Toelichting bij COM(2002)443 - Harmonisatie van nationale wetgeving inzake consumentenkrediet

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Algemene overwegingen

Achtergrond



Door middel van Richtlijn 87/102/EEG inzake het consumentenkrediet i, zoals gewijzigd in 1990 en 1998 i, is een communautair kader voor het consumentenkrediet vastgesteld om bij te dragen tot de totstandbrenging van een gemeenschappelijke kredietmarkt en om gemeenschappelijke minimumvoorschriften inzake consumentenbescherming in te voeren.

De Commissie heeft in 1995 een verslag over de werking van de richtlijn van 1987 i uitgebracht, aan de hand waarvan zij de betrokken partijen uitgebreid heeft geraadpleegd. In 1996 heeft zij een verslag uitgebracht over de werking van Richtlijn 90/88/EEG tot wijziging van Richtlijn 87/102/EEG betreffende de toepassing van het jaarlijks kostenpercentage (JKP) i. In 1997 heeft zij een beknopt verslag van de reacties op het verslag van 1995 i gepresenteerd.

Uit deze verslagen en raadplegingen blijkt dat de wetgevingen van de lidstaten inzake kredietverlening aan natuurlijke personen in het algemeen en consumptief krediet in het bijzonder sterk uiteenlopen. Richtlijn 87/102/EEG beantwoordt niet meer in voldoende mate aan de huidige stand van zaken op de consumentenkredietmarkt en dient daarom gewijzigd te worden. i

Hiertoe heeft de Commissie een aantal onderzoeken laten uitvoeren naar specifieke vraagstukken i en heeft zij een uitgebreide vergelijkende analyse van de nationale wettelijke maatregelen tot omzetting van de richtlijn verricht.
& LACOSTE, A.-C., Etude sur le problème de l'usure dans certains Etats membres de l'espace économique européen, Louvain-la-Neuve, 1997, contrat n° AO-2600/96/000260. DOMONT-NAERT, F. & DEJEMEPPE, P., Etude sur le rôle et les activités des intermédiaires de crédit aux consommateurs, contrat n° AO-2600/95/000254, 1996. BALATE, E. & DEJEMEPPE, P., Conséquences de l'inexécution des contrats de crédit à la consommation, étude AO-2600/95/000270 Commission européenne, rapport final.

Verscheidene lidstaten hebben intussen laten weten dat zij eveneens een herziening van hun nationale wetgeving overwegen. Dit voorstel voor een richtlijn is voor de Commissie een gelegenheid om op deze hervormingen te anticiperen en deze in een geharmoniseerd communautair kader op te nemen. De bevoegde diensten van de Commissie hebben op 8 juni 2001 een discussienota met zes richtsnoeren voor de herziening van Richtlijn 97/102/EEG gepresenteerd en hebben begin juli 2001 de vertegenwoordigers van de lidstaten, het bedrijfsleven en de consumenten geraadpleegd. In de tekst van dit voorstel voor een richtlijn is met deze raadpleging rekening gehouden.

Inhoudsopgave

1.

1.2. Globale evaluatie


Globaal gezien dient eerst te worden opgemerkt dat het begrip 'consumentenkrediet' sinds de periode waarin de huidige wetgeving is opgesteld, een spectaculaire ontwikkeling heeft ondergaan. In de jaren zestig en zeventig leefde men in een 'cash society', waarin krediet een beperkte rol speelde en voornamelijk in twee vormen bestond, enerzijds verkoop op afbetaling of leasing ter financiering van de aankoop van roerende goederen, en anderzijds de klassieke lening in de vorm van een persoonlijke lening. Vandaag de dag wordt de consument krediet aangeboden in de vorm van een groot aantal financiële instrumenten en houdt krediet de economie draaiende. 50 à 65% van de consumenten i maakt momenteel gebruik van consumentenkrediet om bijvoorbeeld de aankoop van een auto of andere goederen of diensten te financieren. 30% van de consumenten beschikt over een rekening-courantkrediet. Dit laatste instrument werd in de jaren zeventig niet eens gebruikt voor consumptief krediet.

Macro-economisch gezien wordt in de 15 lidstaten van de Europese Unie voor meer dan 500 miljard euro aan krediet verleend; dit is ruim 7% van het BBP. Het jaarlijkse groeicijfer bedraagt globaal ongeveer 7% i.

Krediet is een stuwende kracht achter de economische groei en de welvaart van de consumenten, maar vormt ook een risico voor de kredietgevers en een risico van meerkosten en insolventie voor de consumenten.

Het is dan ook normaal dat de lidstaten van mening waren dat de huidige richtlijnen onvoldoende bescherming boden, en bij de omzetting ervan in hun wetgeving ook rekening hebben gehouden met andere soorten krediet en/of nieuwe kredietovereenkomsten die niet in de richtlijnen worden vermeld. Er zijn nieuwe herzieningen van de nationale wetgevingen in dezelfde zin aangekondigd. Deze ontwikkeling leidt tot concurrentievervalsing tussen kredietverleners op de interne markt en beperkt voor de consument de mogelijkheden om in andere lidstaten krediet te krijgen.

Deze concurrentievervalsing en beperkingen beïnvloeden ook de omvang en de aard van het aangevraagde krediet, alsook de aankoop van goederen en diensten. De verschillen in wetgeving en bank- en financiële praktijk hebben ook tot gevolg dat de consument op het gebied van consumentenkrediet niet in alle lidstaten dezelfde bescherming geniet.

Daarom moet het huidige juridische kader worden gewijzigd, zodat de consumenten en het bedrijfsleven optimaal profijt kunnen trekken van de interne markt.

Met deze wijziging wordt overigens gehoor gegeven aan de bezorgdheid die de consumenten herhaaldelijk te kennen hebben gegeven. Uit de gegevens die sinds 1997 in het kader van de Eurobarometer zijn verzameld, blijkt een niet te verwaarlozen percentage ontevredenheid over de kwaliteit van de nationale wetgeving inzake consumentenbescherming op het gebied van financiële diensten:

- meer dan 40% is van mening dat deze wetgeving met betrekking tot financiële diensten, en met name krediet, niet voor voldoende transparantie zorgt;

- 40% is van mening dat niet in adequate verhaalmiddelen tegen banken wordt voorzien;

- meer dan 35% vindt dat deze wetgeving zijn rechten niet beschermt.

Bovendien vraagt niet minder dan 70% van de consumenten om meer harmonisatie van de regels inzake consumentenbescherming op Europees niveau.

2.

2. Toetsing aan het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel


3.

2.1. De doelstellingen van de richtlijn met betrekking tot communautaire verplichtingen


De geringe ontwikkeling van de grensoverschrijdende Europese kredietmarkt kan op verscheidene factoren worden teruggevoerd. De belangrijkste hiervan zijn:

- technische moeilijkheden die zich voordoen bij het doordringen op een andere markt;

- ontoereikende harmonisatie van de nationale wetgevingen;

- de ontwikkeling van de krediettechnieken en -vormen sinds de jaren tachtig.

De herziening van de richtlijn vereist:

- een aanpassing van het juridisch kader aan de nieuwe krediettechnieken;

- een nieuw evenwicht tussen de rechten en plichten van consumenten en kredietgevers;

- een optimale bescherming van de consument.

Hierbij ligt het in de bedoeling een doorzichtiger, efficiëntere markt te creëren die de consument een zodanige bescherming biedt dat het vrije verkeer van het aanbod van krediet voor zowel kredietgever als kredietnemer optimaal functioneert.

Om deze doelstellingen te kunnen verwezenlijken, moet de herziening van de richtlijn aan de hand van de volgende zes richtsnoeren plaatsvinden:

herformulering van het toepassingsgebied van de richtlijn om deze aan de nieuwe omstandigheden op de markt aan te passen en om een duidelijker scheidingslijn te trekken tussen consumentenkrediet en woningkrediet;

invoering van nieuwe maatregelen, waarbij niet alleen rekening wordt gehouden met kredietgevers, maar ook met kredietbemiddelaars;

verwezenlijking van een gestructureerd informatiekader voor de kredietgever, zodat deze zijn risico's beter kan inschatten;

uitgebreider informatie voor zowel de consumenten als de eventuele zekerheidsstellers;

een evenwichtiger verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de consumenten en de betrokken actoren van de kredietsector;

verbetering van de regels en gebruiken in verband met de afwikkeling van betalingsproblemen door de betrokken actoren van de kredietsector, zowel ten behoeve van de consument als de kredietgever.

4.

2.2. De maatregel valt onder de bevoegdheid van de Gemeenschap


De maatregel betreft de instelling en werking van de interne markt. Door een harmoniseringsmaatregel in het kader van de totstandbrenging van de interne markt wordt bijgedragen aan de verwezenlijking van de doelstelling van consumentenbescherming. Daarom is artikel 95 als rechtsgrond gekozen. Bijgevolg wordt het voorstel van de Commissie volgens de medebeslissingsprocedure van artikel 251 van het Verdrag voor goedkeuring ingediend bij de Raad en het Europees Parlement. Overeenkomstig artikel 95 moet het Economisch en Sociaal Comité worden geraadpleegd.

Overeenkomstig de minimumbepaling van artikel 15 van Richtlijn 87/102/EEG hebben de lidstaten, teneinde hun consumenten te beschermen, voor de meeste aspecten van consumentenkrediet meer gedetailleerde, duidelijkere en striktere bepalingen vastgesteld dan die van de richtlijn. Door deze verschillen kan het moeilijker worden om grensoverschrijdende overeenkomsten te sluiten, wat in het nadeel van zowel de consumenten als de kredietgevers is. Het toepassingsgebied van de nationale wetten tot omzetting van Richtlijn 87/102/EEG is namelijk in het algemeen ruimer dan dat van de richtlijn, maar verschilt ook naar gelang van de lidstaat. Zo regelt de wetgeving inzake consumentenkrediet in sommige lidstaten bijvoorbeeld ook leasing met koopoptie aan particulieren of zelfs de loutere verhuur van goederen aan particulieren, terwijl dit soort overeenkomsten in andere lidstaten niet tot het toepassingsgebied behoort.

Ook de berekening van de rente en de kosten verschilt naar gelang van het type kredietovereenkomst en de lidstaat. Daarom is bij Richtlijn 87/102/EEG, zoals gewijzigd bij de Richtlijnen 90/88/EEG en 98/7/EG, een jaarlijks kostenpercentage ingevoerd, dat alle rente en kosten omvat die de consument moet betalen en dat het makkelijk maakt om deze te vergelijken. Bij de invoering van het JKP zijn trouwens herhaaldelijk problemen opgedoken: enerzijds de berekeningswijze van de termijnen en de afrondingen en anderzijds de vaststelling van de in aanmerking te nemen kosten (de 'grondslag'). Om te kunnen garanderen dat het JKP in de hele Europese Gemeenschap betrouwbaar en bruikbaar is, moeten de lidstaten het op dezelfde wijze berekenen en op dezelfde wijze alle aan de kredietovereenkomst verbonden kosten in aanmerking nemen. Ondanks de wijzigingen van Richtlijn 98/7/EG is dit echter nog steeds niet het geval.

