Toelichting bij COM(2006)158 - Wijziging van Verordening (EG) nr. 397/2004 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van katoenhoudend beddenlinnen uit Pakistan

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel


Dit voorstel betreft de toepassing van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 van de Raad van 21 december 2005 (“de basisverordening”), op de procedure betreffende de invoer van katoenhoudend beddenlinnen uit Pakistan.

Algemene context


Dit voorstel wordt ingediend in het kader van de tenuitvoerlegging van de basisverordening en is het resultaat van een onderzoek dat is uitgevoerd overeenkomstig de materiële en formele eisen van de basisverordening.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied


Er zijn geen bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie


Niet van toepassing.

1.

Raadpleging van belanghebbenden en effectbeoordeling



Raadpleging van belanghebbenden



Overeenkomstig de basisverordening hebben de bij de procedure betrokken partijen al de mogelijkheid gehad om hun belangen in de loop van het onderzoek te verdedigen.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Er was geen externe expertise nodig.

Effectbeoordeling


Dit voorstel vloeit voort uit de tenuitvoerlegging van de basisverordening. De basisverordening voorziet niet in een algemene effectbeoordeling, maar omvat wel een volledige lijst van factoren die moeten worden beoordeeld.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregel


Op 3 augustus 2004 heeft de Commissie op eigen initiatief een tot dumping beperkt tussentijds onderzoek ingeleid in verband met de antidumpingmaatregelen voor katoenhoudend beddenlinnen uit Pakistan. Het doel van dat onderzoek was op basis van geverifieerde gegevens te bepalen of er nog steeds dumping plaatsvond, en zo ja, in welke mate. Uit het onderzoek bleek dat er nog steeds sprake was van dumping, en op basis van geverifieerde gegevens zijn nieuwe dumpingniveaus berekend. Daarom wordt voorgesteld dat de Raad het bijgevoegde voorstel voor een verordening goedkeurt teneinde de bestaande maatregelen te wijzigen.

Rechtsgrondslag


Verordening (EG) nr. 384/96 van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 van 23 december 2005.

Subsidiariteitsbeginsel


Het voorstel betreft een gebied dat onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap valt. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheidsbeginsel


Het voorstel is om de volgende redenen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel:

De vorm van de maatregel is beschreven in bovengenoemde basisverordening en laat geen ruimte voor nationale besluitvorming.

Beschrijving van de wijze waarop de financiële en administratieve lasten voor de Gemeenschap, nationale, regionale en plaatselijke overheden, bedrijven en burgers zo veel mogelijk worden beperkt en hoe zij in verhouding staan tot het doel van het voorstel: niet van toepassing.

Keuze van instrumenten



Voorgesteld(e) instrument(en): verordening.

Een andere vorm is niet geschikt om de volgende redenen: De basisverordening voorziet niet in andere mogelijkheden.

3.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap.

1. Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 397/2004 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van katoenhoudend beddenlinnen uit Pakistan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap i (hierna “basisverordening” genoemd), en met name artikel 11, lid 3,

Gelet op het voorstel dat de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A. PROCEDURE

1. Vorig onderzoek

Bij Verordening (EG) nr. 397/2004 i (de “definitieve verordening”) heeft de Raad een definitief antidumpingrecht van 13,1% ingesteld op beddenlinnen van katoenvezels, zuiver of gemengd met kunstmatige of synthetische vezels of met vlas (waarbij vlas niet mag overheersen), gebleekt, geverfd of bedrukt, uit Pakistan.

Deze maatregel werd opgelegd op basis van de beschikbare feiten, aangezien het onmogelijk bleek ter plaatse de zeer twijfelachtige cijfers te verifiëren die in de vragenlijsten van de zes ondernemingen in de steekproef werden vermeld, en wel gezien onderstaande omstandigheden. Tijdens de verificatie van de tweede onderneming werden de ambtenaren van de Commissie die de verificaties verrichtten brief met de dood bedreigd. In het licht van het specifiek persoonlijke karakter van deze brief was de Commissie van oordeel dat niet was voldaan aan de voorwaarden voor het uitvoeren van de verificaties en dat de omstandigheden een ernstige belemmering van het onderzoek vormden. Bijgevolg moesten de controlebezoeken worden onderbroken.

