Toelichting bij COM(2004)143 - Rechten en verplichtingen van reizigers in het internationale treinverkeer

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Dit voorstel omvat een pakket regels voor het versterken en verbeteren van de rechten en verplichtingen van reizigers in het internationale spoorwegvervoer. Het volgt uit het Witboek 'Het Europese vervoerbeleid tot het jaar 2010: tijd om te kiezen' i, waarin de Commissie duidelijk heeft aangekondigd dat de gebruikers van het vervoersysteem opnieuw centraal moeten worden gesteld in het vervoerbeleid, ongeacht de vervoermodaliteit. De noodzaak van communautaire actie in dit verband is door de Commissie verder aangetoond in haar mededeling 'Naar een geïntegreerde Europese spoorverkeersruimte' i waar, op basis van een studie i die voor de Commissie werd uitgevoerd om de werkelijke en potentiële markt voor diensten voor reizigers in het internationale treinverkeer te beoordelen, veel tekortkomingen in dienstniveaus van het internationale reizigersvervoer per spoor werden vastgesteld.




De noodzaak van een betere bescherming van de reizigers in het internationale spoorwegvervoer wordt eveneens onderstreept door de klachten die aan de Commissie worden gezonden door Europese burgers betreffende de ontoereikende kwaliteit van de dienst die door spoorwegondernemingen op verbindingen voor reizigers in het internationale treinverkeer wordt geleverd. Deze onvolkomenheden houden verband met veel verschillende gebieden, zoals onvoldoende verstrekking van informatie over dienstregelingen, vervoerprijzen, vertragingen en verstoring van de diensten; properheid van de treinen of ontoegankelijke rijtuigen of perrons voor personen met verminderde mobiliteit.

Verder probeert dit voorstel ook in algemene zin de preoccupaties te behandelen betreffende kwaliteit en kwantiteit van de internationale spoorwegdiensten, zoals geformuleerd in de schriftelijke en mondelinge vragen van de leden van het Europees Parlement i.


In de strategie voor het consumentenbeleid 2002-2006 i wordt de noodzaak erkend van betere consumentenbescherming in het internationale vervoer van treinreizigers, met name omdat het reizigersvervoer per spoor vaak buiten het toepassingsgebied valt van de EU-wetgeving inzake consumentenbescherming.


Het momenteel van kracht zijnde Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980 omvat de Uniforme Regelen betreffende de overeenkomst van internationaal spoorwegvervoer van reizigers en van goederen, het CIV-aanhangsel. Deze bepalingen zijn overeengekomen door de staten die lid zijn van de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer (OTIF). Momenteel zijn 41 staten lid van de OTIF. Alle EU-lidstaten alsook de toetredingslanden met spoorwegen, met uitzondering van Estland, nemen deel aan de OTIF. De OTIF heeft een uniform rechtssysteem ontwikkeld dat van toepassing is op het vervoer van reizigers, bagage en vracht in het internationale spoorwegverkeer. Het COTIF is gewijzigd bij het Vilnius-Protocol van 3 juni 1999. Er ligt een voorstel voor een overeenkomst tot toetreding van de Europese Gemeenschap tot het COTIF i. De toetreding van de Gemeenschap wordt mogelijk zodra het Vilnius-Protocol in werking is getreden. Het protocol treedt in werking na ratificatie door minstens tweederde van de ondertekenaars van het verdrag, vermoedelijk in 2005.


De verplichting tot vervoeren werd afgeschaft in het nieuwe COTIF. Het algemene contract zou als de drager van de reizigersrechten kunnen worden gezien. Tot op zekere hoogte zal een en ander gebaseerd zijn op de vrijwillige samenwerking tussen de spoorwegondernemingen. Bij de beoordeling van de uit het COTIF voortvloeiende rechten werd de herziene versie bestudeerd. Het huidige voorstel voor een verordening brengt voor een groot deel reizigersrechten met zich mee waarin het COTIF niet voorziet. Dit is het geval met aan de reiziger te verstrekken informatie, beschikbaarheid van vervoerbewijzen, vergoeding van gevolgschade, rechten voor personen met verminderde mobiliteit, beveiligingsmaatregelen en klachtenbehandeling. Voor wat betreft aansprakelijkheid in geval van dood of letsel van een reiziger gaat het voorstel verder dan het COTIF met het doel het spoorwegvervoer op één lijn te brengen met de luchtvaartsector. Het voorstel gaat ook verder met betrekking tot aansprakelijkheid en schadevergoeding in geval van vertragingen en uitval van diensten. Terwijl het CIV in dit verband voorziet in de vergoeding van kosten van overnachting en van het waarschuwen van personen geeft de verordening de reiziger ook recht op schadevergoeding. Het voorstel creëert een verplichting voor spoorwegondernemingen om samen te werken om ervoor te zorgen dat geïntegreerde vervoerbewijzen en informatie over diensten worden verstrekt.