Er kunnen zich bijvoorbeeld problemen voordoen bij het leveren van het bewijs van de 'dwingende' aard van de verzekeringen en zekerheden die de aflossing van het krediet waarborgen (waarbij deze dwingende aard het criterium vormt om de kosten ervan in de berekeningsbasis op te nemen). Dit heeft sommige lidstaten ertoe gebracht om met gebruikmaking van de minimumclausule bovenop de richtlijn regelgeving vast te stellen. Het heeft geen zin (meer) om bepaalde kosten niet onder de richtlijn te laten vallen; veel lidstaten hebben deze kosten dan ook in de nationale 'grondslag' opgenomen. Ten slotte is de richtlijn op sommige punten niet duidelijk genoeg, bijvoorbeeld wat betreft de invloed van commissielonen voor bemiddelaars en belastingen op de toekenning of de uitvoering van kredietovereenkomsten. Naargelang een lidstaat de 'grondslag' beperkt of ruim definieert, kan dit tot een verschil van tientallen percenten leiden.

Dit voorstel voor een richtlijn omvat een herziening van zowel de berekeningswijze als de opname of uitsluiting van bepaalde kosten op grond van de economische verantwoording ervan, zodat zo weinig mogelijk kosten worden uitgesloten en de berekening zo duidelijk mogelijk is. Dit moet normaliter leiden tot meer overeenstemming tussen de nationale 'grondslagen' en meer eenvormigheid bij de berekening.

Deze maatregelen om de kosten beter vergelijkbaar te maken, kunnen alleen op Europees niveau worden genomen. Ze kunnen slechts voldoende effect hebben indien de richtlijn van toepassing is op alle kredietovereenkomsten die aan consumenten worden aangeboden.

Er zijn nog andere voorbeelden. Zo hebben de lidstaten verschillende procedures en termijnen voor de bedenktijd en de herroeping of annulering van de kredietovereenkomst. Deze verschillende termijnen en procedures vormen een hinderpaal voor kredietgevers die in andere lidstaten krediet willen aanbieden. Zo bedraagt de bedenktijd 3 dagen in Luxemburg en 7 in België, mag de overeenkomst in Frankrijk niet worden uitgevoerd tijdens de herroepingstermijn, moeten de termijnen en procedures in de kredietovereenkomst worden vermeld, enz. De uiteenlopende wettelijke voorwaarden waaronder een kredietovereenkomst mag worden opgesteld, gesloten en opgezegd, leiden tot concurrentievervalsing tussen de lidstaten.

In sommige lidstaten is huis-aan-huisverkoop van kredietovereenkomsten verboden, in andere lidstaten is er een herroepingstermijn of zijn specifieke maatregelen tegen agressieve verkooptechnieken getroffen. Wat in de ene lidstaat volkomen wettelijk is, kan in een andere lidstaat strafbaar zijn. Een kredietgever die in een lidstaat met strenge wettelijke voorwaarden werkt, kan in een lidstaat met minder strikte voorwaarden gemakkelijker op de markt doordringen en heeft zo een gunstiger concurrentiepositie.

Bij niet-uitvoering van krediet- of zekerheidsovereenkomsten wordt een kredietgever, naar gelang van de lidstaat waar de consument woont, met verschillende ingebrekestellingsprocedures en -termijnen geconfronteerd. De wetgeving inzake de wachttijd vóór de executie met betrekking tot consumenten en zekerheidsstellers, alsook inzake de terugneming van goederen, verschilt aanzienlijk naar gelang van de lidstaat. Langere termijnen en speciale procedures houden voor de kredietgever bijkomende kosten en een risico van niet-uitvoering in. Dit kan een concurrentienadeel zijn ten opzichte van een kredietgever die deze kosten niet of onder minder strikte voorwaarden draagt, maar die dezelfde consument een krediet kan aanbieden.

Maatregelen om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen, worden overeenkomstig artikel 153, lid 1 en lid 3, onder a), juncto artikel 95 van het Verdrag vastgesteld. Deze beschermingsmaatregelen hebben immers tot doel, de maatregelen ter verwezenlijking van de interne markt te ondersteunen en moeten het mogelijk maken dat de lidstaten een maximale harmonisatie accepteren zonder dat overal bijkomende beschermingsmaatregelen worden genomen.

In die zin vormt deze richtlijn een stimulans om een minnelijke schikking te treffen alvorens een incassoprocedure in te leiden. De incassoprocedure moet overeenstemmen met wat contractueel is overeengekomen, bij de betaling van achterstallen of bij een schikking over de terugneming van de gefinancierde goederen moet met de belangen van zowel de kredietgever als de consument rekening worden gehouden, en de consument moet zo nodig een andere kredietgever kunnen kiezen zonder ongerechtvaardigde schadeloosstellingen te moeten betalen.

5.

2.3. Het meest geschikte instrument om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken


Met de voorgestelde maatregelen wordt beoogd om aan de behoeften van de interne markt te beantwoorden door voor alle actoren (kredietgevers, kredietbemiddelaars, enz.) gemeenschappelijke en geharmoniseerde regels vast te stellen. Dankzij deze gemeenschappelijke en geharmoniseerde regels zullen kredietgevers hun diensten gemakkelijker kunnen aanbieden en zullen consumenten een optimale bescherming genieten.

Er is overwogen om deze gelijkvormige wetgeving vast te stellen in de vorm van een verordening die, zonder omzetting in nationaal recht, rechtstreeks van toepassing zou zijn in de lidstaten, maar dat idee is niet aangehouden. Een richtlijn biedt de lidstaten de mogelijkheid om de geldende wetgeving tot omzetting van Richtlijn 87/102/EEG zo nodig aan te passen. Bij het opstellen van dit voorstel voor een richtlijn heeft de Commissie ernaar gestreefd, een evenwicht tot stand te brengen tussen een maximale uitbreiding van het toepassingsgebied van de richtlijn tot alle soorten krediet- en zekerheidsovereenkomsten enerzijds, en de wil om het effect van deze herziening op de wetgeving van de lidstaten te beperken anderzijds. Rekening houdend met de nieuwe harmoniseringsbenadering en de vele wezenlijke wijzigingen vervangt de voorgestelde nieuwe richtlijn Richtlijn 87/102/EEG, zoals gewijzigd bij de richtlijnen 90/88/EEG en 98/7/EG.

6.

2.4. Voordelen van de voorgestelde richtlijn


Een harmonisering van de regels inzake consumentenkrediet zal de werking en de stabiliteit van de Europese kredietmarkten verbeteren.

De markt zal beter functioneren doordat meer mogelijkheden zullen ontstaan om grensoverschrijdende activiteiten te verrichten, waardoor meer concurrentie zal ontstaan. Indien de regels overal dezelfde zijn, zowel voor kredietgevers en kredietbemiddelaars als voor consumenten en zekerheidsstellers, zullen deze laatsten meer vertrouwen hebben in wellicht onbekende kredieten tegen een interessante rentevoet of in een interessante vorm die worden aangeboden door kredietgevers of kredietbemiddelaars in een andere lidstaat.

De markt zal ook stabieler worden; met een reeks voorschriften inzake verantwoorde leningen, informatieverstrekking en bescherming bij de sluiting, uitvoering en eventuele niet-uitvoering van een kredietovereenkomst vermindert immers de kans dat een kredietgever of kredietbemiddelaar een consument uit een andere lidstaat misleidt, hem in financiële moeilijkheden brengt of op onverantwoordelijke wijze te werk gaat. Door de voorgestelde richtlijn, en met name de bepalingen inzake maatregelen ter voorkoming van schuldoverlast en de regels voor de raadpleging van gecentraliseerde gegevensbanken, zal bovendien de kwaliteit van de kredietverlening toenemen en zal de consument minder risico lopen om teveel schulden te maken, wat sociale uitsluiting en dure sociale maatregelen van de lidstaten helpt te voorkomen.

7.

3. Analyse van de artikelen


Artikel 1 (doelstelling)

De richtlijn heeft tot doel, een maximale harmonisatie door te voeren op het gebied van consumentenkrediet en de consument een hoog niveau van bescherming te garanderen. In principe betreft deze harmonisatie alle soorten en vormen van krediet die aan consumenten worden aangeboden. Daarom verwijst de titel van de richtlijn niet naar consumptief krediet, maar naar consumentenkrediet. De weinige uitzonderingen op dit in vergelijking met Richtlijn 87/102/EEG sterk uitgebreide toepassingsgebied worden opgesomd in artikel 3.

De richtlijn betreft ook zekerheidsovereenkomsten. Voor deze overeenkomsten betreft de harmonisatie vooral de informatie die aan consumenten die dergelijke overeenkomsten sluiten, moet worden verstrekt, ook indien deze overeenkomsten een krediet waarborgen dat voor beroepsdoeleinden is toegekend.

8.

Artikel 2 (definities)


Dit artikel bevat de definities van een aantal termen die in de richtlijn worden gebruikt. In principe is dezelfde terminologie gebruikt als in Richtlijn 87/102/EEG. Een aantal wijzigingen was nodig om het toepassingsgebied uit te breiden of bepaalde begrippen nauwkeuriger te omschrijven. Voor nieuwe elementen in de richtlijn is een aantal nieuwe definities opgenomen.

De definities van 'kredietnemer', 'consument' en 'kredietovereenkomst' zijn in vergelijking met de oorspronkelijke richtlijn vrijwel ongewijzigd gebleven, op een beter integratie van het begrip 'krediettoezegging' na. Het betreft alle krediettransacties, met inbegrip van de toezegging om een overeenkomst te sluiten.

Het betreft ook kredietovereenkomsten voor dienstverlening.

De tweede zin van de definitie is niet als een uitzondering bedoeld. Er wordt alleen verduidelijkt dat de betaling van doorlopende dienstverlening, zoals de levering van gas, water en elektriciteit, niet als kredietverlening wordt beschouwd.

"Kredietbemiddelaar" is een algemeen begrip dat verschillende soorten activiteiten en actoren omvat:

- een gevolmachtigd agent die exclusief gemachtigd is om namens en voor rekening van de kredietgever te tekenen;

- een kredietmakelaar, d.w.z. een zelfstandige (die onder eigen naam werkt) die bij verscheidene kredietgevers kredietaanvragen kan indienen;

- een 'leverancier van goederen of diensten', d.w.z. een persoon (bijvoorbeeld een verkoper) die een gevolmachtigd agent, een kredietmakelaar of zelfs een kredietgever kan zijn en die zijn rechten onmiddellijk overdraagt aan een andere kredietgever/hoofdfinancier die (mede) over te toekenning van het krediet beslist, en voor wie de bemiddeling slechts een nevenactiviteit is ter ondersteuning van zijn hoofdactiviteit, namelijk de verkoop van goederen of diensten.

De voorgestelde definitie omvat iedereen die meewerkt aan het sluiten van een kredietovereenkomst, d.w.z. niet alleen kredietmakelaars, maar ook gevolmachtigde agenten, bankpersoneel, leveranciers van goederen en diensten, en commerciële hoofd- of nevenactiviteiten, met inbegrip van aanbrengers.

Het betreft dus iedereen die een kredietgever de identiteitsgegevens van een consument levert of tegen betaling een consument naar een kredietgever doorstuurt om een kredietovereenkomst te sluiten. Deze betaling kan bestaan uit geld of een ander overeengekomen economisch voordeel, bijvoorbeeld IT-ondersteuning, toegang tot het commerciële netwerk van de kredietgever, kasfaciliteiten, enz. Advocaten en notarissen vallen hier in principe niet onder, zelfs indien een consument hun advies vraagt over een kredietovereenkomst of indien zij een overeenkomst helpen opstellen of waarmerken, voorzover hun rol beperkt blijft tot het geven van juridisch advies en zij hun cliënten niet naar bepaalde kredietgevers doorverwijzen.

"Zekerheidsovereenkomst" omvat alle zekerheden, zowel persoonlijke als fysieke: borg, solidariteit, hypotheek, pand, enz. Deze overeenkomst wordt ondertekend door een consument die 'zekerheidssteller' wordt genoemd om hem te onderscheiden van de consument die de kredietovereenkomst heeft gesloten. De zekerheidsovereenkomst kan betrekking hebben op om het even welke krediettransactie voor private of beroepsdoeleinden, voorzover de zekerheidssteller niet voor beroepsdoeleinden optreedt.

