Toelichting bij COM(2007)766 - Coördinatie van de procedures voor het plaatsen van bepaalde overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1) Achtergrond van het voorstel

Motivering en doel van het voorstel



De totstandbrenging van een Europese markt voor defensiemateriaal is van cruciaal belang ter ondersteuning van het Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB). Daartoe is op het gebied van de overheidsopdrachten een passend nieuw Europees wettelijk kader vereist voor het plaatsen van gevoelige overheidsopdrachten op defensie- en veiligheidsgebied. Met deze richtlijn wordt beoogd een dergelijk kader te realiseren door in het huidig wettelijk kader de lacunes aan te vullen die de Commissie bij de raadpleging van de betrokken partijen heeft geconstateerd.

Momenteel vallen overheidsopdrachten op defensie- en veiligheidsgebied onder de werkingssfeer van Richtlijn 2004/18/EG[1], behoudens de uitzonderingen die met de in de artikelen 30, 45, 46, 55 en 296 van het Verdrag bedoelde situaties samenhangen.

Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie moet de gebruikmaking van afwijkingen van het Gemeenschapsrecht, met inbegrip van die bedoeld in artikel 296 van het Verdrag, beperkt blijven tot uitzonderlijke en welbepaalde gevallen. In de defensie- en veiligheidssector passen de lidstaten Richtlijn 2004/18/EG echter maar zelden toe. Zij verwijzen daarbij naar de uitzonderingen van artikel 296 van het Verdrag voor overheidsopdrachten op defensiegebied en naar die van artikel 14 van de richtlijn voor overheidsopdrachten op veiligheidsgebied. De afwijkingen, die volgens het Verdrag en de rechtspraak van het Hof een uitzondering zouden moeten vormen, zijn in de praktijk dus de regel.

Het merendeel van het defensie- en veiligheidsmateriaal wordt bijgevolg aangekocht op basis van niet-gecoördineerde nationale aanbestedingsvoorschriften en -procedures. Deze regelingen lopen sterk uiteen wat onder meer bekendmaking, inschrijvingsprocedures en selectie- en gunningscriteria betreft. Deze juridische verscheidenheid vormt een belangrijke hinderpaal voor de totstandbrenging van een Europese markt voor defensiemateriaal en opent de deur voor niet-naleving van de Verdragsbeginselen, en met name die inzake transparantie, non-discriminatie en gelijke behandeling, op grote delen van de defensiemarkten in Europa.

Dat zoveel van deze afwijkingen gebruik wordt gemaakt, komt grotendeels doordat Richtlijn 2004/18/EG, ondanks de verbeteringen die zij in de vóór haar aanneming geldende coördinatievoorschriften heeft aangebracht, niet op adequate wijze rekening houdt met de specifieke eisen waaraan bepaalde aankopen van goederen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied moeten voldoen.

Het is derhalve de bedoeling van de Commissie om in de defensie- en veiligheidssectoren de gebruikmaking van de afwijkingen waarin het Verdrag en Richtlijn 2004/18/EG voorzien in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof tot uitzonderingsgevallen te beperken, en tegelijkertijd de veiligheidsbelangen van de lidstaten te respecteren.

Met dit voorstel wordt beoogd een nieuw juridisch instrument in te voeren dat is toegesneden op de specifieke kenmerken van de aankopen in de betrokken sectoren, die als 'gevoelig' worden aangemerkt en waarvoor bij het plaatsen van opdrachten bijzondere eisen en voorzorgsmaatregelen gelden. Aldus zullen de lidstaten over een gemeenschappelijk regelgevingskader voor aanbestedingen beschikken, waarbij zowel de beginselen van het EG-Verdrag worden toegepast als met de bijzondere kenmerken van de betrokken aankopen, zoals gegevensbeveiliging, bevoorradingszekerheid en de vereiste flexibiliteit van de procedures, rekening wordt gehouden.

Algemene context



In 1996 en 1997 heeft de Europese Commissie twee mededelingen over de defensie-gerelateerde industrie gepresenteerd waarin werd gepleit voor de herstructurering en totstandbrenging van een efficiënte Europese markt voor defensiemateriaal. Daaruit zijn concrete voorstellen en acties voortgekomen die op bepaalde deelaspecten van deze materie betrekking hebben. Sommige lidstaten achtten het destijds echter nog te vroeg om op Europees niveau tot de meest ingrijpende hervormingen over te gaan.