Om afdwingbare en equivalente reizigersrechten betreffende het internationale spoorwegvervoer tot stand te brengen werd een verordening het meest geschikt geacht.

Verbetering van de rechten van de reizigers is essentieel voor het bevorderen van het spoorwegvervoer en aldus voor het bijdragen aan het realiseren van een van de hoofddoelstellingen van het gemeenschappelijk vervoerbeleid: consolidatie en, indien mogelijk, versterking van het marktaandeel van het spoorwegvervoer (6,2% i) op niveaus van 1998 in 2010. Deze doelstelling impliceert dat het reizigersvervoer per spoor aanzienlijk moet toenemen in absolute termen: van 287 miljard reizigerkilometers (rkm) in 1998 tot 327 miljard rkm zoals voorspeld door de verwachte trend en zelfs tot 400 rkm in een optimistisch scenario voor het spoorwegvervoer. Dit laatste cijfer betekent een stijging van bijna 40% van het reizigersvervoer per spoor, bij een marktaandeel van een bescheiden 6,7%. In de bovenbedoelde studie werd er vanuit gegaan dat het internationale spoorwegvervoer circa 10% à 15% van de omzet van spoorwegondernemingen vertegenwoordigt. In deze studie was er ook sprake van het enorme potentieel van het internationale reizigersvervoer per spoor aangezien het aantal buitenlandse reizen naar verwachting substantieel zal groeien tengevolge van de veranderende demografische structuur van de Europese bevolking: oudere mensen zullen waarschijnlijk meer per trein gaan reizen aangezien dit comfortabeler en gemakkelijker is dan reizen per auto, bus of vliegtuig.

top.


1.

Overleg


In oktober 2002 publiceerden de Commissiediensten een overlegdocument i dat een overzicht bevat van de belangrijkste problemen en kwesties die op communautair niveau moeten worden behandeld. De in dit document aangewezen kwesties hielden verband met algemene vervoerbepalingen en -voorwaarden betreffende internationale reizen van treinreizigers; de rechten van reizigers voor, tijdens en na de reis alsook de verplichtingen die de reizigers moeten nakomen wanneer zij op een internationale verbinding reizen. Dit document werd besproken tijdens een hoorzitting i die in november 2002 werd georganiseerd en werd bijgewoond door de belangrijkste stakeholders, zoals de spoorwegondernemingen, infrastructuurbeheerders, reizigers- en consumentenorganisaties en vertegenwoordigers van de lidstaten. De stakeholders hebben de vragen in het overlegdocument beantwoord en met deze antwoorden is rekening gehouden bij de uitwerking van dit voorstel.



De consumentenorganisaties, vertegenwoordigers van de Europese reizigersorganisaties alsook de meerderheid van de lidstaten gaven te kennen dat zij voorstander waren van een regelgevende benadering op communautair niveau, terwijl de spoorwegondernemingen en, in mindere mate, de infrastructuurbeheerders deze wettelijke benadering afwezen. De spoorwegondernemingen, vertegenwoordigd door de Gemeenschap van de Europese spoorwegen (CCFE), verwees naar de activiteiten die zij had ondernomen om een Handvest van de reiziger te ontwikkelen ter verbetering van de reizigersrechten op vrijwillige basis.

