Toelichting bij COM(2007)525 - Wijziging van Verordening 1338/2001 tot vaststelling van maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Algemene context

Bij Verordening (EG) nr. 1338/2001 van de Raad van 28 juni 2001[1] zijn maatregelen vastgesteld die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij. Het opsporen en identificeren van valse munt is een belangrijk onderdeel daarvan en kredietinstellingen hebben daarom krachtens artikel 6 de verplichting om alle ontvangen eurobankbiljetten en -munten waarvan zij weten of voldoende redenen hebben om te vermoeden dat deze vals zijn, uit omloop te nemen en onverwijld in te leveren bij de bevoegde nationale autoriteiten.

Die verplichting betreft de zorgvuldigheid die krediet- en andere betrokken instellingen aan de dag moeten leggen wat betreft het verifiëren van de echtheid van de eurobankbiljetten en -munten die zij terug in omloop brengen of het actief detecteren van valse munt. Alhoewel er volgens het oorspronkelijke Commissievoorstel voor Verordening nr. 1338/2001 een verplichting op de betrokken instellingen zou rusten om valse munt op te sporen, werd die verplichting uiteindelijk niet opgenomen, voornamelijk omdat er geen overeengekomen eenvormige en doeltreffende methoden waren biljetten en munten op grote schaal op echtheid te controleren of om valse munt te detecteren.

Na onderzoek naar methoden om eurobankbiljetten en –munten op echtheid te controleren heeft de ECB bij wijze van advies een kader verstrekt om vervalste biljetten te detecteren[2] en heeft de Commissie een aanbeveling gedaan betreffende de echtheidscontrole van euromunten[3]. De krediet- en andere instellingen beschikken bijgevolg over de meest actuele technieken om ontvangen biljetten en munten tijdens het verwerkingsproces op echtheid te controleren en de valse te ontdekken voordat zij de munt terug in omloop brengen. Bij beraadslagingen tussen nationale deskundigen en met de Europese instellingen en organen is gewezen op het belang van wettelijke bepalingen die een echtheidscontrole van in omloop zijnde eurobankbiljetten en –munten verplicht stellen.

De controles vinden plaats aan de hand van juist afgestelde sorteermachines. Het afstellen gebeurt met behulp van een steekproef van echte en valse biljetten en munten. Om de tests mogelijk te maken, moeten op de testplaatsen passende hoeveelheden valse biljetten en munten aanwezig zijn. Daartoe moet het transport van valse biljetten en munten tussen de bevoegde nationale instanties en de EU-instellingen en –organen worden toegestaan.

Krachtens de artikelen 4 en 5 van Verordening nr. 1338/2001 moeten de nationale analysecentra voor valse biljetten en munten exemplaren van vervalsingen respectievelijk aan de ECB en de Commissie verschaffen.

Het vervoer van valse munt om de machines te kunnen testen en afstellen is momenteel op EU-niveau echter niet formeel geregeld. Het is niet als zodanig strafbaar omdat er geen intentie is om te frauderen, maar objectief gezien is het een overtreding die tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek kan leiden. Om een en ander juridisch in goede banen te leiden in de lidstaten moet het vervoer van valse munt om de machines te kunnen testen en afstellen uitdrukkelijk worden toegestaan. Ook andere EU-instellingen en –organen erkennen de behoefte aan geautoriseerd transport voor de genoemde doeleinden en met name de ECB heeft daartoe een aanbeveling uitgebracht[4].

Ten tijde van de vaststelling van Verordening nr. 1338/2001 vervulde het Europees technisch en wetenschappelijk centrum (ETWC) zijn taken onafhankelijk van de Commissie op tijdelijke basis bij de Franse Munt, zij het met administratieve en bestuurlijke ondersteuning van de Commissie. Het ETWC is daarna op permanente basis bij de Commissie ondergebracht, bij Beschikking 2003/861/EG van de Raad[5] en Beschikking 2005/37/EG van de Commissie[6]. Daarom behoeft niet langer te worden bepaald dat het ETWC gegevens aan de Commissie meedeelt.

Bij Verordening (EG) nr. 1339/2001 van de Raad van 28 juni 2001[7] wordt de werking van Verordening (EG) nr. 1338/2001 uitgebreid tot de lidstaten die de euro niet als munteenheid hebben aangenomen. In artikel 1 van Verordening nr. 1339/2001 wordt naar de relatie tussen beide verordeningen verwezen. De hierna voorgestelde wijzigingen in Verordening nr. 1338/2001 gelden daarom automatisch ook voor de lidstaten die niet aan de euro deelnemen.

Voorgestelde wijzigingen

In het licht van hetgeen voorafgaat worden de volgende wijzigingen voorgesteld:

1. Artikel 4, lid 2, en artikel 5, lid 2, om het vervoer van valse biljetten en munten mogelijk te maken tussen de bevoegde nationale autoriteiten, zoals omschreven in artikel 2, onder b), van Verordening nr. 1338/2001, en EU-instellingen en -organen.

2. Artikel 5, lid 4, om de verwijzing naar de Commissie in de derde zin te schrappen.

3. Artikel 6, om een uitdrukkelijke verplichting op te nemen voor krediet- en andere betrokken instellingen om ontvangen eurobankbiljetten en -munten op echtheid te controleren voordat zij deze terug in omloop brengen, overeenkomstig de procedures die door de ECB en de Commissie voor eurobankbiljetten en –munten respectievelijk zijn vastgesteld. De bovenbedoelde instellingen krijgen de tijd om hun interne werkmethoden en hun apparatuur aan te passen.