Na een periode waarin de defensiesector en het institutionele kader van de Europese Unie aanzienlijke veranderingen doormaakten en waarin met name de aanzet tot een werkelijk Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB) werd gegeven, heeft het Europees Parlement de Commissie in een resolutie van 10 april 2002 verzocht een nieuwe mededeling op te stellen waarin nader op de bewapeningskwestie wordt ingegaan.

In het najaar van 2002 heeft de Europese Conventie een werkgroep voor defensievraagstukken opgericht onder het voorzitterschap van Commissielid Michel Barnier. In het verslag van de werkgroep[2] wordt onder meer benadrukt dat de geloofwaardigheid van het Europese defensiebeleid berust op het bestaan en de ontwikkeling van Europese vermogens en op de versterking van de industriële en technologische basis van de defensiesector. Daarom is het Europees Defensieagentschap (EDA), waarin oorspronkelijk in het ontwerp voor een Europese Grondwet was voorzien, reeds in juli 2004 in het leven geroepen. Dit toont aan dat de lidstaten vastbesloten zijn hun defensievermogens te ontwikkelen.

Parallel met de inspanningen van de lidstaten heeft de Commissie in haar mededeling van 2003 ' Naar een EU-beleid voor defensiematerieel '[3] zeven initiatieven ontvouwen om een efficiëntere Europese markt voor defensiemateriaal tot stand te brengen. In deze mededeling heeft de Commissie ervoor gepleit een onderzoek te starten naar de vraag hoe de aanschaf van defensiemateriaal het best kan worden geregeld, en tevens de publicatie aangekondigd van een interpretatieve mededeling over het toepassingsgebied van artikel 296 van het Verdrag en een groenboek. Dat groenboek zou als uitgangspunt dienen voor discussies met alle belanghebbenden. over de vraag welke voorschriften zouden moeten worden toegepast voor overheidsaankopen van defensiemateriaal waarin met de gevoeligheid van dergelijke aankopen rekening wordt gehouden.

In 2004 heeft de Commissie het groenboek ' Overheidsopdrachten op defensiegebied '[4] gepubliceerd. In het kader van de daarmee gepaard gaande raadpleging heeft de Commissie veertig bijdragen ontvangen. Deze waren afkomstig van zestien lidstaten, diverse instellingen en een aantal ondernemingen.

In 2005, na het bestuderen van deze bijdragen en rekening houdend met de uitkomsten van de dialoog met de belanghebbenden, heeft de Commissie een mededeling 'over de resultaten van de door het groenboek over overheidsopdrachten op defensiegebied op gang gebrachte raadpleging en over toekomstige initiatieven van de Commissie' [5] gepubliceerd . Deze bijdragen bevestigden de behoefte aan een interpretatieve mededeling over de toepasselijkheid van artikel 296 van het Verdrag (deze mededeling is in 2006 aangenomen[6]) en aan communautaire voorschriften voor het plaatsen van overheidsopdrachten op defensiegebied, waarin met het specifieke karakter van bepaalde aankopen in deze sector rekening wordt gehouden.

Uit de raadpleging van de betrokken partijen blijkt dat er ook voor niet-militaire veiligheidsaankopen van een dergelijke behoefte sprake is, waaraan eveneens met de uitvaardiging van wetgeving op Europees niveau dient te worden tegemoetgekomen. Zoals de Europese Raad in 2003 in het document over de Europese veiligheidsstrategie met als titel ' Een veilig Europa in een betere wereld ' immers heeft geconstateerd, leidt het ontstaan van asymmetrische en transnationale bedreigingen, zoals terrorisme en georganiseerde criminaliteit, tot een vervaging van de grens tussen zowel externe en interne als militaire en niet-militaire veiligheid. Dit noopt tot een allesomvattende respons. Om deze bedreigingen aan te pakken, maken veiligheidsdiensten bovendien gebruik van materiaal dat uit technologisch oogpunt veelal vergelijkbaar is met defensiemateriaal. De aankopen op veiligheidsgebied worden dan ook steeds gevoeliger, met name wat de complexiteit en vertrouwelijkheid ervan betreft, waardoor zij met defensieaankopen kunnen worden gelijkgesteld.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied



Momenteel vallen de overheidsopdrachten waarop dit voorstel betrekking heeft onder Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten.