De 'totale kosten van het krediet voor de consument' omvatten alle kosten, waaronder debetrente en andere vergoedingen, commissielonen, belastingen en overige kosten, die de consument voor het krediet moet betalen, hetzij aan de kredietgever, of aan de kredietbemiddelaar, of aan de bevoegde overheid die bepaalde vormen van krediet belast, of aan om het even welke derde persoon die na bemiddeling of afsluiting van een krediet- of zekerheidsovereenkomst gerechtigd is om aanspraak te maken op betaling. Hoewel Richtlijn 87/102/EEG deze interpretatie reeds inhield, is de definitie licht gewijzigd om te verduidelijken welke kosten in aanmerking worden genomen; dit leidt echter niet tot een positieve en exhaustieve lijst van alle kostenelementen.

De begrippen 'door de kredietgever ontvangen bedragen' en 'totaal percentage van de kredietgever' zijn nieuw in vergelijking met Richtlijn 87/102/EEG en moeten het mogelijk maken om kosten voor de kredietdienst die aan de kredietgever worden betaald, te onderscheiden van bijkomende kosten die aan derden worden betaald, zoals notariskosten, kosten van zekerheden, commissies van kredietbemiddelaars, kosten van facultatieve verzekeringen, enz.

De 'debetrentevoet' is de rentevoet die wordt gebruikt om aan de hand van het opgenomen kredietbedrag en de duur van de opneming een termijnaflossing te berekenen, exclusief andere kosten. Door de vermelding van deze rentevoet kan de consument nagaan hoeveel debetrente hem voor een bepaalde periode wordt aangerekend. In artikel 6 van Richtlijn 87/102/EEG werd het begrip 'jaarlijks rentepercentage' gebruikt, zonder verdere toelichting. Sommige lidstaten hebben, met name voor krediet op lange termijn en hypotheekkrediet, voor een effectief percentage en een overeenkomstige omrekeningsmethode gekozen. Op die manier wordt voorkomen dat de termijnen op ontelbare verschillende wijzen worden berekend en dat verschillende 'pro rata temporis'-regels worden gebruikt die nog weinig met een lineair tijdsverloop te maken hebben. Andere lidstaten gebruiken een nominale periodieke rente en een proportionele omrekeningsmethode. Deze richtlijn betreft alleen de vermelding van de gebruikte rentevoet; de effectieve percentages worden afzonderlijk van een eventuele reglementering van de debetrentevoeten beschouwd. Toch wordt het begrip 'debetrentevoet' gebruikt om een onderscheid te maken met creditrentevoeten of spaarrentevoeten.

De debetrentevoet is dus een rentevoet aan de hand waarvan de kredietgever volgens zijn eigen methode de periodiek verschuldigde rente op een opgenomen kapitaal berekend. Deze rentevoet is niet hetzelfde als het zogenaamde 'lastenpercentage' dat in sommige lidstaten wordt gebruikt. Dit laatste wordt berekend op de te financieren nettoprijs van een goed of een dienst, maar brengt voor de consument geen toegevoegde waarde met zich. Het jaarlijks kostenpercentage geeft de echte 'last' aan van de methode waarmee de debetrentevoet is berekend.

De term 'restwaarde' wordt vaak gebruikt bij huurkoop en leasing. Door deze waarde te betalen bij uitoefening van de koopoptie of na afloop van de kredietovereenkomst, kan de consument eigenaar worden van het gefinancierde goed.

"Kredietopneming" betekent het bedrag dat een consument op een bepaald moment in één keer mag opnemen of heeft opgenomen. Het totaal van alle toegestane kredietopnemingen vormt in principe het plafond of het 'totale kredietbedrag'.

De definitie van 'duurzame drager' is dezelfde als in de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van {...} betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van Richtlijn 90/619/EEG van de Raad en de Richtlijnen 97/7/EG en 98/27/EG.

De 'reconstituerende derde' is iemand anders dan de kredietgever en de consument, die zich er tegenover de consument toe verbindt om het uit hoofde van een kredietovereenkomst verschuldigde kapitaal te reconstitueren zodat de consument het onder de in de kredietovereenkomst vastgestelde voorwaarden aan de kredietgever kan terugbetalen. Gewoonlijk gaat het om een verzekeringsmaatschappij of een beleggingsfonds.

9.

Artikel 3 (toepassingsgebied)


In dit artikel wordt vastgesteld op welke soorten overeenkomsten de richtlijn van toepassing is. Richtlijn 87/102/EEG was alleen van toepassing op kredietovereenkomsten i, d.w.z. overeenkomsten waarbij een kredietgever aan een consument krediet verleent of toezegt in de vorm van uitstel van betaling, een lening of een andere, soortgelijke financieringsregeling. Dit voorstel voor een richtlijn is ook van toepassing op waarborgen, dat wil zeggen op alle zekerheidsstellers en dus alle consumenten die een persoonlijke of fysieke zekerheid stellen voor een krediet dat aan een consument of een handelaar is toegekend. Net als de consument/kredietnemer hebben ook deze personen recht op een minimum aan informatie en bescherming. i

De uitzonderingen in artikel 2 van Richtlijn 87/102/EEG met betrekking tot drempels en plafonds, gratis krediet, krediet tegen verminderde rente, huur van goederen of diensten met koopoptie, kredietovereenkomsten in de vorm van een authentieke akte, voorschotten in rekening-courant, toegestane, niet-toegestane of stilzwijgende overschrijdingen van de kredietlijn en alle vormen van korte-termijnkrediet waarvoor de consument kosten of interest moet betalen, moeten worden geschrapt. i

Kredietovereenkomsten voor de aankoop of de verbouwing van een onroerend goed, waarover de Commissie een aanbeveling heeft gepubliceerd, vallen niet onder de richtlijn. De richtlijn is wel op deze kredietovereenkomsten van toepassing indien ze bestemd zijn om, zo nodig door een nieuwe kredietopneming, andere verrichtingen te financieren dan de aankoop of de verbouwing van een onroerend goed.

Er dient ook een uitzondering te zijn voor overeenkomsten waarin in uitstel van betaling of betalingsfaciliteiten wordt voorzien (eventueel met een betaal- of kredietkaart) en waarbij de verrichtingen gratis zijn en de termijn maximaal drie maanden bedraagt.

Deze richtlijn is niet van toepassing op kredieten of loonvoorschotten die een werkgever occasioneel, en dus buiten zijn gewoonlijke bedrijfs- of beroepsactiviteit, aan zijn werknemers toekent. Er is echter geen reden om de lidstaten toe te staan om bepaalde vormen van krediet die aan een bepaald publiek of aan een verminderde rentevoet en onder speciale voorwaarden worden verleend, niet onder de richtlijn te laten vallen, indien deze vormen van krediet in het kader van bedrijfs- of beroepsactiviteiten systematisch aan de leden van een daartoe opgerichte coöperatieve vereniging worden verleend of wanneer een werkgever in zijn bedrijf een kredietdienst opzet. In die gevallen moet het krediet met dezelfde voorzorgen als bedoeld in deze richtlijn worden verleend en heeft de consument recht op dezelfde informatie, advies en beschermingsmaatregelen.

Ten slotte dient ook een uitzondering te worden gemaakt voor kredietovereenkomsten tussen investeringsmaatschappijen zoals bedoeld in artikel 1, onder 2), van Richtlijn 93/22/EEG i en investeerders. Het gaat immers om speciale kredietovereenkomsten waarvoor reeds soortgelijke bepalingen bestaan, met name betreffende informatieverstrekking en advies.

10.

Artikel 4 (reclame)


Overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 87/102/EEG 'moet in iedere reclamemededeling en in ieder in bedrijfsruimten aangebracht aanbod, waarin iemand zich bereid verklaart krediet te verlenen of te bemiddelen bij de totstandbrenging van kredietovereenkomsten en waarin de rente of enige andere cijfers betreffende de kosten van het krediet worden genoemd, ook het jaarlijkse kostenpercentage worden aangegeven, eventueel door middel van een representatief voorbeeld indien andere methoden niet uitvoerbaar zijn'. Doel was te voorkomen dat door met de vermelding van een rentevoet of kosten oneerlijke of bedrieglijke reclame zou worden gemaakt en dat de consument niet over de reële rentevoet of kosten zou worden ingelicht.

Uit de formulering van artikel 1 bis, lid 3, en artikel 3 blijkt dat bij de lidstaten in het begin enige twijfel bestond over de mogelijkheden en de berekeningswijze van het jaarlijks kostenpercentage (JKP). Daarom zijn bepaalde afwijkingen toegestaan; indien het onmogelijk is om gewoon het JKP te vermelden, mag het JKP bij benadering worden weergegeven door middel van een representatief voorbeeld. Er wordt echter niet toegelicht onder welke omstandigheden een representatief voorbeeld mag worden gebruikt, noch waaruit het moet bestaan. In feite kan het JKP altijd worden berekend aan de hand van de hypothesen in artikel 1 bis, lid 7, van Richtlijn 87/102/EEG, zoals vervangen door artikel 12 van dit voorstel voor een richtlijn.

In vergelijking met de afzonderlijke vermelding van de verschillende (jaarlijkse of periodieke) kostenelementen heeft de vermelding van het JKP als voordeel, dat het JKP rekening houdt met de 'perioden' tijdens welke de kredietgever betaald moet worden. Het JKP is bijgevolg een indicator bij uitstek voor de kosten die gedurende een gegeven periode zijn verbonden aan de terugbetaling van om het even welke kredietovereenkomst. Bij reclame is het opnemings- of terugbetalingsritme echter niet altijd vooraf bekend. In dat geval moeten hypothesen worden gebruikt. In sommige gevallen, zoals bij voorschotten in rekening-courant, kunnen echter drie of vier hypothesen tegelijk van toepassing zijn, namelijk onmiddellijke opneming, terugbetaling na een jaar en een vaste rentevoet voor de vermelde periode. Dergelijke informatie in audiovisuele reclame verplicht doen vermelden aan de hand van een representatief voorbeeld, zou overdreven zijn. De vermelding van kosten of rentevoet verbieden in gevallen zoals bedoeld in artikel 3 zou al even vreemd zijn.

In artikel 4 van dit voorstel voor een richtlijn wordt een flexibeler oplossing voorgesteld, door te verwijzen naar de bepalingen van Richtlijn 84/450/EEG van de Raad van 10 september 1984 betreffende misleidende reclame en vergelijkende reclame. Of een reclameboodschap bedrieglijk is, zal dan worden beoordeeld naar gelang van het soort kredietovereenkomst en het feitenmateriaal dat in de reclame wordt vermeld.

11.

Artikel 5 (verbod op de verkoop van krediet- en zekerheidsovereenkomsten buiten verkoopruimten)


Verscheidene lidstaten i zijn van mening dat actieve huis-aan-huisverkoop van kredietovereenkomsten niet mogelijk is in het kader van een normale handelsrelatie tussen een kredietverlener of -bemiddelaar en een consument, met name door het effect van huis-aan-huisverkoop op de verbintenissen die de consument aangaat. Actieve huis-aan-huisverkoop van kredietovereenkomst kan immers zware gevolgen hebben voor een consument die, in omstandigheden zoals bedoeld in Richtlijn 85/577/EEG i en ondanks de bescherming die deze richtlijn biedt, niet altijd de reële financiële gevolgen van een overeenkomst kan inschatten. Deze gevolgen blijken immers pas bij de eerste betaling ter aflossing van het krediet. Wegens het specifieke karakter van krediet en de financiële gevolgen die eraan verbonden kunnen zijn, wordt een striktere benadering nodig geacht dan in Richtlijn 85/577/EEG. Ongevraagde huis-aan-huisverkoop van kredieten die onder deze richtlijn vallen, moet volledig worden verboden. Het voorgestelde verbod slaat op krediet- en zekerheidsovereenkomsten die worden gesloten onder omstandigheden als bedoeld in artikel 1 van Richtlijn 85/577/EEG, waarbij wordt uitgegaan van de hypothese dat het begrip 'handelaar' zowel op kredietgevers als kredietbemiddelaars kan slaan.

