Toelichting bij COM(2008)661 - Wijziging van richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijn betreft

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Achtergrond van het voorstel

In tijden van volatiele markten maken deposanten zich in de eerste plaats zorgen over de vraag of hun bankdeposito's beschermd zijn mocht hun bank omvallen.

Sinds 1994 bestaan er communautaire voorschriften die ervoor hebben gezorgd dat alle lidstaten deposanten een vangnet bieden ingeval er banken failliet zouden gaan. Uit een in 2006 door de Commissie gepubliceerde evaluatie1 van de huidige voorschriften blijkt echter dat er op een aantal terreinen ruimte voor verbetering aanwezig is. Destijds werd in het desbetreffende verslag evenwel geconcludeerd dat talrijke verbeteringen mogelijk waren zonder dat aan de wetgeving behoefde te worden geraakt.

In het licht van de gebeurtenissen die in 2007 en 2008 hebben plaatsgevonden, en meer in het bijzonder gezien de beroering die thans op de financiële markten heerst, hebben de geconstateerde tekortkomingen en de gevolgen daarvan voor het vertrouwen van deposanten een nieuwe dimensie gekregen.

Een cruciale factor is tevens het groeiende besef dat het risico niet denkbeeldig is dat vele spaarders in de kou blijven staan en niet worden terugbetaald in geval van een bankfaillissement, omdat de omvang van hun spaartegoeden de in hun land geboden dekking overtreft. De geboden minimumdekking van 20 000 EUR is sinds 1994 niet meer aangepast en is in een aantal landen dan ook niet langer toereikend gezien de verspreiding van spaargelden. Er zijn aanwijzingen dat van de concurrentieverstoringen die uit de uiteenlopende nationale maatregelen voortvloeien, onmiskenbaar een storend effect uitgaat op het aantrekken van deposito's.

Bovendien beantwoordt de huidige uitbetalingstermijn van drie maanden niet aan de behoeften en verwachtingen van deposanten.

Op 7 oktober 2008 is de Raad van de Europese Unie overeengekomen dat het herstellen van het vertrouwen en van de goede werking van de financiële sector prioriteit geniet. De Raad heeft toegezegd alle nodige maatregelen te zullen nemen om de deposito's van particuliere spaarders te beschermen en heeft tevens het voornemen van de Commissie toegejuicht om spoedig een passend voorstel in te dienen dat de convergentie van depositogarantiestelsels moet bevorderen. De bestaande richtlijn dient daarom op drie essentiële punten te worden herzien:

• verhoging van de minimumdekking;

• verkorting van de uitbetalingstermijn tot ten hoogste 3 dagen;

• afschaffing van de medeverzekering.


2. Effectbeoordeling en openbare raadpleging

Gezien de urgentie van de materie kon voor het voorliggende voorstel noch een effectbeoordeling, noch een openbare raadpleging worden verricht.

Het evaluatieproces van Richtlijn 94/19/EG heeft de Commissie evenwel belangrijke inzichten verschaft. Ook heeft de Commissie in de context van haar mededeling van 2006 haar Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek verzocht een verslag op te stellen over de dekking (2005), de mogelijke harmonisatie van financieringsmechanismen (2006/7) en de efficiëntie van depositogarantiestelsels (2008). Deze werkzaamheden werden ondersteund door het Europees forum van depositoverzekeraars (European Forum of Deposit Insurers – EFDI), met name wat de belemmeringen voor een snelle uitbetaling van deposanten betreft. In het onderhavige voorstel is met de bovenbeschreven werkzaamheden rekening gehouden.

De verslagen zijn beschikbaar op de volgende website: ec.europa.eu/internal_market/bank/guarantee.

3. Gevolgen voor de begroting

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap.

4. Juridische elementen van het voorstel

Een richtlijn tot wijziging van de bestaande richtlijn is het meest geschikte instrument. Het voorstel is gebaseerd op artikel 47, lid 2, van het Verdrag. Deze bepaling vormt de rechtsgrondslag voor het vaststellen van communautaire maatregelen waarmee wordt beoogd een interne markt voor financiële diensten tot stand te brengen.

Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 5 van het EG-Verdrag, kunnen de doelstellingen van de voorgenomen maatregel niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap worden gerealiseerd. De voorgestelde bepalingen gaan niet verder dan wat nodig is om de beoogde doelstellingen te bereiken.

Alleen Gemeenschapswetgeving kan ervoor zorgen dat voor kredietinstellingen die in meer dan een lidstaat actief zijn dezelfde vereisten inzake depositogarantiestelsels gelden, waardoor gelijke concurrentieverhoudingen worden gewaarborgd, onnodige nalevingskosten voor grensoverschrijdende activiteiten worden vermeden en aldus een verdere integratie van de interne markt in de hand wordt gewerkt. Een communautair optreden zorgt tevens voor een hoge mate van financiële stabiliteit binnen de EU.

5. Nadere uitleg van het voorstel

5.1. Verkorting van de uitbetalingstermijn

De huidige uitbetalingstermijn van drie maanden, die zelfs tot negen maanden kan worden verlengd, is schadelijk voor het vertrouwen van deposanten en voldoet niet aan hun behoeften. Er mag immers van uit worden gegaan dat tal van deposanten reeds binnen een week met grote financiële problemen te maken krijgen. De uitbetalingstermijn zou daarom tot drie dagen moeten worden verkort, zonder dat de mogelijkheid bestaat deze te verlengen.