Tijdens de periode na de instelling van de antidumpingmaatregelen ontving de Commissie voldoende informatie waaruit bleek dat de veiligheidsomstandigheden waren gewijzigd, dit wil zeggen dat de belemmeringen voor het uitvoeren van controlebezoeken waren opgeheven. Onder deze omstandigheden besloot de Commissie een tot dumpingaspecten beperkt tussentijds herzieningsonderzoek in te leiden om de bevindingen te toetsen aan gegevens die volledig zijn geverifieerd en de situatie van de Pakistaanse exporteurs beter weergeven.

Inleiding



Op 3 augustus 2004 maakte de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend i dat zij op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening had besloten op eigen initiatief over te gaan tot een tot dumpingaspecten beperkte gedeeltelijke tussentijdse herziening van de antidumpingmaatregelen die de Raad bij Verordening (EG) nr. 397/2004 had ingesteld.

De Commissie stelde de producenten/exporteurs en de importeurs van wie bekend was dat zij bij de zaak betrokken waren, de verenigingen van producenten/exporteurs en importeurs die bij haar bekend waren, de Pakistaanse autoriteiten en de verenigingen van communautaire producenten officieel in kennis van de inleiding van het onderzoek. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken om te worden gehoord.

Een aantal producenten/exporteurs en de Pakistan Bedwear Exporters Association, een van een aantal verenigingen van producenten van beddenlinnen in Pakistan, alsmede de vereniging van de communautaire producenten (EUROCOTON), die bij het oorspronkelijke onderzoek de klager was, hebben hun standpunt schriftelijk bekendgemaakt. Alle partijen die met opgave van redenen binnen de vastgestelde termijn om een hoorzitting hebben verzocht, zijn gehoord.

3. Steekproef

Gezien het grote aantal producenten/exporteurs en importeurs die bij dit onderzoek zijn betrokken, is overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening in het bericht van inleiding vermeld dat werd overwogen tot een steekproef over te gaan.

Om de Commissie in staat te stellen te besluiten of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, een steekproef samen te stellen, werd de producenten/exporteurs, de importeurs en hun vertegenwoordigers verzocht zich bekend te maken en overeenkomstig de bepalingen van het inleidingsbericht binnen 15 dagen na publicatie daarvan basisinformatie over hun activiteiten in verband met het betrokken product te verstrekken. De Pakistaanse autoriteiten en de vereniging van producenten/exporteurs die zich bekend had gemaakt, werden eveneens door de Commissie geraadpleegd voor de samenstelling van de steekproef van exporteurs.

Na onderzoek van de ingediende gegevens werd besloten dat de steekproef alleen noodzakelijk was met betrekking tot de exporteurs. In totaal hebben 110 bedrijven binnen de vastgestelde termijn de vragenlijst van de steekproef beantwoord en de gevraagde informatie verstrekt. Elf van deze ondernemingen waren evenwel noch producent noch exporteur van het betrokken product en konden dus niet worden beschouwd als bij het onderzoek betrokken partij. Bovendien was er één onderneming die slechts gedeeltelijke medewerking verleende, aangezien zij geen gegevens over de productievolumes verstrekte. In totaal werden 98 ondernemingen geacht te hebben meegewerkt.

De steekproef is overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening samengesteld op basis van het grootste representatieve volume van de uitvoer uit Pakistan naar de Gemeenschap dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht.

De Commissie heeft de Pakistaanse autoriteiten en de verenigingen van producenten/exporteurs in kennis gesteld van haar voornemen om een steekproef samen te stellen van acht ondernemingen, die tezamen 31% van de Pakistaanse uitvoer naar de Gemeenschap vertegenwoordigen. De Pakistaanse autoriteiten en een vereniging van exporteurs tekenden tegen dit voorstel echter bezwaar aan, en verzochten de Commissie de steekproef te beperken tot zes ondernemingen, dat wil zeggen dezelfde steekproef als tijdens het vorige onderzoek.

Overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie na dit overleg uiteindelijk besloten dat het met het oog op een maximale representativiteit van de steekproef passend was acht ondernemingen in de steekproef op te nemen. De reden hiervoor was i) dat het op die manier mogelijk was een groter exportvolume te bestrijken, met inbegrip van de export van ondernemingen die ook een binnenlandse afzet hebben en ii) dat het uitvoerbaar was deze acht ondernemingen binnen de beschikbare tijd te onderzoeken.

4. Individueel onderzoek

Tweeëntwintig ondernemingen die niet in de steekproef waren opgenomen, dienden een verzoek in tot het instellen van een individuele dumpingmarge. Gezien het grote aantal verzoeken en de grote hoeveelheid informatie die moest worden onderzocht (onder meer als gevolg van het grote aantal producttypen), werd geoordeeld dat die individuele onderzoeken te belastend in de zin van artikel 17, lid 3, van de basisverordening zouden zijn en een tijdige afsluiting van het onderzoek in de weg zouden staan. Bijgevolg werden de verzoeken voor het vaststellen van individuele marges niet in aanmerking genomen.

5. Onderzoek

De Commissie heeft vragenlijsten gezonden aan de voor de steekproef geselecteerde ondernemingen. Alle acht producenten/exporteurs in de steekproef hebben een antwoord op de vragenlijst ingezonden. De Commissie heeft alle informatie die zij voor haar onderzoek nodig achtte, opgevraagd en geverifieerd. In het licht van de bijzondere veiligheidsproblemen werd evenwel besloten geen controlebezoeken ter plaatse uit te voeren. In plaats daarvan werden de ingezonden gegevens geverifieerd in een derde land, in dit geval de Verenigde Arabische Emiraten, door gebruikmaking van systemen voor communicatie met het hoofdkantoor van de onderzochte ondernemingen. Hierdoor was het mogelijk alle gevraagde documenten zonder vertraging te ontvangen. De door de volgende ondernemingen verstrekte gegevens werden gecontroleerd:

- Gul Ahmed Textile Mills Ltd, Karachi,

- Al-Abid Silk Mills Ltd, Karachi,

- Yunus Textile Mills, Karachi,

- Chenab Limited, Faisalabad,

- Nishat Mills Limited, Faisalabad,

- Fairdeal Textiles (Pvt) Ltd, Karachi,

- Lucky Textile Mills, Karachi,

- M. Farooq Textile Mills Ltd, Karachi.

De bedrijfstak van de Gemeenschap heeft opgemerkt dat het onderzoek zou moeten worden beëindigd, omdat er in de veiligheidssituatie in Pakistan geen verandering is gekomen. Het controlebezoek in de Verenigde Arabische Emiraten had daarom niet moeten plaatsvinden. Wat dit betreft wordt opgemerkt dat de informatie die tijdens de controlebezoeken werd verstrekt, voldoende was om de mate van dumping vast te stellen. Zoals aangegeven in overweging 64 is bij het beoordelen van het blijvende karakter van de gewijzigde omstandigheden echter rekening gehouden met de opmerkingen van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

Het onderzoektijdvak bestreek de periode van 1 april 2003 tot en met 31 maart 2004.

B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1. Betrokken product

Het onderzochte product is hetzelfde als dat van het oorspronkelijke onderzoek, namelijk beddenlinnen van katoenvezels, zuiver of gemengd met synthetische of kunstmatige vezels of met vlas (waarbij het vlas niet mag overheersen), gebleekt, geverfd of bedrukt, ingedeeld onder de GN-codes ex 6302 21 00 (Taric-codes 6302 21 00 81, 6302 21 00 89), ex 6302 22 90 (Taric-code 6302 22 90 19), 6302 31 00 (Taric-code 6302 31 00 90) en ex 6302 32 90 (Taric-code 6302 32 90 19) uit Pakistan (“het betrokken product”). Beddenlinnen omvat beddenlakens (hoeslakens of gewone lakens), dekbedovertrekken en kussenslopen, verpakt voor de verkoop in het klein, hetzij afzonderlijk, hetzij in stellen.