12.

Artikel 6 (wederzijdse en voorafgaande informatieverstrekking en adviesplicht)


Dit artikel regelt de voorafgaande informatieverstrekking aan de consument en de adviesplicht van de kredietgever en de kredietbemiddelaar. i

De kredietgever en de eventuele kredietbemiddelaar mogen de consument en de zekerheidssteller alleen om gegevens vragen die, overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 95/46/EEG, toereikend, ter zake doend en niet bovenmatig zijn uitgaande van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld en verwerkt. De consument en de zekerheidssteller moeten eerlijk antwoorden op de specifieke vragen van de kredietgever en de eventuele kredietbemiddelaar.

De consument moet vóór het sluiten van de kredietovereenkomst de nodige informatie krijgen over de kredietvoorwaarden, de reële kosten van het krediet en zijn verplichtingen. De voorgestelde regels inzake voorafgaande informatieverstrekking zijn grotendeels ontleend aan de aanbeveling van de Commissie van 1 maart 2001 betreffende de voorlichting die kredietgevers die woningkredieten aanbieden in de precontractuele fase aan de consumenten moeten geven i. Er moet informatie worden verstrekt over de kenmerken van de kredietovereenkomsten (vaste of variabele rentevoet, voorwaarden waaronder de rentevoet verandert, opnemings- en terugbetalingsvoorwaarden, enz.), en sommige van deze elementen moeten verplicht in de kredietovereenkomst worden vermeld. Bij kredietovereenkomsten op afstand moet de voorafgaande informatie bovendien worden gepresenteerd overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn .../.../EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van Richtlijn 90/619/EEG van de Raad en de Richtlijnen 97/7/EG en 98/27/EG.

In de verstrekte informatie moet ook het jaarlijks kostenpercentage worden vermeld. Het in deze informatie vermelde JKP mag slechts verschillen van het uiteindelijke JKP in de kredietovereenkomst voorzover dat laatste gebaseerd is op onderdelen van de overeenkomst die bij het verstrekken van de informatie nog niet bekend kunnen zijn. De consument moet immers ten minste weten dat hypothesen gebruikt zijn en welke hypothesen gebruikt zijn, zodat hij gewaarschuwd is en de onderdelen van het JKP en dus het voorgestelde krediet (op te nemen bedragen, af te lossen bedragen en periodiciteit) kan controleren. Dezelfde redenering geldt voor het totaal percentage van de kredietgever. Los van een dergelijke hypothese een rentevoet of kosten vermelden, wordt als bedrieglijk beschouwd. In die geest moet, bij voorafgaande informatieverstrekking per telefoon over kredietovereenkomsten op afstand, zoals bedoeld in artikel 3, lid 3, van Richtlijn .../.../EG, informatie worden gegeven over het JKP, het totaal percentage van de kredietgever en de onderdelen daarvan.

Het gebruik van hypothesen is beperkt. In artikel 1 bis, lid 7, van Richtlijn 87/102/EEG zijn reeds strikte voorwaarden opgelegd, en deze worden in dit voorstel voor een richtlijn overgenomen. Zo is hypothese van volledige aflossing na één jaar slechts toegestaan indien uit de bepalingen van de overeenkomst en de betalingswijze niet kan worden opgemaakt dat er een aflossingsschema is.

De kredietverlener en de eventuele kredietbemiddelaar moet ook een algemene adviesplicht worden opgelegd, opdat de consument de beste keus kan maken tussen de soorten krediet die hij gewoonlijk aanbiedt. In dit advies moet met name rekening worden gehouden met het aflossingsvermogen van de consument, het risico, een al dan niet vast aflossingsschema, de mogelijkheden van kredietopneming en het doel van het gevraagde krediet.

Artikel 28 van deze richtlijn betreft niet-geregistreerde kredietbemiddelaars die onder de verantwoordelijkheid van de kredietgever of een erkende kredietbemiddelaar werken. In dit geval moet de kredietbemiddelaar ook informatie en advies verstrekken, maar wel onder de verantwoordelijkheid van de kredietgever of de kredietbemiddelaar. Artikel 6, lid 4, betreft het geval waarin de bemiddelaar een leverancier van goederen of diensten is en slechts een subsidiaire rol speelt bij het aanbieden en afsluiten van de kredietovereenkomst. In dit geval berust de informatie- en adviesplicht volledig bij de kredietgever of de kredietbemiddelaar namens welke de leverancier, eventueel als aanbrenger, bij de sluiting van een kredietovereenkomst bemiddelt.

13.

Artikel 7 (gegevensverzameling en -verwerking)


De zeer persoonlijke informatie die de consument of de zekerheidssteller bij de sluiting, het beheer of de uitvoering van een krediet- of zekerheidsovereenkomst verstrekt, wordt vaak verzameld en verwerkt voor andere doeleinden dan de risicobeoordeling, bijvoorbeeld voor reclame, marketing, offertes voor verzekeringsovereenkomsten, verkoop van deze gegevens aan derden, enz. De toestemming van de consument wordt vaak verkregen aan de hand van een kredietaanvraagformulier of een beding in de krediet- of zekerheidsovereenkomst. Onder deze omstandigheden kan de consument niet echt weigeren, omdat hij dan het risico loopt dat het krediet of de betalingsfaciliteiten hem worden geweigerd. Meestal is de consument zich er niet eens van bewust dat hij met een dergelijk beding heeft ingestemd.

Overeenkomstig dit artikel mag wie bij de onder deze richtlijn vallende transacties bemiddelt, deze informatie alleen verzamelen en verwerken om de financiële situatie en de aflossingscapaciteit van de consument en de eventuele zekerheidssteller te beoordelen. Het gaat dus om een formele verplichting die elk oogmerk van marketing, verhandeling of verkoop van in het kader van deze richtlijn verzamelde persoonlijke gegevens uitsluit. Dit moet zekerheid bieden en vertrouwen wekken in het kader van de verplichting van artikel 6 om, onverminderd de toepassing van Richtlijn 95/46/EG, soms zeer persoonlijke en gevoelige gegevens te verstrekken aan de kredietgever en de kredietbemiddelaar. Dit oogmerk betreft echter eveneens de gegevens die worden verzameld bij het beheer van de krediet- of zekerheidsovereenkomst, alsook bij niet-uitvoering. Het betreft dus niet alleen kredietgevers en kredietbemiddelaars, maar ook informatiekantoren en kredietverzekeraars waarop de kredietgever overeenkomstig artikel 9 een beroep kan doen. De lijst kan worden aangevuld met incassobureaus en, in het algemeen, iedereen die de schuldvordering van de kredietgever overneemt.

14.

Artikel 8 (centrale gegevensbank)


In het algemeen belang moet worden voorkomen dat consumenten of zekerheidsstellers te veel schulden maken. Het opzetten van centrale gegevensbanken kan het schuldenprobleem gedeeltelijk verhelpen. De kredietgever kan ook door civielrechtelijke of handelsrechtelijke sancties aansprakelijk worden gesteld indien hij aan de hand van de verkregen informatie redelijkerwijs beter geen nieuw krediet had toegekend. De lidstaten i dienen ten minste centrale gegevensbanken verplicht te stellen met neutrale en betrouwbare negatieve gegevens, waaronder betalingsachterstanden en de identiteitsgegevens van de consumenten en zekerheidsstellers. Deze gegevensbanken moeten het hele land beslaan en voor alle kredietgevers toegankelijk zijn.

Overeenkomstig artikel 8 wordt deze gegevensbank verplicht en wordt een gemeenschappelijk platform voor toegang, verwerking en raadpleging van de gegevens ingesteld.

Overeenkomstig het laatste lid van artikel 8 mogen de lidstaten verder gaan en positieve gegevensbanken opzetten waarin alle kredietverbintenissen van consumenten worden geregistreerd. Daarmee beschikt de kredietgever over een nog krachtiger instrument dan het negatieve bestand, en kan hij nagaan of een consument of een eventuele zekerheidsteller nog andere krediet- of zekerheidsovereenkomsten heeft gesloten die geen aanleiding geven tot geschillen maar waarvan de totale lasten het de consument of de eventuele zekerheidssteller onmogelijk maken om een bijkomend krediet op zich te nemen.

Het begrip 'verantwoorde lening' zoals bedoeld in artikel 9 houdt in dat de kredietgever de centrale gegevensbank moet raadplegen alvorens de consument een kredietovereenkomst sluit of een zekerheidssteller zich ertoe verbindt dit krediet af te lossen. Vanzelfsprekend vormt de raadpleging van de centrale gegevensbank voor de kredietgever slechts een nuttige eerste aanwijzing, die moet worden aangevuld met ander stappen zoals beschreven in artikel 9. Voor meer transparantie is het echter nuttig dat de kredietgever de consument desgevraagd het resultaat van de raadpleging van de centrale gegevensbank meedeelt. Zo kan de consument zo nodig eisen dat de beheerder van het bestand de nodige rectificaties aanbrengt.

De gegevensbank mag alleen individueel worden geraadpleegd. De door deze centrale geleverde gegevens mogen alleen worden verwerkt met het oog op de beoordeling van het risico van niet-uitvoering van een krediet- of zekerheidsovereenkomst, niet voor marketing- of verkoopdoeleinden. Persoonlijke gegevens mogen slechts zo lang worden bewaard als voor de risicobeoordeling nodig is en moeten onmiddellijk na de sluiting van de krediet- of zekerheidsovereenkomst of de weigering van de kredietaanvraag worden vernietigd. De beheerder van de centrale gegevensbank kan evenwel een bewijs van de raadpleging bijhouden en het aan de betrokkene of de rechtbank meedelen, bijvoorbeeld indien de kredietgever uit hoofde van de bepalingen inzake 'verantwoorde leningen' ter verantwoording wordt geroepen.

15.

Artikel 9 (verantwoorde lening)


In sommige lidstaten i moeten kredietgevers regels inzake zorgvuldigheid of goed beheer naleven. In dit artikel wordt op Europees niveau een soortgelijk beginsel ingevoerd, niet alleen in het belang van de consumenten en de zekerheidsstellers, maar ook van de kredietgevers. Deze laatste riskeren immers dat de solvabiliteit van hun klanten vermindert indien deze met concurrenten bijkomende kredietovereenkomsten afsluiten onder omstandigheden die het aflossingsvermogen van de consument of de zekerheidssteller in gevaar brengen.

Het beginsel van 'verantwoorde lening' houdt een inspanningsverbintenis in. Zo moet de kredietgever centrale gegevensbanken raadplegen, de antwoorden van de consument of de zekerheidssteller onderzoeken, om een zekerheidsstelling vragen, de door bemiddelaars verstrekte gegevens controleren en een aangepaste soort krediet aanbieden. Het gaat niet om een resultaatsverbintenis (bijvoorbeeld het al dan niet in gebreke blijven van de consument). Dergelijke zorgvuldigheidsregels vereisen overigens een beoordeling van de feiten, per geval, bij voorkeur door het gerecht. Het onderzoek van de afbetalingscapaciteit van de consument door de kredietgever is echter niet neutraal, aangezien hij contractuele verplichtingen heeft. Er is dus een verband tussen de sluiting van de kredietovereenkomst en dit voorafgaande onderzoek.