Samenhang met andere beleidsgebieden



Het voorstel past in het kader van het internemarktbeleid en zal een bijdrage leveren aan het EVDB en het Europese industriebeleid.

Het voorstel past ook in het kader van de zeven actieterreinen die de Commissie in 2003 in haar mededeling ' Naar een EU-beleid voor defensiematerieel ' heeft geschetst en is complementair met andere initiatieven van de Commissie die met de defensie-industrie en -markt verband houden.

2)

1.

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Raadpleging van belanghebbende partijen



Vanaf de aanvang van haar initiatief ten aanzien van overheidsopdrachten op defensiegebied in 2003 voert de Commissie met alle betrokkenen een intensieve dialoog, die in het voorliggende voorstel is uitgemond. Er hebben raadplegingen plaatsgevonden op bilaterale basis, in het kader van het Raadgevend Comité inzake overheidsopdrachten, via het EDA en tijdens bilaterale vergaderingen met de lidstaten en de Europese industrie. Er zijn ook regelmatige contacten geweest met de leden van de commissie interne markt en consumentenbescherming (IMCO) van het Europees Parlement.

Bij de opstelling van het groenboek ' Overheidsopdrachten op defensiegebied ' is een beroep gedaan op de deskundigheid van zowel de lidstaten als de Europese industrie (zie hierna). Het groenboek zelf vormde het uitgangspunt van een uitvoerige raadpleging, waaraan veertig partijen (lidstaten, ondernemingen en andere partijen) hebben deelgenomen. Op basis van de resultaten van deze raadpleging heeft de Commissie haar werkzaamheden kunnen voortzetten.

De lidstaten hebben actief meegewerkt aan de opstelling van de in december 2006 aangenomen interpretatieve mededeling: de Commissie heeft hun verzocht commentaar te leveren op een eerste versie van de tekst die tijdens een vergadering van het Raadgevend Comité inzake overheidsopdrachten aan hen is uitgedeeld. Alle belanghebbende partijen zijn ook nauw bij de opstelling van dit voorstel betrokken via tal van multilaterale en bilaterale vergaderingen en door het zenden van schriftelijke antwoorden op vier documenten die aan de leden van het Raadgevend Comité zijn bezorgd. Voorts zijn in het kader van de effectbeoordeling de regeringen en het bedrijfsleven geraadpleegd aan de hand van vijf bij externe consultants bestelde studies die op alle aspecten van de opdrachten op defensiegebied (vraag, aanbod, regelgevingskader en producten) betrekking hadden.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Tussen januari en april 2004 heeft de Commissie zes brainstormingsessies georganiseerd met werkgroepen van deskundigen van de regeringen van de lidstaten en de Europese industrie om informatie in te winnen over de thans gevolgde werkwijzen bij het plaatsen van overheidsopdrachten op defensiegebied. Deze sessies hadden betrekking op de volgende onderwerpen: het onderkennen van de kenmerken en economische dimensies van overheidsopdrachten op defensiegebied , de voorschriften voor de plaatsing van overheidsopdrachten op defensiegebied op nationaal, intergouvernementeel en communautair niveau, en de te volgen aanpak voor een communautair instrument met betrekking tot overheidsopdrachten op defensiegebied.

Effectbeoordeling



Bij haar effectbeoordeling heeft de Commissie drie opties onderzocht: totaal geen actie op communautair niveau ondernemen, een niet-wetgevende maatregel nemen en een wetgevende maatregel vaststellen.

De overwogen niet-wetgevende maatregelen waren een interpretatieve mededeling ter verduidelijking van de toepassing van artikel 14 van Richtlijn 2004/18/EG op veiligheidsgebied, een stringenter beleid ten aanzien van inbreuken en een opleidingsprogramma voor de aanbestedende diensten en het personeel van de Commissie dat hen in staat moest stellen de gevolgen van de interpretatieve mededeling over de toepassing van artikel 296 van het Verdrag naar behoren in te schatten.

