Toelichting bij COM(2000)673 - Standpunt van de EG over een wijziging van Protocol 4 bij de Overeenkomst met Slovenië betreffende de definitie van het begrip "producten van oorsprong" en methoden van administratieve samenwerking

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ALGEMEEN

1.1. Oorsprongsregels zijn van fundamenteel belang voor de goede werking van de vrijhandelsovereenkomsten tussen de Gemeenschap en haar handelspartners. Verschillen tussen de oorsprongsregels in de overeenkomsten tussen de Gemeenschap en derde landen vormen een handelsbelemmering.

1.2. Naar aanleiding van de conclusies van de Europese Raad van Essen van december 1994 is een programma opgezet dat is gericht op de toepassing van identieke oorsprongsregels in het kader van de EER-overeenkomst, de overeenkomsten met de EVA-landen en de overeenkomsten met de landen in Midden- en Oost-Europa, de drie Baltische landen en Slovenië (14 overeenkomsten).

1.3. Er is een standaardoorsprongsprotocol ontwikkeld, dat is opgenomen in de 14 betrokken overeenkomsten en sinds 1 januari 1997 van kracht is. Bijgevolg gelden voor de handel tussen alle betrokken landen dezelfde voorwaarden. Dit systeem wordt het pan-Europees cumulatiesysteem genoemd. Op 1 januari 1999 is Turkije in dit systeem opgenomen, zij het slechts voor zover het industrieproducten betreft.

1.4. Oorsprongsregels moeten kunnen worden aangepast aan de technische, politieke en economische eisen van de vrijhandelszone waarin zij van toepassing zijn. Sinds 1 januari 1997 is een aantal wijzigingen noodzakelijk gebleken; diverse wijzigingen zijn inmiddels goedgekeurd en op 1 januari 1999 en 1 januari 2000 in werking getreden.

2. WIJZIGINGEN OP DE OORSPRONGSREGELS IN DE EER-OVEREENKOMST, DE EG-EVA-OVEREENKOMSTEN EN DE OVEREENKOMSTEN MET DE LANDEN IN MIDDEN- EN OOST-EUROPA, DE BALTISCHE LANDEN EN SLOVENIË

2.1. Sinds de inwerkingtreding van het standaardoorsprongsprotocol levert de interpretatie en implementatie van artikel 7 ('Ontoereikende bewerking of verwerking') moeilijkheden op. Derhalve wordt een nieuwe, duidelijkere tekst voorgesteld, gebaseerd op de huidige tekst, en rekening houdende met de behoefte enkele operaties die eerder niet onder dit artikel vielen, daar nu wel onder te laten vallen. De gevolgen van de wijziging voor het al dan niet van oorsprong zijn van een bepaald product zijn verwaarloosbaar; het gaat er hoofdzakelijk om of producten uit een bepaald land van oorsprong zijn of niet. De wijziging is niet van invloed op de preferentiële behandeling voor de meeste sectoren. De economische gevolgen voor de Gemeenschap zijn derhalve verwaarloosbaar, maar het voorstel voorziet wel in meer duidelijkheid voor douaneautoriteiten en bedrijfsleven.

2.2. De oorsprongsregels in de overeenkomsten met de landen van Midden- en Oost-Europa, de Baltische landen en Slovenië bepalen dat tot 31 december 2000 vaste tarieven mogen worden gebruikt, in de gevallen waarin teruggave verboden is of vrijstellingen van de douanerechten zijn toegekend. Bulgarije en Hongarije hebben verzocht om verlenging van deze optie gedurende een jaar. Voorgesteld wordt dit verzoek te honoreren en de verlenging te laten gelden voor alle overeenkomsten. Dit leidt niet tot economische moeilijkheden voor de Gemeenschap en betreft niet de EG-EVA-overeenkomsten en de EER-overeenkomst.

2.3. Al wordt dit in de wetstekst niet duidelijk gesteld, toch is het een algemeen aanvaard beginsel dat identieke, al dan niet van oorsprong zijnde materialen, die in een bepaald product worden verwerkt, fysiek gescheiden dienen te worden. Het aanhouden van afzonderlijke voorraden kan in sommige gevallen echter aanzienlijke kosten en materiële moeilijkheden met zich brengen; derhalve wordt voorgesteld dat de douaneautoriteiten onder bepaalde omstandigheden toestemming kunnen verlenen voor het gebruik van de zogeheten methode van boekhoudkundige scheiding. Dit heeft geen economische gevolgen voor de Gemeenschap, maar vormt een vergemakkelijking voor de betrokken bedrijven.

2.4. De oorsprongsregels omvatten diverse in euro uitgedrukte bedragen. Artikel 30 verwijst naar de tegenwaarden in nationale valuta en de wijze waarop deze door het uitvoerende land worden vastgesteld en medegedeeld aan de Commissie. Voor dit artikel wordt een nieuwe tekst voorgesteld, die duidelijkheid moet brengen in enkele vragen die zijn gerezen bij de interpretatie en implementatie en om maatregelen in te voeren die de landen in staat moeten stellen het resultaat van de conversie in hun nationale valuta af te ronden.

Het voorstel brengt tevens met zich dat landen de tegenwaarden in nationale valuta niet hoeven aan te passen wanneer de veranderingen binnen bepaalde marges blijven. Dit houdt een vermindering in van de administratieve belasting van de betrokken nationale administraties en betekent meer stabiliteit voor het bedrijfsleven wat de hoogte van de bedragen in nationale valuta betreft.

2.5. Enkele technische wijzigingen van artikel 1 en artikel 22 worden voorgesteld. Deze wijzigingen hebben ten doel enkele verschillen tussen de verschillende taalversies van deze artikelen recht te trekken.

2.6. Als wijziging op bijlage II wordt ten aanzien van de GS-posten 5309 tot en met 5311 voorgesteld dat niet van oorsprong zijnde garens van jute gebruikt mogen worden voor de vervaardiging van de onder deze posten vallende producten. Aangezien dit garen niet binnen de Gemeenschap of in een van de andere, onder deze overeenkomsten vallende landen wordt geproduceerd, is het verlenen van toestemming voor het gebruik van niet van oorsprong zijnde garens van jute gunstig voor de bij de vervaardiging van de betrokken producten betrokken bedrijven.

3. CONCLUSIES

Bijgevoegd voorstel is een van de 14 voorstellen die ten doel hebben de werking van het gemeenschappelijk systeem van oorsprongsregels te verbeteren. Deze 14 voorstellen dienen als een geheel te worden beschouwd. Om ervoor te zorgen dat de thans geldende regels voor pan-Europese cumulatie van be- en verwerkingen van kracht blijven, dienen zij tezelfdertijd in werking te treden, en wel op 1 januari 2001.

De Commissie verzoekt de Raad derhalve een gemeenschappelijk standpunt op te stellen om voor te leggen aan de comités die in het kader van elk van de betrokken overeenkomsten zijn opgericht.