Deze bepaling doet geen afbreuk aan het feit dat de consument voorzichtig moet zijn wanneer hij een krediet aanvraagt en dat hij zijn contactuele verplichtingen moet nakomen.

16.

Artikel 10 (in krediet- en zekerheidsovereenkomsten te vermelden informatie)


In artikel 4, lid 2, van Richtlijn 87/102/EEG wordt slechts een minimum aan verplichte vermeldingen in de kredietovereenkomst opgelegd. In lid 3 van dit artikel wordt verwezen naar bijlage I van de richtlijn, waarin een lijst is opgenomen van de 'essentiële' voorwaarden die de lidstaten verplicht in de schriftelijke overeenkomst kunnen doen vermelden. Dit heeft tot gevolg gehad dat bijna alle lidstaten de vorm en de inhoud van kredietovereenkomsten in het algemeen en sommige kredietovereenkomsten in het bijzonder op zeer verschillende wijzen hebben gereglementeerd.

Artikel 10, lid 1, betreft zowel krediet- als zekerheidsovereenkomsten. Het is van belang dat alle partijen een exemplaar van de kredietovereenkomst krijgen, ook de kredietbemiddelaar. Deze is geen 'partij' in de strikte zin, maar heeft er belang bij, van de overeenkomst op de hoogte te zijn, met name wat zijn vergoeding betreft. Zowel de kredietovereenkomst als de zekerheidsovereenkomst moeten een beding betreffende de eventuele buitengerechtelijke procedures bevatten.

In artikel 10 van deze richtlijn wordt een volledige lijst van verplicht te vermelden gegevens voorgesteld, die grotendeels is overgenomen uit artikel 6. In de kredietovereenkomst is een minimum aan informatie nodig, maar deze moet ook relevant, duidelijk en correct zijn en overeenstemmen met wat vóór de sluiting van de overeenkomst is meegedeeld. De algemene voorwaarden, met name van het functioneren van een rekening of de aanpassing van een rentevoet, maken noodzakelijk deel uit van de kredietovereenkomst.

Het totale bedrag van het krediet moet steeds worden vermeld (aangezien geen enkele kredietgever onbeperkt krediet verleent) en mag niet worden gewijzigd zonder nieuwe overeenkomst (schuldvernieuwing). De woorden 'eventuele' en 'eventueel' in de bijlage bij artikel 4 van Richtlijn 87/102/EEG worden dus geschrapt. Sommige kredietgevers stellen tussentijdse plafonds vast en verhogen (of verlagen) deze plafonds (of drempels) eenzijdig al naar gelang de consument zijn lening regelmatig aflost of van zijn kredietlijn gebruik maakt, al naar gelang het krediet rendabel is, al naar gelang de nationale rentevoeten veranderen, enz.

Indien een van beide partijen het totale kredietbedrag (het plafond) wil verhogen, moet hij om een nieuwe kredietovereenkomst vragen en moet de kredietgever opnieuw zijn solvabiliteit controleren. Dit houdt in dat 'tussentijdse plafonds' niet (meer) zijn toegestaan.

De vermelding van het 'opgenomen bedrag' in de kredietovereenkomst heeft geen zin en is niet aangehouden. In vergelijking met artikel 6 van deze richtlijn is echter bijkomende informatie noodzakelijk, namelijk het aflossingsplan, het gefinancierde voorwerp in het geval van een 'bestemmingskrediet', het eventuele contant te betalen voorschot in het geval van verkoop op afbetaling, de rentevoeten en kosten in geval van niet-uitvoering van de kredietovereenkomst, enz.

Ook zekerheidsovereenkomsten moeten een minimum aan informatie bevatten, namelijk het 'gegarandeerde bedrag' en de kosten die verbonden zijn aan de niet-uitvoering van de zekerheidsovereenkomst, die verschillen van die van de kredietovereenkomst. De kosten voor het sluiten van de zekerheidsovereenkomst worden meestal aan de consument aangerekend en moeten dus in het jaarlijks kostenpercentage worden opgenomen. Zelfs indien ze rechtstreeks aan de zekerheidssteller worden aangerekend, heeft deze uit hoofde van het nationale recht van alle lidstaten het recht deze kosten op de consument te verhalen, zodat de betaling van deze schuld ook in de totale kosten van het krediet moet worden opgenomen.

17.

Artikel 11 (herroepingsrecht)


De bedenktijd en het herroepingsrecht zijn klassieke wijzen i waarop de consument zich van een verbintenis kan vrijmaken en op zijn beslissing kan terugkomen indien hij onder druk van de verkoper niet vrij en weloverwogen heeft ingestemd. In dit artikel wordt een mogelijkheid tot herroeping voorgesteld onder soortgelijke omstandigheden als in de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van [...] betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van Richtlijn 90/619/EEG van de Raad en de Richtlijnen 97/7/EG en 98/27/EG. De Commissie heeft voor deze benadering gekozen om de regels voor de toepassing van het herroepingsrecht op soortgelijke gebieden op elkaar af te stemmen. De Commissie is zich ervan bewust dat in andere richtlijnen inzake consumentenrecht voor andere oplossingen is gekozen. Zoals aangekondigd in haar 'strategie voor het consumentenbeleid 2002-2006' overweegt de Commissie later, in het kader van de follow-up van haar mededeling over Europees verbintenissenrecht, een herziening door te voeren.

Het artikel belet geen onmiddellijke kredietopneming. In dat geval kan de kredietgever van de consument die van zijn herroepingsrecht gebruik maakt, een schadeloosstelling eisen die overeenkomt met het opgenomen bedrag vermenigvuldigd met het jaarlijks kostenpercentage, vanaf de datum van opneming tot de datum van terugbetaling of teruggave van de goederen. Deze schadeloosstelling zal voor kleine kredieten verwaarloosbaar zijn, maar helpt ten minste misbruiken en speculatie op grotere sommen voorkomen. Bovendien moet de consument de uit hoofde van de kredietovereenkomst ontvangen goederen aan de kredietgever terugbezorgen, voorzover de terbeschikkingstelling van de goederen in de kredietovereenkomst wordt geregeld. Indien er een juridisch verschil is tussen de kredietovereenkomst en de koopovereenkomst, moet de consument de koopovereenkomst nakomen, tenzij deze is gesloten onder een ontbindend beding dat aan de effectieve sluiting van de kredietovereenkomst verbonden is.

18.

Artikel 12 (jaarlijks kostenpercentage)


Artikel 12 regelt de berekening van het jaarlijks kostenpercentage. Het vervangt artikel 1 bis van Richtlijn 87/102/EEG, zoals ingevoegd bij Richtlijn 90/88/EEG, en vult het aan.

De formule van het jaarlijks kostenpercentage (zie bijlage I) blijft behouden maar naar aanleiding van de nieuwe definities in dit voorstel voor een richtlijn wordt een andere terminologie gebruikt. Voor de afrondingen en het begrip 'jaar' wordt een volledige harmonisatie voorgesteld; alleen de methode van fracties van jaren blijft behouden. In bijlage II worden verscheidene voorbeelden gegeven die alle kredietovereenkomsten betreffen.

De totale kosten van het krediet omvatten alle kosten, waaronder debetrente en andere vergoedingen, commissielonen, belastingen en overige kosten, die de consument voor het krediet moet betalen, hetzij aan de kredietgever, of aan de kredietbemiddelaar, of aan de bevoegde overheid die belastingen heft, of aan om het even welke derde persoon die na bemiddeling of afsluiting van een krediet- of zekerheidsovereenkomst aanspraak kan maken op betaling.

Twee uitzonderingen, die reeds bij Richtlijn 90/88/EEG waren ingevoerd, blijven behouden, namelijk kosten verbonden aan niet-uitvoering en kosten die zowel bij aankoop op krediet als bij contante betaling moeten worden betaald. Er wordt toelichting gegeven bij bepaalde 'dragers' van kredietovereenkomsten, zoals kaarten en rekeningen. De kosten van deze dragers moeten in de totale kosten van het krediet en dus in het JKP worden opgenomen, tenzij de kredietgever duidelijk de kosten van kredietverrichtingen en andere betaalverrichtingen met deze dragers heeft vastgesteld.

Het is duidelijk dat een verzekering die de aflossing van het krediet waarborgt, het risico voor de kredietgever vermindert en dat de premie in dit geval als een onderdeel van de kosten van het krediet moet worden beschouwd. In artikel 1 bis, uitzondering v), van Richtlijn 87/102/EEG wordt voor bepaalde soorten verzekeringen met dit beginsel rekening gehouden. Sommige lidstaten i hebben de 'keuzevrijheid' uitgebreid tot andere soorten verzekeringsovereenkomsten of hebben het begrip 'totale kosten van het krediet' uitgebreid tot alle soorten verplichte verzekeringen, waarvan de premie verplicht in het JKP moet worden verrekend. Deze landen hebben vastgesteld dat de consument in de praktijk geen keuzevrijheid heeft en dat de kredietgever er voorzichtigheidshalve of vanwege commercieel gewin de voorkeur aan geeft om een verzekering af te sluiten, ook al heeft de consument daar aanvankelijk niet om verzocht. Ze hadden echter moeite om te bewijzen dat verzekeringen en zekerheden als waarborg voor de terugbetaling van het krediet 'verplicht' zijn, wat het criterium is om ze in de grondslag op te nemen. Dit voorstel voor een richtlijn heeft tot doel om een einde te maken aan deze discussie en alle verzekeringspremies automatisch op te nemen in de totale kosten van het krediet indien de verzekering wordt afgesloten bij het sluiten van de kredietovereenkomst.

De opbrengst van overlijdens-, invaliditeits-, ziekte- en werkloosheidsverzekeringen, de vervroegde aflossing van het kapitaal, de herbeleggingsvergoeding en de reserveringscommissie moeten daarentegen niet in het JKP worden opgenomen. Voor de betaling van deze bedragen is namelijk in de kredietovereenkomst geen precieze datum vastgesteld en de consument is in principe niet noodzakelijk van plan deze verrichtingen uit te voeren.

De opbrengst van een levensverzekering die de aflossing van het kapitaal bij afloop van de kredietovereenkomst moet garanderen, vormt echter een verplichting binnen een overeengekomen termijn en op een overeengekomen datum, zelfs indien de voorwaarden in een bijgevoegde overeenkomst worden vermeld.

Zo nodig moet bij de berekening van het jaarlijks kostenpercentage worden uitgegaan van bepaalde hypothesen zoals bedoeld in de leden 3, 4 en 5. Deze hypothesen moeten aan de consument worden meegedeeld telkens wanneer ze voor een berekening worden gebruikt. Ze mogen slechts worden gebruikt indien de elementen voor de berekening nog niet bekend waren wanneer de reclame werd gemaakt of de informatie werd verstrekt, of indien ze niet kunnen worden afgeleid uit de bepalingen van de overeenkomst en de wijze waarop het toegestane krediet wordt betaald.