De weefsels van katoenhoudende vezels die gebruikt worden om het beddenlinnen te vervaardigen, worden geïdentificeerd door twee paar nummers. Het eerste paar wijst op het nummer (of het gewicht) van het garen dat wordt gebruikt voor respectievelijk de schering en de inslag. Het tweede paar wijst op het aantal draden per centimeter of per inch voor respectievelijk de schering en de inslag.

De weefsels worden gebleekt, geverfd of bedrukt. Vervolgens worden zij gesneden en aan elkaar gestikt tot gewone lakens, hoeslakens, dekbedovertrekken en slopen. Het eindproduct wordt voor de verkoop verpakt, afzonderlijk of in stellen.

Ondanks de verschillende mogelijke productsoorten die voortvloeien uit verschillen in weefpatroon, afwerking van het weefsel, presentatie, maten, verpakking en dergelijke zijn al deze soorten in het kader van dit herzieningsonderzoek als één en hetzelfde product te beschouwen, omdat zij dezelfde fysieke kenmerken en gebruiksdoeleinden hebben.

Deze definitie werd door een aantal medewerkende exporteurs betwist; omdat zij hun beweringen op geen enkele wijze konden staven, werd hun argument afgewezen.

2. Soortgelijk product

Zoals bij het oorspronkelijke onderzoek werd ook nu geconstateerd dat het betrokken product en het beddenlinnen dat in Pakistan wordt geproduceerd en op de binnenlandse markt verkocht, dezelfde fysieke en technische basiskenmerken en gebruiksdoeleinden hebben. Zij worden daarom als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening beschouwd.

Een aantal medewerkende exporteurs voerde aan dat het betrokken product en het beddenlinnen dat op de binnenlandse markt in Pakistan werd verkocht, verschillende producten zijn, omdat zij verschillende fysieke en technische basiskenmerken en gebruiksdoeleinden zouden hebben. Deze beweringen werden echter niet met bewijsmateriaal gestaafd en derhalve afgewezen.

C. DUMPING

1. Normale waarde

De normale waarde werd berekend overeenkomstig artikel 2 van de basisverordening. Daarom werd zij eerst voor iedere producent/exporteur in de steekproef vastgesteld, ongeacht of zijn totale binnenlandse verkoop van het soortgelijk product representatief was vergeleken met zijn totale uitvoer van het betrokken product naar de Gemeenschap. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, eerste zin, van de basisverordening werd geconstateerd dat de binnenlandse verkoop van het soortgelijk product voor één van de ondernemingen in de steekproef representatief was, aangezien het volume van de binnenlandse verkoop van die onderneming meer bedroeg dan 5% van haar totale uitvoervolume naar de Gemeenschap.

Afgezien van bovengenoemde exporteur met een representatieve binnenlandse verkoop van meer dan 5% van het volume dat hij naar de Gemeenschap uitvoert, waren er nog drie andere exporteurs in de steekproef met een zeker volume aan binnenlandse verkoop van het betrokken product; die verkoop vertegenwoordigde evenwel slechts respectievelijk 2,2%, 0,5% en 0,2% van het volume van het naar de Gemeenschap uitgevoerde betrokken product. Na grondig onderzoek van de kenmerken van de binnenlandse markt en de verkooporganisatie van de betrokken ondernemingen werd uiteindelijk geconcludeerd dat deze verkoop verwaarloosbaar was en niet kon worden beschouwd als representatief in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening.