De Commissie verheugde zich over de inspanningen van de CCFE om tot een substantiële verbetering te komen van de kwaliteit van de nationale en internationale spoorwegdiensten en erkent ten volle dat de potentiële reikwijdte van het Handvest van de reizigers breder is dan een communautaire benadering, die beperkt is tot het internationale reizigersverkeer. In het overlegdocument opgeworpen kwesties zoals de aansprakelijkheid van de spoorwegonderneming, schadevergoeding in geval van vertragingen en uitval van diensten of toegang tot geautomatiseerde boekingssystemen dienen evenwel via een regelgevende benadering veeleer dan een vrijwillige overeenkomst tussen spoorwegondernemingen te worden behandeld teneinde afdwingbare rechten voor reizigers te verzekeren.

Er werd een studie uitgevoerd die voornamelijk betrekking had op de schadevergoeding in geval van vertragingen i. De studie werd in juni 2003 aan de stakeholders gepresenteerd en toonde duidelijk aan dat de invoering van schadevergoedingsregelingen de kosten voor de spoorwegondernemingen slechts licht zou doen stijgen: volgens een ruwe schatting zouden deze kosten minder dan 1% uitmaken van de omzet van de spoorwegondernemingen voor internationaal vervoer. De voordelen van de invoering van schadevergoedingsregelingen zijn moeilijk te kwantificeren vanwege een persistent gebrek aan betrouwbare data alsook de problemen in verband met de kwantificering van de effecten van een kwaliteitsverbetering. De met vertragingen en uitval verband houdende kosten zullen waarschijnlijk even hoog of hoger liggen dan de kosten van de invoering van schadevergoedingsregelingen aangezien de kosten van extra personeel, overuren en rollend materieel eveneens moeten worden meegerekend. De invoering van een schadevergoedingsregeling moet derhalve een bijkomende prikkel zijn voor spoorwegondernemingen om hun kwaliteitsnormen te verbeteren.


Rechtsgrondslag



De rechtsgrondslag voor het voorstel is expliciet geregeld in artikel 71 van het EG-Verdrag, waarop de medebeslissingsprocedure van toepassing is.

2.

Doelstellingen en toepassingsgebied


Dit voorstel beoogt het instellen van rechten en verplichtingen voor reizigers in het internationale treinverkeer teneinde de effectiviteit en attractiviteit te verbeteren van het internationale vervoer van reizigers per spoor. Het voorstel omvat bepalingen betreffende minimumeisen inzake het verstrekken van informatie aan reizigers voor, tijdens en na hun reis; contractvoorwaarden; de aansprakelijkheid van spoorwegondernemingen in geval van ongevallen, vertragingen of uitval van diensten; de voorwaarden waaronder personen met verminderde mobiliteit worden bijgestaan en tenslotte de voorwaarden waaronder spoorwegondernemingen samenwerken om de doelstellingen van de verordening te realiseren.

Verder beoogt het voorstel het bepalen van de verplichtingen die reizigers moeten nakomen, zoals de verplichting om een vervoerbewijs te kopen en gedrag te vermijden dat overlast kan berokkenen aan het treinpersoneel of andere reizigers.

3.

Specifieke bepalingen


Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

Dit artikel behelst het onderwerp en het toepassingsgebied van de verordening

Artikel 2

Dit artikel geeft definities

Hoofdstuk 2 Informatie en vervoerbewijzen

Artikel 3

Dit artikel stelt het recht in voor de reiziger om informatie te verkrijgen. Volgens de bijlage is er een onderverdeling van de informatie in informatie vóór de reis, tijdens de reis en na de reis. Het artikel handelt over de inhoud en het formaat dat moet worden gebruikt voor de presentatie van de informatie.

4.

Artikel 4


Artikel 4, lid 1, handelt over het vervoercontract en de bewijskracht ervan. Artikel 4, lid 2, handelt over de afgifte van vervoerbewijzen en de informatie die het vervoerbewijs moet bevatten. Artikel 4, lid 3, creëert een recht voor de reiziger om een op zijn naam uitgeschreven vervoerbewijs over te dragen. Artikel 4, lid 4, beoogt het waarborgen van de ontwikkeling van vervoerbewijzen, bijvoorbeeld elektronische vervoerbewijzen.

5.

Artikel 5


Dit artikel stemt overeen met artikel 3 van Verordening 2299/89 betreffende gedragsregels voor geautomatiseerde boekingssystemen. Het is van groot belang dat de toegang tot deze systemen wordt gewaarborgd teneinde een niet discriminerende toegang en de belangen van de klanten te verzekeren.