De hypothese dat geen maximaal kredietbedrag is vastgesteld (artikel 1 bis, lid 7, eerste streepje, van Richtlijn 87/102/EEG) wordt niet meer aangehouden. Overeenkomstig dit voorstel voor een richtlijn moet immers steeds een maximaal kredietbedrag bestaan en vermeld worden. Daarentegen is een hypothese ingevoerd voor kredietopnemingen. Indien de consument om het even wanneer om het even welk bedrag aan krediet mag opnemen (binnen de grenzen van de kredietovereenkomst) kan de kredietgever immers niet van tevoren met deze elementen rekening houden bij het berekenen van het JKP. Daarom moet worden uitgegaan van de veronderstelling dat het totale kredietbedrag onmiddellijk volledig wordt opgenomen, zodat dit soort kredietovereenkomst vergelijkbaar wordt met klassieke leningen.

Artikel 6 betreft het speciale geval van leasing. Dit soort overeenkomst omvat meestal parameters aan de hand waarvan kan worden berekend welke restwaarde de consument voor het gefinancierde moet betalen wanneer hij de koopoptie uitoefent. Er zijn twee mogelijkheden: ofwel kan dit bedrag aan de hand van de kredietovereenkomst van tevoren tot op de laatste eurocent worden berekend en wordt aan de hand daarvan het jaarlijks kostenpercentage berekend, ofwel worden in de overeenkomst parameters gebruikt die alleen een berekening achteraf mogelijk maken; in het laatste geval wordt uitgegaan van de hypothese van een lineaire afschrijving van het goed.

Ten slotte worden in bijlage III een formule en voorbeelden gegeven om het effect van een verplichte en voorafgaande belegging op het jaarlijks kostenpercentage te berekenen.

19.

Artikel 13 (totaal percentage van de kredietgever)


Het totale percentage van de kredietgever is het percentage dat de kredietgever aanrekent voor zijn 'kredietdienst', exclusief eventuele kosten die door derden worden aangerekend. Het wordt berekend op dezelfde wijze als het JKP, maar de grondslag wordt beperkt tot de kosten die door de kredietgever worden aangerekend. Deze kosten omvatten met name de debetrente, de dossierkosten, de beheerskosten, de kredietverzekeringspremies en de verzekeringspremies die de consument bij de sluiting van de kredietovereenkomst moet betalen, indien de kredietgever de verzekering oplegt en de verzekeraar kiest. Dat wil zeggen dat de verzekeringspremies niet in de grondslag worden opgenomen indien de verzekering (net zoals andere bijkomende diensten) facultatief is. Ook kosten van zekerheden, notariskosten, belastingen, registratiekosten, enz. worden niet in de grondslag opgenomen.

20.

Artikel 14 (debetrentevoet)


In artikel 2, onder k), wordt de debetrentevoet gedefinieerd als een rentevoet, exclusief alle andere kosten. In dit voorstel voor een richtlijn worden vooral regels voor de variabiliteit van de debetrentevoet vastgesteld. In de kredietovereenkomst moet worden vermeld gedurende welke periodes de debetrentevoet mag variëren. De index of referentierentevoet mag vrij worden gekozen, voorzover objectieve en duidelijke regels worden toegepast die onafhankelijk zijn van de wil van de betrokken partijen.

Alleen de rentevoet mag variëren, alle andere kosten niet. Het lijkt onmogelijk dat de kosten van de sluiting of het beheer van de kredietovereenkomst (commissies, zegels, portokosten) kunnen variëren, laat staan dalen. Alleen de waarde van het geld kan immers mettertijd veranderen. Daarom is een variabel lastenpercentage niet toegestaan. De prijs van een dienst of een goed is immers vooraf vastgesteld en over termijnen gespreid. De eventuele kosten van de herfinanciering van deze transactie zijn reeds in dit lastenpercentage begrepen en kunnen dus niet meer variëren.

De consument moet van alle wijzigingen van de rentevoet in kennis worden gesteld, bijvoorbeeld door een rekeningafschrift. Aan de hand van het nieuwe jaarlijkse kostenpercentage kan de consument nagaan of zijn krediet, na toepassing van de variabiliteitsregels, niet te duur is in vergelijking met de marktrente.

21.

Artikel 15 (oneerlijke bedingen)


De lijst in dit artikel moet worden beschouwd als een 'zwarte lijst' van bedingen die niet in een krediet- of zekerheidsovereenkomst mogen voorkomen. Het gaat niet om een speciale lijst die in de plaats komt van de (grijze) lijst of de algemene bepaling van Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen. Daarom wordt vermeld dat het artikel van toepassing is 'onverminderd de toepassing van Richtlijn 93/13/EEG op de hele overeenkomst'.

Overeenkomstig punt a) is het verboden geleende middelen op te eisen of te reserveren als pand, deposito of waarborg, om aandelen van een waarborg- of financieringsmaatschappij te kopen, enz. Door dit soort praktijken zou de kredietgever of, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar immers twee maal winst maken.

Punt b) betreft het samen aanbieden van een kredietovereenkomst en een andere overeenkomst, gewoonlijk voor bijbehorende dienstverlening (verzekering, onderhoud, rekening-courant, enz.), waarbij de consument niet vrij is om deze dienstverlening te weigeren of een andere dienstverlener te kiezen. Indien de consument geen keuzevrijheid heeft, moeten de daaraan verbonden kosten in de totale kosten van het krediet worden opgenomen.

Punt c) houdt in dat het JKP alleen afhankelijk van een variabele rentevoet kan worden gewijzigd, met uitsluiting van alle andere kosten. Het is immers ondenkbaar dat porto-, dossier-, rekeningafschrift- en beheerskosten enz. kunnen variëren. Voor een eenzijdige verhoging van de kosten moet een nieuwe kredietovereenkomst worden gesloten.

Punt d) verbiedt variabiliteitsvoorwaarden die oneerlijk zijn ten opzichte van de consument, bijvoorbeeld verschillende berekeningen voor stijgende en dalende rentevoeten, rentevoeten of indexen die niet neutraal zijn of eenzijdig van de wil van de kredietgever afhangen, enz.

Het verbod onder punt e) betreft een praktijk die erin bestaat eerst een aanlokkelijke rentevoet of een rentevoet met korting aan te bieden en vervolgens een hogere basisrentevoet te gebruiken om de variabiliteit te berekenen. De aangegeven rentevoet moet de basisrentevoet zijn en de korting moet afzonderlijk worden vermeld.

Punt f) betreft zogenaamde 'ballonleningen'. Overeenkomsten met dit soort aflossingsschema, waarbij de laatste aflossing (de restwaarde) vrij groot is, wordt met name verdeeld door 'captive' maatschappijen die de consument aan zich willen binden, en met name aan hun automerk. Deze overeenkomsten leiden vaak tot een herfinanciering of de teruggave van het gefinancierde goed als voorschot op een tweede auto, met een nieuwe kredietovereenkomst. Deze werkwijze is dubieus, aangezien de uiteindelijke financiële last de consument ervan kan weerhouden om van merk te veranderen.

22.

Artikel 16 (vervroegde aflossing)


Overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 87/102/EEG heeft de consument het recht om 'vervroegd aan zijn verplichtingen uit hoofde van een kredietovereenkomst te voldoen'. Dit recht is afgezwakt voorzover het artikel bepaalt dat "de consument overeenkomstig de door de lidstaten vastgestelde bepalingen recht [heeft] op een billijke vermindering van de totale kosten van het krediet". De kredietgever mag dus een - billijke - herbeleggingsvergoeding vragen om zijn kosten en het verlies van zijn investering te compenseren.

Verscheidene lidstaten hebben deze vergoeding nader omschreven of zelfs verboden. i Gezien de mogelijkheden om kapitaal opnieuw op de internationale kapitaalmarkten te beleggen, valt een vergoeding of een financiële compensatie vandaag de dag immers moeilijk te rechtvaardigen. In de eerste plaats wordt daarom voorgesteld om het recht op vervroegde aflossing (gedeeltelijk of volledig) te bevestigen.

Om een evenwicht tussen de voordelen voor de consument en de nadelen voor de kredietgever (beheer van de vroegtijdige aflossingen en herbelegging van het ontvangen kapitaal) tot stand te brengen, wordt overwogen om de kredietgever alleen een herbeleggingsvergoeding toe te kennen indien deze objectief en billijk is en op grond van actuariële beginselen berekend is. Met andere woorden, de gebruikte methode moet objectief zijn en er moet automatisch blijken in welke gevallen geen vergoeding wordt toegekend, met name in geval van stijgende rentevoeten, waarbij de vergoeding negatief moet zijn en in feite winst uitmaakt voor de consument. Om met beide patijen rekening te houden, wordt het beginsel van 'actuariële billijkheid' volledig in acht genomen.

Er wordt echter voorgesteld om de consument vrij te stellen van het betalen van een vergoeding indien de voorwaarden van de kredietovereenkomst geen vergoeding rechtvaardigen:

- Onder a) wordt voorzien in een uitzondering voor kredietovereenkomsten met variabele rentevoet. De kosten van vervroegde aflossing worden in dit geval immers grotendeels doorberekend in de rentevoet. De variabiliteit van de rentevoet moet echter wel op perioden van minder dan een jaar slaan;

- Onder b) wordt voorzien in een uitzondering voor kredietovereenkomsten die door een verzekering gedekt zijn. Geen van de betrokken partijen heeft er belang bij om het krediet aan te houden. De uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst betaalde bedragen moeten het immers mogelijk maken om de kredietovereenkomst stop te zetten;

- Punt c) betreft kredieten zonder kapitaalaflossing, zoals voorschotten in rekening-courant en alle kredietvormen waarbij de rente achteraf wordt berekend naar gelang van de duur van de opnemingen. Wanneer niet 'op afbetaling' of in termijnen moet worden afgelost, is er trouwens geen 'vervroegde' aflossing". Punt c) is niet van toepassing op kredietovereenkomsten met reconstitutie van het kapitaal zoals bedoeld in artikel 20 omdat daarbij speciale aflossingstechnieken bij afloop van de periode en speciale berekeningswijzen (in plaats van rente) worden gebruikt.

23.

Artikel 17 (overdracht van rechten)


Dit artikel komt overeen met artikel 9 van Richtlijn 87/102/EEG. De enige wijzigingen in de tekst zijn de nieuwe definities en een betere bescherming van de zekerheidssteller. 'Nieuwe houder' betekent iemand die de rechten van de kredietgever heeft overgenomen, in het bijzonder een kredietverzekeraar, een incassobureau, een herdisconterings- of effectiseringsmaatschappij, enz., ongeacht de toegepaste juridische constructie (schuldoverdracht, subrogatie, delegatie, enz.).

24.

Artikel 18 (verbod op het gebruik van wisselbrieven en andere stukken)


Dit artikel vervangt artikel 10 van Richtlijn 87/102/EEG. Het gebruik van wisselbrieven, orderbriefjes en cheques als betaalmiddel of persoonlijke zekerheid wordt volledig verboden.

25.

Artikel 19 (hoofdelijke aansprakelijkheid)


Dit artikel komt vervangt artikel 11 van Richtlijn 87/102/EEG. Artikel 11 vond zijn oorsprong in een begrip van de 'common law', de zogenaamde 'joint and several liability' (hoofdelijke aansprakelijkheid), d.w.z. de aansprakelijkheid van verscheidene personen die samen en individueel een verplichting moeten nakomen. De uiteindelijk in artikel 11 gebruikte formulering ("ondergeschikte aansprakelijkheid") is een compromis dat inhoudt dat de 'consument' van de kredietgever de betaling van een bedrag kan verlangen indien zijn eis tegen de leverancier gerechtvaardigd is en deze laatste niet betaalt. In sommige lidstaten heeft de loutere omzetting van artikel 11 tot een ondoeltreffende wetgeving geleid. Andere lidstaten zijn verder gegaan en hebben met name de notie van een exclusieve band tussen kredietgever en leverancier geschrapt. i

Het is wenselijk om de consument het recht te geven, rechtstreekse stappen te ondernemen tegen de kredietgever wanneer deze er in commercieel opzicht bij gebaat is om met verscheidene leveranciers te werken en over een commercieel verhaalmiddel tegen hen beschikt. Indien de kredietgever nauwe commerciële banden heeft met de leverancier van de goederen of diensten, dient de schade, ingeval de consument ondeugdelijke goederen of diensten, slechts een deel van de bestelde goederen of diensten of in het geheel niets ontvangt, niet door hemzelf maar door de kredietgever en de leverancier gedragen te worden. De consument moet gerechtelijke stappen kunnen ondernemen tegen één van beiden of tegen beiden om het bedrag aan geleden schade vergoed te krijgen.

