Toelichting bij COM(2006)758 - In de handel brengen van een anjer (Dianthus caryophyllus L., lijn 123.2.38), genetisch gemodificeerd met het oog op bloemkleur, overeenkomstig richtlijn 2001/18/EG

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2001/18/EG hebben de Nederlandse instanties een kennisgeving (referentie C/NL/04/02) ontvangen betreffende het in de handel brengen van een anjer ( Dianthus caryophyllus L., lijn 123.2.38), genetisch gemodificeerd met het oog op bloemkleur.

2. De kennisgeving betreft de invoer, de distributie en de verkoop in de detailhandel van Dianthus caryophyllus L., lijn 123.2.38, net als voor alle andere anjers, in de Gemeenschap.

3. Overeenkomstig artikel 14 van de richtlijn heeft de Nederlandse bevoegde instantie een beoordelingsrapport over de kennisgeving bij de Commissie ingediend, waarin wordt geconcludeerd dat de genetisch gemodificeerde anjer ( Dianthus caryophyllus L., lijn 123.2.38) voor invoer, distributie en verkoop in de detailhandel, net als voor alle andere anjers, in de handel dient te worden gebracht.

4. De Commissie heeft het beoordelingsrapport toegezonden aan alle andere lidstaten, waarvan er sommige bezwaren hebben geformuleerd en gehandhaafd tegen het in de handel brengen van de producten wat betreft het monitoringplan, de allergeniteit en de toxiciteit en de detectie van het product.

5. In het licht van deze bezwaren is de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) overeenkomstig artikel 29, lid 1, en artikel 22, lid 5, onder c), van Verordening (EG) nr. 178/2002[1] geraadpleegd. Zij komt in haar op 27 juni 2006 uitgebrachte advies op grond van alle ingediende gegevens tot de conclusie dat het onwaarschijnlijk is dat snijbloemen van de genetisch gemodificeerde anjer ( Dianthus caryophyllus L . , lijn 123.2.38) in de context van het voorgestelde gebruik als sierbloemen nadelige effecten op de gezondheid van mens of dier of op het milieu zullen hebben. De EFSA concludeerde tevens dat de omvang van het door de houder van de toestemming ingediende monitoringplan in overeenstemming met het voorgenomen gebruik van de anjer is.

6. De Commissie is derhalve overeenkomstig artikel 18 van Richtlijn 2001/18/EG verplicht een besluit te nemen volgens de in artikel 30, lid 2, van Richtlijn 2001/18/EG vastgestelde procedure, waarop de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing zijn met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

7. Overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Besluit 1999/468/EG is een ontwerp van de te nemen maatregelen voor advies ingediend bij het krachtens artikel 30 van Richtlijn 2001/18/EG ingestelde comité.

8. Het comité is op 18 september 2006 geraadpleegd en heeft geen advies uitgebracht. Derhalve moet de Commissie overeenkomstig artikel 5, lid 4, van Besluit 1999/468/EG onverwijld een voorstel betreffende de te nemen maatregelen bij de Raad indienen en het Europees Parlement op de hoogte brengen (het Europees Parlement is op 19 september 2006 op de hoogte gebracht). Het Europees Parlement kan het nodig achten overeenkomstig artikel 8 van genoemd besluit een standpunt in te nemen.

9. In artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG is bepaald dat de Raad, in voorkomend geval in het licht van een dergelijk standpunt, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit over het voorstel neemt binnen een termijn die overeenkomstig artikel 30, lid 2, van Richtlijn 2001/18/EG is vastgesteld op drie maanden. Wanneer de Raad binnen die termijn van drie maanden met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen te kennen geeft dat hij zich tegen het voorstel verzet, neemt de Commissie het voorstel opnieuw in behandeling; wanneer de Raad na afloop van die termijn het voorgestelde uitvoeringsbesluit niet heeft aangenomen en niet te kennen heeft gegeven dat hij zich daartegen verzet, wordt het voorgestelde uitvoeringsbesluit door de Commissie vastgesteld.