6.

Artikel 6


Dit artikel stelt het recht in voor een reiziger om geïntegreerde 'rechtstreekse vervoerbewijzen' te kopen voor de internationale reis. Dit recht wordt enkel verzekerd indien de spoorwegondernemingen verplicht zijn om samen te werken. Samenwerking is voor spoorwegondernemingen een manier om het internationale spoorwegvervoer te vereenvoudigen. Artikel 6, lid 3, handelt over de distributiekanalen voor internationale spoorwegvervoerbewijzen. Dit artikel regelt ook de voorwaarden waaronder een reiziger een vervoerbewijs kan kopen in de trein.

7.

Hoofdstuk 3 Aansprakelijkheid van de spoorwegonderneming


Artikel 7

Dit artikel handelt over aansprakelijkheid in geval van dood of letsel van een reiziger. De spoorwegonderneming is aansprakelijk indien het ongeval heeft plaatsgevonden toen de reiziger zich in de trein bevond of bij het in- of uitstappen. De spoorwegonderneming is in dit opzicht ook aansprakelijk voor de infrastructuurbeheerder.

Artikel 7, lid 2, voorziet in een verplichting om voor een bepaald bedrag verzekerd te zijn. Overeenkomstige regels zijn te vinden in de luchtvaartsector, in artikel 3, lid 2, van Verordening 889/2002 i.


8.

Artikel 8


Dit artikel handelt over aansprakelijkheid met betrekking tot handbagage zowel in het geval dat de reiziger gewond geraakt tengevolge van het ongeval als dat hij niet gewond geraakt. In het eerste geval is de spoorwegonderneming aansprakelijk, in het laatste geval is zij dat enkel indien zij schuldig is.

9.

Artikel 9


Dit artikel handelt over de aansprakelijkheid voor bagage. De spoorwegonderneming is aansprakelijk indien de beschadiging plaatsvond toen de bagage onder haar verantwoordelijkheid viel.

10.

Artikel 10


Dit artikel voert een recht in voor een reiziger om schadevergoeding te verkrijgen in geval van vertraging. De spoorwegonderneming is aansprakelijk voor vertraging, inclusief een vertraging die leidt tot een gemiste aansluiting, of uitval tenzij dit het gevolg is van uitzonderlijke omstandigheden.

11.

Artikel 11


Dit artikel geeft de reiziger een recht op schadevergoeding voor gevolgschade ten gevolge van de vertraging, de gemiste aansluiting of uitval van diensten.

12.

Hoofdstuk 4 Schadevergoeding


Artikel 12

Dit artikel brengt de spoorwegen op één lijn met de luchtvaartsector in zoverre het risicoaansprakelijkheid invoert zonder financiële begrenzingen in geval van dood of letsel van een reiziger.

Tot een bedrag van 220 000 EUR, hetgeen ongeveer 175 000 Bijzondere Trekkingsrechten (BTR) is, kan de spoorwegonderneming de vordering niet betwisten behalve wanneer de schade door de reizigers zelf is veroorzaakt. Boven dit bedrag kan zij deze betwisten maar moet zij aantonen dat zij niet schuldig is. De aansprakelijkheid in geval van dood en letsel van reizigers krachtens de CIV is eveneens risicoaansprakelijkheid, bijvoorbeeld aansprakelijkheid zonder schuld, maar kan in sommige omstandigheden worden betwist. De hier ingevoerde aansprakelijkheid is dus strikter. BTR is een internationaal reservemiddel dat in 1969 door het IMF werd gecreëerd. BTR wordt gedefinieerd als een korf van munten, vandaag bestaande uit de euro, de Japanse yen, het pound sterling en de Amerikaanse dollar. Het wordt gebruikt in de luchtvaart alsook in de zeevaart en in het COTIF.

Vanuit het oogpunt van de reiziger werd het geschikter geacht de euro te gebruiken als munt in deze verordening. De grondslag van de gegeven bedragen is evenwel in BTR, hetgeen de enigszins rare cijfers verklaart.

Artikel 12, lid 3, creëert een recht voor de afstammeling.

13.