Indien de kredietgever en de leverancier van goederen of diensten samenwerken op de markt, wordt daarom voorgesteld om volledig voor de oplossing van hoofdelijke aansprakelijkheid te kiezen. Het gaat dus om het geval waarin een leverancier als kredietbemiddelaar optreedt, ook al is het als nevenactiviteit. In dit geval kan worden verondersteld dat er een voorafgaand akkoord met de kredietgever is en dat deze laatste een effectieve controle uitoefent, zodat de bewijslast niet bij de consument ligt. Dit geval betreft niet alleen toegewezen krediet in de enge zin, maar ook alle vormen van kredietopening of debetrekening die de leverancier de consument bij een eerste aankoop aanbiedt. Er zij aan herinnerd dat dit in voorstel voor een richtlijn wordt bepaald dat de identiteit van de kredietbemiddelaar in de kredietovereenkomst moet worden vermeld.

26.

Artikel 20 (kredietovereenkomst met reconstitutie van het kapitaal)


Sinds enkele jaren is het aanbod uitgebreid met nieuwe soorten hypotheekkredieten die hetzij met een levensverzekering, hetzij met beleggingsfondsen gepaard gaan. Deze zijn in het Verenigd Koninkrijk bekend als 'endowment mortgages'. Tot voor kort werden enkele klassieke levensverzekeringen gebruikt om het kredietbedrag terug te betalen. De nieuwe techniek, waarbij een fonds gebruikt wordt, houdt echter risico's in voor de consument. Net zoals bij beleggingsfondsen of beleggingen in aandelen hangt het opgebouwde kapitaal immers af van de ontwikkeling van de financiële markten. Het is dus mogelijk dat het kapitaal bij afloop van de kredietovereenkomst niet groot genoeg is om het krediet af te lossen, wat ontoelaatbaar is voor een product dat aan het grote publiek wordt aangeboden. Dit is trouwens al gebeurd op de Britse markt, met betalingsmoeilijkheden voor de consumenten als gevolg. Het is daarom aangewezen dat de kredietgever ingeval het kapitaal niet kan worden gereconstitueerd, op een of andere wijze de aflossing van het kapitaal op zich neemt, zo nodig door een aanvullende verzekering. Dit wordt geregeld in de leden 1 en 2.

Lid 3 bevat speciale regels voor de berekening van het JKP en het totaal percentage van de kredietgever. Alle kosten die de consument betaald voor de kredietovereenkomst zelf en de aanvullende overeenkomst inzake de opbouw van een vermogen, moeten in het JKP worden opgenomen.

27.

Artikel 21 (kredietovereenkomst in de vorm van een voorschot in rekening-courant of een debetrekening)


In dit artikel wordt een gestandaardiseerde methode voorgesteld voor de informatieverstrekking gedurende de uitvoering van de kredietovereenkomst. Zo kan de consument zijn kredietopnemingen, de toegepaste debetrentevoet, de aangerekende kosten, enz. controleren, met name bij kredietovereenkomsten die samenhangen met een rekening waarvan de debetrentevoet achteraf berekend wordt.

28.

Artikel 22 (kredietovereenkomst voor onbepaalde tijd)


In dit artikel wordt voorgesteld om de consument - en de kredietgever - het recht te geven om de kredietovereenkomst met een opzegtermijn van drie maanden op te zeggen. Een opzegtermijn van drie maanden werd geacht een minimum te zijn om de consument in de gelegenheid te stellen, het opgenomen krediet volledig af te lossen. De consument behoudt het recht om een schadevergoeding te eisen indien de opzegging door de kredietgever hem schade berokkent.

29.

Artikel 23 (uitvoering van de zekerheidsovereenkomst)


Het eerste lid verbiedt zekerheidsovereenkomsten die betrekking hebben op kredietovereenkomsten voor onbepaalde tijd. Een zekerheidssteller heeft immers vaak maar een in de tijd begrensd zicht op de solvabiliteit van de consument. Hem een 'levenslange' zekerheid vragen, staat in geen verhouding tot zijn belangen; hij riskeert er zich door in schulden te steken.

Het tweede en derde lid beperken het verhaal op de zekerheidssteller. In deze richtlijn wordt vooral de nadruk gelegd op de risicobeoordeling met betrekking tot de consument. De solvabiliteit en de risicobeoordeling met betrekking tot de zekerheidssteller zijn van ondergeschikt belang.

Er wordt voorgesteld dat de kredietgever zich pas na een 'wachttijd' tot de zekerheidssteller mag wenden. De kredietgever moet de zekerheidssteller - op tijd - op de hoogte brengen als de consument in gebreke blijft, zodat deze de nodige maatregelen kan treffen om de schuldsituatie van de consument niet te verergeren.

Ten slotte wordt voorgesteld dat het door de zekerheid gegarandeerde bedrag slechts betrekking mag hebben op het totale bedrag van het krediet dat de consument nog verschuldigd is, alsook de achterstallige rente en kosten, exclusief alle vormen van boetes of kosten van niet-uitvoering die de consument worden aangerekend. Indien de zekerheidssteller onmiddellijk aan zijn verplichtingen voldoet, kunnen deze door de consument verschuldigde kosten tot dit bedrag beperkt blijven. Het zou immers niet normaal zijn dat de zekerheidssteller opdraait voor bijkomende boetes die het gevolg zijn van de niet-uitvoering door de consument. Indien echter de zekerheidssteller zijn eigen verplichtingen niet tijdig nakomt, kan de kredietgever hem naar gelang van het gegarandeerde en achterstallige bedrag moratoire interesten en bijkomende boetes aanrekenen.

30.

Artikel 24 (ingebrekestelling en invorderbaarheid)


Lid 1, onder a), van dit artikel vormt de rode draad van alle artikelen van het hoofdstuk 'Niet-uitvoering van overeenkomsten'. Het gaat om het evenredigheidsbeginsel bij het incasseren van schulden die voortvloeien uit een krediet- of zekerheidsovereenkomst.

Lid 1, onder b), heeft tot doel te voorkomen dat de consument of de zekerheidssteller onmiddellijk het totale bedrag van het krediet moet terugbetalen, zonder dat hem eerst wordt gevraagd om een eventuele achterstallige betaling in te halen of een minnelijke schikking te treffen met het oog op een herschikking van zijn schuld. Het is absoluut noodzakelijk dat de lidstaten de betrokken partijen aanmoedigen om buiten het gerecht om tot een schikking te komen.

Lid 2 bevat twee uitzonderingen op dit beginsel: manifeste fraude en vervreemding van het gefinancierde goed, die met fraude gelijkgesteld moet worden indien de consument vooraf naar behoren is ingelicht over de eigendomsrechten of het voorrecht van de kredietgever. Wanneer de consument weggaat zonder adres na te laten of naar het buitenland vertrekt, is dat op zich geen voldoende reden om geen ingebrekestelling te sturen. Gevallen van ziekenhuisopname, langdurige plaatsing in een instelling, administratieve vergissingen van de gemeente, problemen met de post, enz. zijn immers mogelijk.

Lid 1, onder c), betreft de opschorting van toekomstige kredietopnemingen door de kredietgever. De kredietgever kan deze maatregel noodzakelijk achten om fraude te voorkomen of om te voorkomen dat een consument die andere kredieten verzwegen heeft of tegen wie een faillissementsprocedure loopt, zich verder in schulden steekt. De kredietgever moet de consument wel op de hoogte stellen en zijn besluit motiveren, zodat de consument het zo nodig bij de bevoegde rechtbank kan aanvechten.

Lid 1, onder d), regelt de mededeling van afrekeningen.

31.

Artikel 25 (overschrijding van het totale kredietbedrag en stilzwijgend toegestane debetstand)


In deze richtlijn wordt ervan uitgegaan dat in geval van overschrijding vooraf een kredietovereenkomst is gesloten. Een overschrijding of debetstand zonder voorafgaande overeenkomst is in tegenspraak met de algemene beginselen van zorgvuldigheid en informatieverstrekking in deze richtlijn. In tegenstelling tot de bepalingen van artikel 6 van Richtlijn 87/102/EEG moeten de aangerekende kosten en rentevoeten in de kredietovereenkomst worden vermeld.

Lid 1 betreft toegestane overschrijdingen. Stilzwijgende debetstanden worden daarmee gelijkgesteld. De voorwaarden zijn dezelfde als in de kredietovereenkomst, met name wat betreft de debetrentevoet en de kosten, behalve wat betreft het totale kredietbedrag dat tijdelijk wordt overschreden.

Lid 2 betreft niet-toegestane overschrijdingen. De extra kosten moeten overeenkomstig artikel 10 in de kredietovereenkomst worden vermeld aan de hand van een overzicht van de kosten die niet in de berekening van het jaarlijks kostenpercentage zijn opgenomen, maar die de consument onder bepaalde omstandigheden op zich moet nemen.

In beide gevallen moet de consument van het bedrag van de overschrijding en de betreffende voorwaarden op de hoogte worden gebracht. De overschrijding moet binnen drie maanden worden geregulariseerd, hetzij door een nieuwe kredietovereenkomst met vermelding van een hoger totaal kredietbedrag, hetzij door een terugkeer naar de 'normale' situatie, hetzij door een andere opzeggingsprocedure of een tijdelijke opschorting van de opnemingen.

32.

Artikel 26 (terugneming van goederen)


Overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn 87/102/EEG is gerechtelijke controle op de terugneming van goederen mogelijk, maar niet verplicht. Wanneer de consument zich bereid toont om zijn schuld af te lossen, moet de mogelijkheid om de gefinancierde goederen terug te nemen, aan gerechtelijk controle onderworpen worden. Een dergelijke controle is voorgesteld in het verslag over de werking van Richtlijn 87/102/EEG i. Hoewel de situatie kan verschillen naar gelang van de gebruikte juridische constructie (verkoop op afbetaling, lening met voorbehoud van eigendomsrecht en subrogatie in de rechten van de verkoper, leasing, enz.) en de daaruit voortvloeiende burgerlijke en gerechtelijke procedures, wordt voorgesteld om artikel 7 aan te vullen met bepalingen uit hoofde waarvan voor alle kredietovereenkomsten beroep wordt gedaan op een derde persoon i wanneer de handelswaarde van het goed en het economisch belang van de kredietgever manifest aan belang hebben ingeboet ten opzichte van de belangen van de consument, en deze niet heeft ingestemd met de terugneming van het gefinancierde goed.

33.

Artikel 27 (incasso)


Het artikel betreft iedereen die met de uitvoering van een kredietovereenkomst belast is, d.w.z. kredietgevers, kredietverzekeraars, incassobureaus, enz., met uitzondering van personen die schulden incasseren in het kader van een gerechtelijke procedure of die inbeslagnemingsprocedures inleiden, met name gerechtsdeurwaarders. Het is niet de bedoeling om het beroep van 'incassobureau' of 'schuldbemiddelaar' te reglementeren, maar om bepaalde praktijken in het kader van de niet-uitvoering van een kredietovereenkomst te verbieden.

