lid 4, onder b), van het Verdrag.

Subsidiariteitsbeginsel



Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing aangezien het voorstel niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap valt.

De doelstellingen van het voorstel kunnen niet voldoende door maatregelen van de lidstaten worden verwezenlijkt.

Risico's van dierlijke bijproducten kunnen een ernstig gevaar vormen voor de veiligheid van de voedsel- en voederketen en voor de gezondheid van het vee in de hele Gemeenschap. De laatste jaren is uit de ervaring met gekkekoeienziekte (BSE), mond-en-klauwzeer, klassieke varkenspest en dioxine gebleken dat een reactie op nationaal niveau alleen niet volstaat om belangrijke gezondheidsbedreigingen in te dammen, niet het minst doordat de economische sectoren in de interne markt sterk met elkaar verweven zijn.

Bovendien worden er dierlijke bijproducten en daarvan afgeleide producten uit derde landen in de Gemeenschap ingevoerd. Er moet voor worden gezorgd dat ingevoerde zendingen voldoen aan gezondheidsnormen die ten minste gelijkwaardig zijn aan de normen die in de Gemeenschap gelden.

De doelstellingen van het voorstel kunnen beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt.

Dierlijke bijproducten zijn opgenomen in de lijst van producten in bijlage I bij het Verdrag. Het in de handel brengen van deze producten vormt een belangrijke bron van inkomsten voor een deel van de landbouwsector en voor industriële bedrijven die bepaalde dierlijke bijproducten verwerken. Met het oog op een rationele ontwikkeling in deze sector en om de productiviteit te verhogen en het concurrentievermogen te stimuleren, is er behoefte aan communautaire veterinairrechtelijke voorschriften en gezondheidsvoorschriften voor de betrokken producten.

5.4. Evenredigheid en vereenvoudiging

Het voorstel helpt de wetgeving verder vereenvoudigen en vermindert de administratieve lasten voor de bevoegde autoriteiten (EU, lidstaten en derde landen) en voor het bedrijfsleven, terwijl tegelijk een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid en de diergezondheid behouden blijft.

Het voorstel maakt het mogelijk alle uitvoeringsmaatregelen en afwijkingen die sinds de inwerkingtreding van de verordening zijn vastgesteld (tot nog toe in totaal veertien besluiten) in één tekst samen te voegen.

De wisselwerking tussen de voorschriften voor dierlijke bijproducten en de communautaire wetgeving inzake andere sectoren (levensmiddelen, diervoeder, afvalstoffen, cosmetische producten, farmaceutische producten en medische hulpmiddelen) zal worden verduidelijkt. Voor zover het noodzakelijke beschermingsniveau niet in het gedrang komt, moet overlapping van de erkennings- en kanalisatievereisten worden voorkomen.

De vaststelling van het voorstel heeft de intrekking van de huidige verordening tot gevolg.

6. DRAAGWIJDTE VAN HET VOORSTEL

In het licht van de praktische en wetenschappelijke ervaring die is opgedaan en van de resultaten van de raadpleging, beoogt het voorstel een hoog niveau van voedsel- en voederveiligheid en consumentenbescherming te behouden en tegelijk te zorgen voor:

i. Verduidelijking

Er wordt een eindpunt in de levenscyclus van dierlijke bijproducten ingevoerd om duidelijk te maken vanaf welk punt in de productieketen de voorschriften van de verordening niet langer op een dierlijk bijproduct van toepassing zijn. Dit punt kan zich in diverse fasen bevinden, afhankelijk van de aard van de gebruikte dierlijke bijproducten, de kenmerken van het behandelingsproces of het beoogde gebruik van het van de dierlijke bijproducten afgeleide product.

Wat rechtsonzekerheid over het toepassingsgebied van de voorschriften inzake dierlijke bijproducten van vrij wild betreft, worden eventuele lacunes op gezondheidsgebied opgevuld met bepalingen die parallel lopen met de wetgeving inzake levensmiddelenhygiëne.

Wat de wisselwerking met andere communautaire wetgeving , de erkenning van bedrijven en de uitvoering van officiële controles betreft, wordt overlapping van voorschriften voorkomen voor zover kan worden geacht dat de doelstellingen van het ene wetgevingskader voldoende door een ander wetgevingskader worden beschermd.

ii. Een meer op risico's gebaseerde aanpak

Overeenkomstig de benadering van de communautaire wetgeving inzake levensmiddelen- en voederhygiëne wordt er nog meer de nadruk op gelegd dat de exploitanten in eerste instantie verantwoordelijk zijn voor de naleving van de voorschriften van de verordening. Zo kunnen de bevoegde autoriteiten hun middelen in de eerste plaats wijden aan het controleren van de naleving van de voorschriften door de bedrijven.

Met name inzake producten op basis van dierlijke bijproducten die niet rechtstreeks van belang zijn voor de veiligheid van de (voedsel- en) voederketen (met uitzondering van voeder voor landbouwhuisdieren en biologische meststoffen) krijgen de exploitanten een grotere verantwoordelijkheid voor het in de handel brengen van veilige producten. Mits veilige grondstoffen worden gebruikt, mits veilige productieprocessen worden ontwikkeld of mits dierlijke bijproducten worden gebruikt voor eindtoepassingen die, alles in aanmerking genomen, veilig zijn, mogen alle categorieën dierlijke bijproducten worden gebruikt. Voor deze mogelijkheid kunnen nadere regels worden vastgesteld in uitvoeringsbepalingen.

In de indeling van dierlijke bijproducten moeten nieuwe producten worden ingevoerd waarvan gebleken is dat zij slechts beperkte risico's inhouden. Tegelijk moet de bepaling dat dierlijke bijproducten die niet uitdrukkelijk zijn ingedeeld, onder categorie 2 vallen en niet in voeder voor landbouwhuisdieren mogen worden gebruikt, uit voorzorg behouden blijven.

De bestaande afwijkingen voor uitzonderlijke begraving en verbranding ter plaatse in geval van uitbraken van ziekten moeten worden verduidelijkt en worden uitgebreid tot situaties waarin het in de praktijk zeer moeilijk is om de dierlijke bijproducten te verzamelen, bijvoorbeeld bij natuurrampen.

7. OVERIGE INFORMATIE

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie



Het voorstel sluit aan bij andere communautaire beleidsgebieden, met name het beleid ter bescherming van het milieu en de volksgezondheid wat het gebruik van dierlijke bijproducten in voeder, cosmetica, geneesmiddelen en medische hulpmiddelen betreft.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen financiële gevolgen voor de begroting van de Europese Gemeenschappen.

7.3. Overige

Het voorstel strookt met de verbintenis die de Commissie in het kader van de Lissabonstrategie heeft aangegaan om het acquis communautaire te verbeteren, mogelijke gezondheidsrisico's adequaat aan te pakken en het concurrentievermogen te versterken. Het sluit ook aan bij het programma voor betere regelgeving[3] van de Commissie.