Artikel 13


Dit artikel geeft de reiziger recht op voorschotten ter dekking van onmiddellijke behoeften na het gebeuren van een ongeval. Het sluit aan bij hetgeen in de luchtvaartsector wordt toegepast.

14.

Artikel 14


Dit artikel bepaalt het verschuldigde bedrag bij beschadiging of vernieling van bagage. Het bedrag voor handbagage is gelijk aan dat krachtens de CIV (artikel 34), terwijl het bedrag voor andere bagage hetzelfde is als in de luchtvaartsector (artikel 22, lid 2, van Besluit 2001/539 van de Raad i).


15.

Artikel 15


Dit artikel voorziet in het recht van schadevergoeding in geval van vertragingen. De bedragen worden gegeven in de bijlage en worden gedifferentieerd met betrekking tot de dienst en de duur van de vertraging. Dit artikel bepaalt verder de termijn waarbinnen de schadevergoeding moet worden betaald alsook de wijze waarop. Voor bedragen van niet meer dan 4 euro is er geen schadevergoeding.

16.

Artikel 16


Dit artikel creëert een recht voor de reiziger om te worden terugbetaald of langs een andere route te worden vervoerd wanneer hij een aansluiting heeft gemist tengevolge van vertraging of uitval van diensten. Hetzelfde wordt voorgesteld binnen de luchtvaartsector bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten.

17.

Artikel 17


Dit artikel geeft de reiziger een recht op bijstand in geval van vertraging, gemiste aansluiting of uitval van diensten. De bijstand omvat maaltijden, logies, vervoer en waarschuwen van personen. Volgens dit artikel certificeert een spoorwegonderneming op verzoek op het vervoerbewijs dat de dienst is vertraagd of uitgevallen. Dit maakt het voor de reiziger gemakkelijker wanneer hij zijn rechten uitoefent.

18.

Artikel 18


Dit artikel verduidelijkt dat de aansprakelijkheidsregels van de verordening van toepassing zijn zelfs indien een deel van het spoorwegvervoer wordt uitgevoerd per veerboot, bijvoorbeeld de spoorwegvoertuigen per veerboot worden vervoerd, tenzij de op de veerboot van toepassing zijnde rechtsregeling gunstiger is voor de reizigers.

De verordening is van toepassing wanneer het spoorwegvervoer tijdelijk wordt onderbroken en de reizigers met een ander vervoermiddel worden vervoerd.

19.

Artikel 19


Dit artikel beoogt te verduidelijken dat wanneer een internationale reis wordt uitgevoerd door meerdere opeenvolgende spoorwegondernemingen de reiziger het recht heeft te kiezen bij welke hij zijn vordering indient, en de spoorwegondernemingen aansprakelijk zijn overeenkomstig het principe allen voor één en één voor allen.

20.

Artikel 20


Dit artikel beoogt het waarborgen van het recht van de reiziger wanneer de spoorwegonderneming waarmee de reiziger zijn contract heeft de uitvoering van het vervoer aan een andere spoorwegonderneming heeft opgedragen.

21.

Artikel 21


Dit artikel bepaalt voor wie de spoorwegonderneming verantwoordelijk is. Naast het verantwoordelijk zijn voor haar personeel en anderen van de diensten waarvan zij gebruik maakt is de spoorwegonderneming ook verantwoordelijk voor het personeel van de infrastructuurbeheerder.

22.

Artikel 22


Dit artikel bepaalt dat een vordering op basis van de verordening enkel tegen de spoorwegonderneming kan worden ingesteld onder de in de verordening neergelegde voorwaarden en beperkingen. Hetzelfde geldt voor een vordering tegen een persoon voor wie de spoorwegonderneming verantwoordelijk is.

23.

Artikel 23


Dit artikel handelt over verjaring. Artikel 23, lid 1, stemt overeen met artikel 60 CIV terwijl artikel 23, lid 2, overeenstemt met hetgeen wordt toegepast in de luchtvaartsector en aldus de termijn een jaar uitbreidt ten opzichte van de CIV.

24.

Artikel 24


Artikel 24 voorziet in het recht van regres.

25.

Artikel 25


Artikel 25, lid 1, beoogt het waarborgen voor de reizigers dat een afwijking van de verplichtingen van de verordening nietig is. Artikel 25, lid 2, verduidelijkt dat de vastgestelde regels een minimum zijn en dat gunstiger voorwaarden kunnen worden aangeboden.