De overwogen wetgevende maatregelen waren een verordening, een sectorale richtlijn die op alle aanbestedende diensten uit de defensie- en veiligheidssector van toepassing zou zijn, een aparte richtlijn die op de gevoelige overheidsopdrachten op defensie- en veiligheidsgebied betrekking zou hebben, en een richtlijn tot wijziging van Richtlijn 2004/18/EG met het oog op de invoeging van nieuwe voorschriften die specifiek voor dergelijke opdrachten gelden.

Al in een vroeg stadium is de Commissie afgestapt van de optie om niet-wetgevende maatregelen te nemen. Hoewel dergelijke maatregelen hun nut hebben, volstaan zij immers op zich niet om ervoor te zorgen dat minder van de op artikel 296 van het Verdrag en artikel 14 van Richtlijn 2004/18/EG gebaseerde afwijkingen gebruik wordt gemaakt. Deze doelstelling kan alleen worden verwezenlijkt als het Gemeenschapsrecht inzake overheidsopdrachten voorschriften bevat die op de specifieke kenmerken van de gevoelige overheidsopdrachten op defensie- en veiligheidsgebied zijn toegesneden. Daar dergelijke voorschriften momenteel niet voorhanden zijn, moeten zij worden uitgevaardigd, hetgeen de vaststelling van een wetgevende maatregel vereist.

Als de Commissie geen actie onderneemt, zal ongetwijfeld evenzeer op grote schaal van de voor overheidsopdrachten op defensie- en veiligheidsgebied geldende vrijstelling van de internemarktvoorschriften gebruik blijven worden gemaakt. Indien aan het bestaande juridische kader zou worden vastgehouden, dan zou het merendeel van de opdrachten op defensie- en veiligheidsgebied dus noch aan transparantie, noch aan openheid winnen.

In het desbetreffende punt ("Keuze van instrumenten") wordt nader ingegaan op de redenen waardoor de Commissie zich bij haar keuze van het wetgevende instrument heeft laten leiden.

Bij de keuze van het instrument heeft de Commissie ook nog tal van subopties in verband met de volgende aspecten onderzocht:

° het toepassingsgebied van de nieuwe voorschriften;

° de inhoud ervan, met name wat de behandeling van de bevoorradingszekerheid, de gegevensbeveiliging en de gunningsprocedures betreft.

De opties met betrekking tot het toepassingsgebied zijn beoordeeld in het licht van de doelstelling om de gebruikmaking van afwijkingen van de communautaire voorschriften tot uitzonderingsgevallen te beperken, met inachtneming van het recht van de lidstaten om de communautaire voorschriften niet toe te passen ter bescherming van de wezenlijke belangen van hun veiligheid.

De verschillende opties met betrekking tot de inhoud van de nieuwe voorschriften, met name ten aanzien van de bevoorradingszekerheid, de gegevensbeveiliging en de gunningsprocedures, zijn beoordeeld in het licht van de doelstelling om de beginselen van transparantie, gelijke behandeling en non-discriminatie zoveel mogelijk toe te passen op de gevoelige opdrachten op defensie- en veiligheidsgebied. Deze doelstelling mag evenwel geen afbreuk doen aan de rechtmatige veiligheidsbelangen van de lidstaten.

Deze richtlijn zal in een aanzienlijke verbetering van het regelgevingskader voor overheidsopdrachten op defensie- en veiligheidsgebied resulteren. Zij zal het mogelijk maken het recht van de lidstaten terzake te coördineren en de inachtneming van de beginselen van transparantie, gelijke behandeling en non-discriminatie te garanderen.

Voorts is in het kader van de effectbeoordeling geconstateerd dat het effect op de administratieve kosten van de aanbestedende diensten en het bedrijfsleven zeer gering zal uitvallen. De eventuele kostenstijgingen die de eerste tenuitvoerlegging van de nieuwe voorschriften met zich brengt, zouden beperkt moeten blijven en op middellange à lange termijn moeten plaatsmaken voor een daling van de administratieve kosten voor het bedrijfsleven, en met name voor kleine en middelgrote ondernemingen.