De termijn mag echter pas beginnen te lopen ofwel als de bevoegde autoriteiten hebben vastgesteld dat de kredietinstelling niet in staat lijkt te zijn om het deposito terug te betalen, ofwel als een rechterlijke instantie een uitspraak heeft gedaan die tot schorsing van de vorderingen van deposanten leidt. Voor het nemen van hun besluit beschikken de bevoegde autoriteiten thans over een termijn van niet minder dan 21 dagen nadat zij voor het eerst hebben geconstateerd dat een kredietinstelling heeft nagelaten deposito's terug te betalen. Teneinde een snelle uitbetaling te garanderen, zou deze termijn van 21 dagen tot 3 dagen moeten worden verkort.

Momenteel zijn alleen interbancaire deposito's en met witwasactiviteiten verband houdende deposito's uit hoofde van artikel 2 van de richtlijn van terugbetaling uitgesloten.

Krachtens artikel 7, lid 2, in samenhang met bijlage I kunnen lidstaten nog 14 andere categorieën deposito's van terugbetaling uitsluiten. Het betreft onder meer deposito's van de financiële en openbare sector, deposito's van naaste verwanten van de auditor van de bank en deposito's van ondernemingen 'van een zodanige omvang dat zij geen verkorte balans overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 78/660/EEG mogen opstellen'. Het moge duidelijk zijn dat de meeste van deze uitsluitingen belangrijke hinderpalen voor een snelle uitbetaling vormen. Het is dan ook absoluut noodzakelijk om deze uitsluitingen af te schaffen. Teneinde een snelle uitbetaling te verzekeren, zou een stelsel uitsluitend deposito's van particulieren mogen dekken. De lidstaten zouden evenwel over de mogelijkheid moeten beschikken het stelsel tot andere deposanten uit te breiden, op voorwaarde evenwel dat een dergelijke uitbreiding een snelle uitbetaling niet in de weg staat.

5.2. Medeverzekering

Krachtens de huidige richtlijn is een optionele medeverzekering van ten hoogste 10% toegestaan, hetgeen betekent dat een zeker percentage van de verliezen ten laste komt van de deposant. Dit is nefast gebleken voor het vertrouwen van deposanten en kan de problemen hebben verergerd. Het argument van het morele risico (deposanten moeten worden 'bestraft' als zij hun geld deponeren bij een bank die hoge rentetarieven biedt maar ook grote risico's loopt) snijdt geen hout aangezien kleine deposanten doorgaans niet in staat zijn om de financiële soliditeit van hun bank te beoordelen. Deze optie moet bijgevolg worden afgeschaft.

5.3. Dekking

De huidige minimumdekking is vastgesteld op 20 000 EUR, waarbij lidstaten over de mogelijkheid beschikken een hogere dekking te bieden. Dit bedrag sluit evenwel niet aan bij de huidige gemiddelde deposito-omvang, die ongeveer 30 000 EUR per EU-burger bedraagt. Om het vertrouwen van deposanten in stand te houden, moet de dekking dan ook aanzienlijk worden verhoogd.

Op 7 oktober 2008 is de Raad van de Europese Unie overeengekomen dat alle lidstaten particulieren gedurende een initiële periode van ten minste een jaar een depositobescherming tot een bedrag van ten minste 50 000 EUR bieden, waarbij hij er nota van neemt dat diverse lidstaten hebben besloten hun minimumdekking tot ten minste 100 000 EUR te verhogen. De minimumdekking dient derhalve in een eerste fase te worden opgetrokken tot ten minste 50 000 EUR en na verloop van een jaar tot ten minste 100 000 EUR. Ramingen wijzen uit dat de huidige regeling ongeveer 65% van de in aanmerking komende deposito's dekt. Met de invoering van de nieuwe bedragen zou de dekking worden uitgebreid tot naar schatting respectievelijk 80% (dekking van een bedrag van 50 000 EUR) en 90% (dekking van een bedrag van 100 000 EUR) van de deposito's.

Voor het aanbrengen van veranderingen in de dekking dient de normale comitéprocedure te worden gevolgd. In noodsituaties is echter een snel en gecoördineerd communautair optreden vereist om de dekking te verhogen en op die manier een plotseling vertrouwensverlies bij deposanten tegen te gaan. Het is derhalve van cruciaal belang ervoor te zorgen dat via comitologie noodmaatregelen kunnen worden getroffen. Dergelijke noodmaatregelen zouden echter niet langer dan 18 maanden van kracht mogen zijn.

5.4. Grensoverschrijdende samenwerking

Een depositogarantiestelsel dekt niet alleen deposanten in de lidstaat waar aan de bank vergunning is verleend (lidstaat van herkomst), maar ook deposanten van het bijkantoor van de bank in een andere lidstaat (lidstaat van ontvangst). Indien het depositogarantiestelsel van de lidstaat van ontvangst een hogere dekking biedt dan het stelsel van de lidstaat van herkomst, kan het bijkantoor ook deelnemen aan het stelsel van de lidstaat van ontvangst, zodat het dezelfde dekking biedt als de banken waaraan in de lidstaat van ontvangst vergunning is verleend.

Het is hoe dan ook van essentieel belang dat het stelsel van de lidstaat van herkomst en het stelsel van de lidstaat van ontvangst met elkaar samenwerken om een snelle uitbetaling te garanderen, ongeacht of de bank in kwestie aan het stelsel van de lidstaat van ontvangst deelneemt. Daarom voert het voorstel uitdrukkelijk de algemene verplichting in dat stelsels met elkaar moeten samenwerken.