Voor de producent/exporteur van wie de totale binnenlandse verkoop representatief was, werd verder onderzocht of het in het binnenland verkochte beddenlinnen identiek was aan of direct vergelijkbaar met de voor export naar de Gemeenschap verkochte producttypen. De binnenlandse verkoop van een bepaald producttype werd als voldoende representatief beschouwd wanneer van dat type in het onderzoektijdvak op de binnenlandse markt aan onafhankelijke afnemers een hoeveelheid was verkocht die ten minste 5% bedroeg van de hoeveelheid van het identieke en rechtstreeks vergelijkbare producttype die naar de EG was uitgevoerd.

Vervolgens werd onderzocht of de binnenlandse verkoop van het bedrijf kon worden geacht te hebben plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties. Voor producttypen waarvan de gewogen gemiddelde prijs gelijk was aan of hoger was dan de productiekosten van het betrokken type werd de normale waarde bepaald op basis van de gewogen gemiddelde prijs die daadwerkelijk was betaald voor de gehele binnenlandse verkoop van dat type, ongeacht of die verkoop winstgevend was. Voor producttypen waarvan de gewogen gemiddelde prijs lager was dan de productiekosten van het betrokken type werd de normale waarde geconstrueerd overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening.

Het bedrijf betwistte dat zijn verkoop had plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties: op de binnenlandse markt verkochte restpartijen zouden niet vergelijkbaar zijn met de producten die voor de export werden verkocht. Bij het onderzoek werd vastgesteld dat het bij deze restpartijen ging om overtollige hoeveelheden van beddenlinnen dat voor de export was geproduceerd, en dat de voor de verkoop in het binnenland en de voor de export vervaardigde producten derhalve vergelijkbaar waren. De binnenlandse verkoop van het bedrijf werd daarom geacht representatief te zijn en te hebben plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties.

De normale waarde werd geconstrueerd door aan de productiekosten van de uitgevoerde producttypen een redelijk bedrag te voegen voor verkoopkosten, administratiekosten en algemene kosten (hierna tezamen “VAA-kosten” genoemd), alsmede een redelijke winstmarge, overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening.

Het bedrijf voerde in dit verband aan dat VAA-kosten en winst zouden moeten worden vastgesteld op basis van alle transacties, aangezien in verband met het grote aantal producten (het bedrijf verstrekte informatie over meer dan 500 verschillende producttypen) niet betrouwbaar kon worden vastgesteld of een bepaalde transactie al dan niet winstgevend was. Het is inderdaad zo dat het betrokken product uit een zeer groot aantal verschillende typen bestaat, met uiteenlopende afmetingen, ontwerpen, kleuren, weefsels en dergelijke. Bij het vaststellen van de productiekosten van de verschillende producttypen bleek dat de algemene methoden voor kostenallocatie die het bedrijf toepast, werden gekenmerkt door een gebrek aan precisie dat duidelijk ernstiger gevolgen had dan de moeilijkheden die bij complexe producten in normale gevallen worden ondervonden. Besloten werd daarom dat de VAA-kosten en de winst voor het construeren van de normale waarde moesten worden vastgesteld op basis van alle binnenlandse verkooptransacties voor het betrokken product.

De bedrijfstak van de Gemeenschap vocht de benadering die voor dit bedrijf was toegepast aan, met het argument dat alleen winstgevende transacties mochten worden gebruikt voor het bepalen van het winstpercentage dat het bedrijf in het kader van normale handelstransacties had behaald. Dit argument werd afgewezen, omdat het om de in overweging 30 genoemde redenen onmogelijk is betrouwbaar vast te stellen of een bepaalde transactie al dan niet winstgevend was. Bovendien werd vastgesteld dat de transacties over het algemeen normale handelstransacties waren.