Uit economisch oogpunt zouden ondernemingen dankzij de grotere openheid van de overheidsopdrachten op defensie- en veiligheidsgebied meer kans moeten maken om opdrachten in andere lidstaten binnen te halen, wat de meest concurrerende onder hen in staat zou moeten stellen schaalvoordelen te realiseren en hun activiteiten uit te breiden. De kosten per eenheid product zullen dalen, waardoor Europese producten concurrerender zullen worden op de wereldmarkt. De aankopen van de aanbestedende diensten zullen economisch voordeliger worden. Ten slotte zal ook het geld van de belastingbetaler doeltreffender worden besteed en zullen de burgers van de EU beter worden beschermd tegen de bedreigingen van hun veiligheid.

De bepalingen van het voorstel zullen de internationale, en met name de trans-Atlantische handelsbetrekkingen op defensie- en veiligheidsgebied onverlet laten. Deze betrekkingen worden geregeld bij de in het kader van de Wereldhandelsorganisatie gesloten overeenkomsten, en meer in het bijzonder de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten. De gevoelige overheidsopdrachten die worden geplaatst door in de defensiesector actief zijnde aanbestedende diensten en die betrekking hebben op de levering van wapens, munitie en oorlogsmateriaal, zijn van het toepassingsgebied van deze Overeenkomst uitgesloten. De overheidsopdrachten op veiligheidsgebied kunnen per geval van de toepassing van deze Overeenkomst worden vrijgesteld op basis van artikel XXIII ervan. De aanbestedende diensten waarvoor dit voorstel van belang is, zullen dus nog steeds het recht hebben ondernemers van derde landen al dan niet uit te nodigen.

3)

2.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregel(en)



Dit richtlijnvoorstel is van toepassing op gevoelige overheidsopdrachten voor leveringen, werken en diensten op defensie- en veiligheidsgebied. De voorgestelde drempels voor de toepassing van het richtlijnvoorstel zijn dezelfde als die welke krachtens Richtlijn 2004/18/EG momenteel op communautair niveau gelden.

De opzet van en gedachtegang achter dit voorstel stemmen grotendeels overeen met die welke aan Richtlijn 2004/18/EG ten grondslag liggen, met dien verstande dat het voorstel daarnaast ook nog een zeker aantal specifieke bepalingen bevat die op de kenmerken van de gevoelige overheidsopdrachten op defensie- en veiligheidsgebied zijn toegesneden. Deze specifieke bepalingen voorzien, enerzijds, in meer flexibiliteit voor de aanbestedende diensten en, anderzijds, in de nodige garanties om de gegevensbeveiliging en bevoorradingszekerheid te waarborgen. De sleutelbepalingen van dit voorstel hebben betrekking op de volgende aspecten:

° procedures: de procedure van gunning door onderhandelingen met bekendmaking van een aankondiging van een opdracht mag zonder specifieke rechtvaardiging worden toegepast teneinde de nodige flexibiliteit te bieden voor het plaatsen van gevoelige opdrachten op defensie- en veiligheidsgebied. Er mag ook van de niet-openbare procedure en de concurrentiegerichtedialoog worden gebruikgemaakt. De openbare procedure, waarbij het bestek dient te worden verstrekt aan elke ondernemer die daarom vraagt, werd daarentegen ongeschikt geacht wegens de in het kader van deze opdrachten geldende eisen op het gebied van de vertrouwelijkheid en de gegevensbeveiliging;

° bevoorradingszekerheid: de bijzondere behoeften van de lidstaten inzake bevoorradingszekerheid bij de gevoelige overheidsopdrachten op defensie- en veiligheidsgebied rechtvaardigen specifieke bepalingen, zowel wat de contractuele eisen als de criteria voor de selectie van de gegadigden betreft;

° gegevensbeveiliging: ook het veelal vertrouwelijke karakter van de gegevens die met de gevoelige overheidsopdrachten op defensie- en veiligheidsgebied verband houden, vereist dat veiligheden worden ingebouwd op het niveau van de eigenlijke gunningsprocedure, de criteria voor de selectie van de gegadigden en de contractuele eisen die door de aanbestedende diensten worden gesteld.

Rechtsgrondslag



De rechtsgrondslag wordt gevormd door artikel 47, lid 2, en de artikelen 55 en 95 van het EG-Verdrag, aangezien het bepalingen betreft waarmee wordt beoogd te garanderen dat de voor overheidsaankopen van goederen en diensten gehanteerde procedures de beginselen van het vrije verkeer van goederen, de vrijheid van vestiging en het vrij verlenen van diensten eerbiedigen.