Lid 1 bevestigt een beginsel van artikel 10, namelijk dat de kosten van de niet-uitvoering in de krediet- of zekerheidsovereenkomst moeten worden vastgesteld. De incasseerder mag bijgevolg niet méér aanrekenen dan in de overeenkomst is vastgesteld.

In lid 2 worden ongeoorloofde praktijken opgesomd:

- het gebruik van enveloppen met vermeldingen of afkortingen die de indruk wekken dat het gaat om een brief van een officiële instantie, zoals het gerecht of een schuldbemiddelingsinstantie;

- brieven waarin de consument of de zekerheidssteller met inbeslagneming of strafrechtelijke vervolging wordt bedreigd terwijl dergelijke stappen niet mogelijk zijn;

- incassering waarbij de terugnemingsprocedure van artikel 26 niet wordt nageleefd of waarbij extra kosten worden aangerekend die niet in de kredietovereenkomst worden vermeld;

- praktijken die als een inbreuk op het privéleven kunnen worden beschouwd, zoals de consument of de zekerheidssteller lastigvallen indien de schuld wordt betwist of niet meer bestaat, hem indirect lastigvallen door contact op te nemen met zijn buren, familie of werkgever, enz. Het 'benaderen' zoals bedoeld onder f) houdt vragen over soortgelijke persoonsgegevens als bedoeld in artikel 7, en met name de 'solvabiliteit' van de consument, in. Publieke informatie, zoals adresveranderingen, valt daar in principe niet onder.

34.

Artikel 28 (registratie van kredietgevers en kredietbemiddelaars)


Dit artikel vervangt artikel 12 van Richtlijn 87/102/EEG en vult het aan. Er wordt voorgesteld om de drie opties van artikel 12, lid 1 i, tegelijk verplicht te maken. Een striktere controle op kredietgevers en tussenpersonen houdt in dat deze worden geregistreerd, dat controles worden verricht, dat hun registratie zo nodig kan worden opgeschort of ingetrokken, en dat eventuele klachten bekend zijn. Overeenkomstig dit artikel moeten kredietgevers en kredietbemiddelaars zich dus door een instelling of officiële instantie laten registreren. Deze oefent toezicht over hen uit en ziet met name toe op de naleving van de betreffende bepalingen van deze richtlijn.

Een groot probleem is de informatie die 'verkopers' aan de consument moeten verstrekken. Verkopers hebben namelijk vaak niet de nodige basiskennis om financiële producten te verkopen. Ook de controle en de voorschriften inzake de kwaliteit van de informatie die deze mensen verstrekken en hun bekwaamheid om krediet te verdelen, zijn in de lidstaten vaak ontoereikend. Daarom wordt voorgesteld om verkopers als kredietbemiddelaars te beschouwen en hen, net als de kredietgevers die hen als verkoopskanaal voor kredietovereenkomsten gebruiken, aansprakelijk te stellen voor de voorafgaande informatieverstrekking en de adviesplicht zoals bedoeld in artikel 6 van deze richtlijn. Deze voorschriften gelden ook voor zelfstandige 'gevolmachtigde agenten'. Een verkoper mag ook zonder rechtstreekse controle door een kredietgever werken, maar moet dan wel erkend zijn.

Net zoals in Richtlijn 87/102/EEG zijn er uitzonderingen voor kredietgevers en kredietbemiddelaars die moeten worden beschouwd als kredietinstellingen in de zin van artikel 1, onder 1, van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen.

35.

Artikel 29 (verplichtingen van kredietbemiddelaars)


In dit artikel worden specifieke maatregelen getroffen ten opzichte van kredietbemiddelaars.

De bepaling onder a) betreft de identificatie van de kredietbemiddelaar. De consument moet correcte informatie krijgen over de aard en de omvang van de volmacht van de kredietbemiddelaar en zijn eventuele exclusieve samenwerking met de kredietgever, opdat de consument de kredietbemiddelaar niet met een kredietgever verwart.

De bepaling onder b) moet voorkomen dat de kredietbemiddelaar de consument ertoe aanzet om meer te lenen dan hij kan terugbetalen of zijn schulden op een nadelige wijze laat hergroeperen, met name door tegelijk twee of drie kredietaanvragen in te dienen bij verschillende kredietgevers. Elke aanvraag betreft dan een klein bedrag dat op zich aanvaardbaar is voor elk van de kredietgevers. Geen enkele kredietgever zou echter het totale aangevraagde kredietbedrag willen financieren. Daarom moeten de kredietgevers op de hoogte gebracht worden. Onder b) wordt daarom voorgesteld dat de kredietbemiddelaar alle kredietgevers met wie hij van tevoren contact heeft opgenomen voor een offerte of een kredietovereenkomst, moet informeren en het totale bedrag van het gevraagde krediet moet vermelden.

Onder c) wordt een reglementering voor de vergoeding van de tussenpersoon voorgesteld. Er zij eraan herinnerd dat de commissies van de kredietbemiddelaar in het JKP moeten worden opgenomen. Wanneer een consument om een krediet of om informatie vraagt, mag de kredietbemiddelaar hem niet rechtstreeks een vergoeding aanrekenen, tenzij tegelijk aan drie voorwaarden wordt voldaan:

- de kredietgever moet door een vermelding van het bedrag van de vergoeding in de kredietovereenkomst op de hoogte worden gebracht;

- indien de kredietbemiddelaar door de kredietgever wordt betaald, mag hij geen commissie van de consument ontvangen;

- de kredietovereenkomst moet worden gesloten.

36.

Artikel 30 (maximale harmonisatie en dwingende aard van de bepalingen van de richtlijn)


In lid 1 wordt het beginsel van totale harmonisatie bevestigd. Tenzij anders wordt bepaald, mogen de lidstaten voor de bij deze richtlijn gereglementeerde onderwerpen geen andere bepalingen vaststellen. In artikel 33 wordt in een dergelijke uitzondering voorzien voor de bewijslast, en in artikel 8, lid 4, voor het opzetten van een centrale gegevensbank. De nationale bepalingen betreffende maximale jaarlijkse kostenpercentages en andere wijzen van vaststelling of beoordeling van maximale percentages of woekerrente mogen blijven bestaan, aangezien deze onderwerpen niet bij deze richtlijn worden gereglementeerd.

Lid 2 vervangt artikel 14, lid 1, van Richtlijn 87/102/EEG; het begrip 'zekerheidssteller' wordt toegevoegd.

In lid 3 wordt artikel 14, lid 2, overgenomen, maar er wordt een ander voorbeeld gebruikt. Het oorspronkelijke voorbeeld betrof de verdeling van het totale kredietbedrag over verschillende overeenkomsten voor een lager bedrag, die niet onder de richtlijn zouden vallen. In dit voorstel voor een richtlijn wordt wat betreft het toepassingsgebied niet meer naar drempelbedragen verwezen. Het is echter van belang om te voorkomen dat de uitzonderingen in artikel 3, met name die voor woningkrediet en huurovereenkomsten, worden misbruikt en dat in deze overeenkomsten verrichtingen worden opgenomen die onder deze richtlijn vallen. Indien een consument bijvoorbeeld uit hoofde van zijn woningkrediet krediet wil opnemen of in het kader van zijn huurovereenkomst over een stilzwijgende koopoptie beschikt, en hij met deze opneming de aankoop van een auto wil financieren, is de richtlijn van toepassing. De lidstaten wordt verzocht dergelijke omzeiling te voorkomen.

In de leden 4 en 5 wordt de dwingende aard van de bepalingen van de richtlijn verduidelijkt. Overeenkomstig lid 4 kan de consument geen afstand doen van de rechten die hem bij deze richtlijn zijn toegekend.

Lid 5 moet garanderen dat de rechten die bij deze richtlijn aan de consument zijn toegekend, hem niet kunnen worden ontzegd doordat de wetgeving van een derde land op de krediet- of zekerheidsovereenkomst van toepassing is. Wil deze regel van toepassing zijn, dan moet er echter wel een nauwe band bestaan tussen de overeenkomst en het grondgebied van een of meer lidstaten. Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen, Richtlijn 97/7/EG betreffende op afstand gesloten overeenkomsten en de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van {...} betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van Richtlijn 90/619/EEG van de Raad en de Richtlijnen 97/7/EG en 98/27/EG, bevatten soortgelijke en identiek geformuleerde bepalingen.

37.

Artikel 31 (sancties)


Het nieuwe artikel 31 van dit voorstel voor een richtlijn bepaalt dat de lidstaten de nodige sancties kunnen treffen indien de betrokkenen zich niet aan de nationale voorschriften tot omzetting van deze richtlijn houden. Daarbij wordt met name aan het verlies van de rente en/of boetes en de intrekking van de erkenning of vergunning gedacht.

38.

Artikel 32 (buitengerechtelijk verhaal)


Artikel 32 heeft tot doel, de buitengerechtelijke beslechting van grensoverschrijdende geschillen te bevorderen. De lidstaten wordt verzocht om de samenwerking tussen de instanties voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting te bevorderen. Een mogelijke samenwerkingsmaatregel bestaat erin, de consument in de gelegenheid te stellen om zich tot de instantie voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting van zijn lidstaat te wenden. Deze neemt dan contact op met de tegenhanger in de lidstaat van de leverancier, zodat de consument zijn geschil niet zelf in een andere lidstaat aanhangig moet maken. Artikel 32 is in dezelfde bewoordingen geformuleerd als de bepalingen van andere richtlijnen, zoals artikel 14 van de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van {...} betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van Richtlijn 90/619/EEG van de Raad en de Richtlijnen 97/7/EG en 98/27/EG, waarin het beginsel van buitengerechtelijke geschillenbeslechting in het belang van alle partijen wordt aangemoedigd.

39.

Artikel 33 (bewijslast)


Het nieuwe artikel 33 is in dezelfde bewoordingen geformuleerd als de bepalingen van Richtlijn 97/7/EG en artikel 15 van de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van {...} betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van Richtlijn 90/619/EEG van de Raad en de Richtlijnen 97/7/EG en 98/27/EG. Deze verduidelijkingen zijn onder meer nodig om het begrip 'kredietbemiddelaar' te verduidelijken. Er wordt verondersteld dat de activiteiten van de kredietbemiddelaar betaald worden en de lidstaten mogen bepalen dat de consument dit niet hoeft te bewijzen.

40.

Artikel 34 (lopende overeenkomsten)


In dit artikel wordt een overgangsregeling vastgesteld om te voorkomen dat deze richtlijn van toepassing zou zijn op lopende overeenkomsten, met name kredietovereenkomsten op lange termijn en voor onbepaalde tijd. Hoewel het niet mogelijk is om met terugwerkende kracht vermeldingen in de kredietovereenkomst verplicht te maken of voorschriften inzake aansprakelijkheid of voorafgaande informatieverstrekking vast te stellen, kunnen en moeten een groot deel van de maatregelen op lopende kredietovereenkomst worden toegepast, met name wat betreft de informatie die aan de consument en de zekerheidssteller moet worden verstrekt tijdens de uitvoering en in geval van niet-uitvoering van de krediet- of zekerheidsovereenkomst.

41.

Artikel 36 (intrekking)


Artikel 36 bevat formele bepalingen tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG, zoals gewijzigd bij de Richtlijnen 90/88/EEG en 98/7/EG, aangezien deze richtlijn die vervangt.

42.

Artikelen 35, 37 en 38 (omzetting, inwerkingtreding, adressaten)


Deze artikelen bevatten standaardbepalingen en -formules en behoeven geen commentaar.