26.

Artikel 26


Dit artikel voorziet in de uitzondering op de aansprakelijkheidsregels. Indien de spoorwegonderneming aantoont dat de schade werd veroorzaakt door de reiziger zelf is zij niet aansprakelijk. Dit geldt ook in geval van dood of letsel van een reiziger.

27.

Artikel 27


Dit artikel creëert het recht voor een persoon met verminderde mobiliteit om een vervoerbewijs te kopen en te boeken voor een internationale reis.

28.

Artikel 28


Artikel 28 geeft een persoon met verminderde mobiliteit recht op bijstand op voorwaarde dat de persoon de spoorwegonderneming op voorhand op de hoogte heeft gesteld van zijn behoeften. De bijstand omvat instappen, overstappen en uitstappen. Dit artikel voert het begrip stationsbeheerder in, zijnde de persoon die bijstand moet verlenen aan personen met verminderde mobiliteit op het spoorwegstation.

29.

Artikel 29


Dit artikel wijst de persoon aan die verantwoordelijk is voor het verlenen van bijstand. Het voorziet eveneens in tariferingsregels.

30.

Artikel 30


Dit artikel geeft de persoon met verminderde mobiliteit het recht aan de spoorwegonderneming of touroperator om bijstand te vragen aan boord of bij het in- of uitstappen op voorwaarde dat hij op voorhand van zijn behoefte kennisgeving heeft gedaan.

31.

Artikel 31


Artikel 31 handelt over de ontvangst van kennisgevingen en de communicatie tussen de spoorwegonderneming of de touroperator en de beherende instantie op het spoorwegstation.

32.

Hoofdstuk 7 Dienstkwaliteit


Artikel 32

Dit artikel handelt over de veiligheid op spoorwegstations en aan boord van de trein. Teneinde de veiligheid van de reiziger te verzekeren dienen spoorwegondernemingen samen te werken.

33.

Artikel 33


Dit artikel beoogt het waarborgen van een bepaald niveau van dienstkwaliteit. Er dienen dienstkwaliteitsnormen voor internationale diensten te worden gedefinieerd en de prestatie dient door de dienstverlenende spoorwegonderneming te worden getoetst en openbaar gemaakt.

34.

Artikel 34


Artikel 34 stelt een klachtenbehandelingsmechanisme in ten voordele van de reiziger. Het artikel bepaalt bij wie klachten kunnen worden ingediend, welke taal kan worden gebruikt, wie moet antwoorden en binnen welke termijn een antwoord moet worden gegeven. Het bepaalt verder dat de spoorwegondernemingen het aantal ontvangen klachten moeten bekendmaken.

35.

Artikel 35


Dit artikel bepaalt bij wie een vordering buiten rechte betreffende aansprakelijkheid moet worden ingediend.

36.

Artikel 36


Dit artikel voorziet in de verplichtingen van de reiziger, zijnde het bezit van een geldig vervoerbewijs en behoorlijk gedrag.

37.

Hoofdstuk 8 Toezicht en handhaving


Artikel 37

Dit artikel bepaalt dat een spoorwegonderneming het publiek moet informeren over diensten die worden beëindigd.

38.

Artikel 38


Dit artikel voorziet in een verplichting voor de lidstaat om een instantie aan te wijzen die verantwoordelijk is voor de handhaving van de verordening.

39.

Artikel 39


Dit artikel bepaalt dat de aangewezen instanties dienen samen te werken en informatie uit te wisselen.

40.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen


Artikel 40

Dit artikel regelt de sancties in geval van niet-naleving van de bepalingen van de verordening.

41.

Artikel 41


Artikel 41 betreft de wijziging van de bijlagen.

42.

Artikel 42


Dit artikel regelt het wijzigen van bepalingen betreffende in de verordening vermelde bedragen.

43.

Artikel 43


Artikel 43 regelt de comitéprocedures.

44.

Artikel 44


Overeenkomstig dit artikel rapporteert de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering en het resultaat van deze verordening drie jaar na de inwerkingtreding ervan.

45.

Artikel 45


Dit artikel bepaalt de datum waarop de verordening in werking treedt.