Subsidiariteitsbeginsel



Uit de resultaten van de raadplegingen die de laatste jaren zijn gehouden, is gebleken dat een wetgevende maatregel op communautair niveau noodzakelijk werd geacht. Deze maatregel diende de vorm aan te nemen van een richtlijn tot coördinatie van de communautaire procedures voor het plaatsen van de gevoelige opdrachten op defensie- en veiligheidsgebied.

Deze doelstelling kon niet worden bereikt zonder actie te ondernemen en evenmin door een optreden van de lidstaten.

Er is daarom een wetgevend initiatief vereist om een einde te maken aan de inbreuken die voortvloeien uit een huidig gebrek aan toepasselijke communautaire bepalingen tot coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten.

Evenredigheidsbeginsel



Het gekozen instrument is een richtlijn, zodat de lidstaten aldus enige flexibiliteit wordt geboden bij de tenuitvoerlegging.

De voorgestelde bepalingen zijn geïnspireerd op die van Richtlijn 2004/18/EG wat de algemene aangelegenheden betreft waarop dit voorstel betrekking heeft. Daarnaast bevat het voorstel bepalingen waarin specifiek rekening wordt gehouden met de bijzondere kenmerken die eigen zijn aan de defensie- en de veiligheidssector. Deze bepalingen laten de lidstaten en de aanbestedende diensten grote manoeuvreerruimte bij de met het oog op het plaatsen van hun opdrachten te maken keuzes.

Voor zover de bepalingen van de richtlijn volledig worden toegepast, zal de omzetting ervan in nationaal recht elke lidstaat in de gelegenheid stellen met de specifieke kenmerken van hun gevoelige aankopen op defensie- en veiligheidsgebied rekening te houden.

Keuze van instrumenten



Aangezien artikel 47, lid 2, en de artikelen 55 en 95 van het EG-Verdrag als rechtsgrondslag fungeren, zou het uitvaardigen van een verordening voor het vaststellen van voorschriften die zowel op overheidsaankopen van goederen als op aankopen van diensten van toepassing zijn, krachtens het Verdrag verboden zijn. Het voorgestelde instrument is derhalve een richtlijn.

Aangezien het de bedoeling is een betere werking van de interne markt voor aankopen met specifieke kenmerken te bewerkstelligen en tegelijkertijd de recente communautaire wetgeving (Richtlijn 2004/18/EG) en de jurisprudentie te handhaven voor aankopen die niet aan dezelfde beperkingen en eisen zijn onderworpen, leek de vaststelling van een afzonderlijke richtlijn de beste oplossing. Een aparte richtlijn heeft bovendien het voordeel duidelijker en leesbaarder te zijn.

Bij de omzetting staat het de lidstaten vrij om desgewenst wetgeving uit te vaardigen die op al hun overheidsopdrachten, inclusief de gevoelige aankopen op defensie- en veiligheidsgebied, van toepassing is.

4)

3.

Gevolgen voor de begroting



JA

De volgende taken die uit deze richtlijn voortvloeien, zullen gevolgen hebben voor de begroting:

– dagelijkse bekendmaking van aankondigingen in het Publicatieblad van de Europese Unie ;

– jaarlijks toezicht op de tenuitvoerlegging van de richtlijn;

– evaluatie op middellange termijn (na vijf jaar) van de administratieve gevolgen van de toepassing van de richtlijn door de aanbestedende diensten en in de ondernemingen;

– evaluatie op lange termijn (na tien jaar) van het economische effect van de richtlijn.

Het kan noodzakelijk blijken bovengenoemde toezicht- en evaluatiewerkzaamheden geheel of gedeeltelijk aan externe partijen toe te vertrouwen in het kader van een overeenkomst met betrekking tot het verlenen van technische bijstand, een bestaande raamovereenkomst voor het verrichten van evaluaties, dan wel een niet-openbare of openbare aanbesteding.

Het richtlijnvoorstel gaat vergezeld van een financieel memorandum waarin het doel en het geraamde bedrag zijn vermeld van de maatregelen die gevolgen hebben voor de begroting.

5)

4.

Aanvullende informatie



Europese Economische Ruimte



De voorgestelde tekst is relevant voor de EER en moet daarom daarop van toepassing zijn.