Voor de overige zeven in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs moest de normale waarde worden geconstrueerd overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening, aangezien er voor geen van hen sprake was van representatieve binnenlandse verkoop. Voor al deze exporteurs werd de normale waarde geconstrueerd door aan de productiekosten van elk naar de Gemeenschap uitgevoerd producttype, waar nodig gecorrigeerd zoals nader uitgelegd in overweging 36, een redelijk bedrag voor VAA-kosten en winst toe te voegen. De VAA-kosten en de winst konden niet worden vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder a), van de basisverordening, aangezien er voor slechts één bedrijf sprake was van representatieve binnenlandse verkoop. De VAA-kosten en winst konden evenmin worden vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder b), aangezien er bij de betrokken exporteurs geen sprake was van representatieve verkoop van producten van dezelfde algemene categorieën in het kader van normale handelstransacties.

De VAA-kosten en de winst werden daarom vastgesteld, volgens artikel 2, lid 6, onder c), van de basisverordening, op basis van het gewogen gemiddelde van de VAA-kosten en winst die waren gemaakt door de ene onderneming die representatieve binnenlandse verkopen had verricht en de twee ondernemingen waarvan de binnenlandse verkoop respectievelijk 2,2% en 0,2% van de exportverkoop naar de Gemeenschap bedroeg. De binnenlandse verkoop van laatstgenoemde twee bedrijven werd, hoewel deze niet voldoende representatief was voor het vaststellen van de normale waarde op basis van de binnenlandse prijzen, voldoende geacht om de daarop betrekking hebbende VAA-kosten en winst als betrouwbaar te kunnen beschouwen voor de toepassing van artikel 2, lid 6, onder c), van de basisverordening. De VAA-kosten en de winst van de derde onderneming met niet-representatieve verkopen op de binnenlandse markt (genoemd in overweging 25) werden buiten beschouwing gelaten omdat deze onderneming aanzienlijke verliezen op deze verkopen had gemeld.

Eén onderneming voerde aan dat de Commissie voor het vaststellen van de VAA-kosten voor deze onderneming artikel 2, lid 6, onder b), van de basisverordening zou moeten toepassen. Volgens deze onderneming zouden de VAA-kosten voor alle door haar op de binnenlandse markt verkochte producten moeten worden gebruikt, omdat die producten vergelijkbaar waren met het betrokken product, doordat zij tot dezelfde algemene productcategorie behoren. Dit argument werd afgewezen omdat de producten waarvan werd beweerd dat zij tot dezelfde algemene productcategorie behoren als beddenlinnen, in feite voor het grootste deel ongebleekte katoen bleken te zijn, een tussenproduct dat aan industriële gebruikers wordt verkocht en geen consumentenproduct zoals beddenlinnen.

De onderneming voerde verder aan dat zelfs als artikel 2, lid 6, onder c), van de basisverordening werd toegepast, ten minste gebruik zou moeten worden gemaakt van de VAA-kosten en de winst van de onderneming zelf. Zij voegde daaraan toe dat de VAA-kosten en de winst die voor de constructie van de normale waarde werden gebruikt, grotendeels afkomstig waren van een onderneming met een andere structuur, vergelijkbaar met een warenhuis. De verkoop van de bewerende onderneming bleek betrekking te hebben op producten die in het geheel niet tot dezelfde algemene productcategorie behoren en bovendien slechts in geringe mate werden verkocht. Het is daarom niet redelijk gebruik te maken van de VAA-kosten en winst die aan de hand van dergelijke ongeschikte gegevens waren vastgesteld.

Enkele in de steekproef opgenomen ondernemingen hadden in hun VAA-kosten verschillende posten opgenomen die eigenlijk bij de productiekosten thuishoorden en bijgevolg naar die post werden overgedragen. Bovendien worden overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening de kosten normaal berekend aan de hand van de administratie van degene op wie het onderzoek betrekking heeft, mits deze wordt gevoerd overeenkomstig de algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen van het betrokken land en wordt aangetoond, dat deze een redelijk beeld geeft van de aan de vervaardiging en de verkoop van het betrokken product verbonden kosten. Ook moet al het voorgelegde bewijsmateriaal betreffende de correcte kostenallocatie in aanmerking worden genomen, op voorwaarde dat wordt aangetoond dat deze methode van kostenallocatie ook in het verleden is gebruikt. Vijf ondernemingen in de steekproef hadden in hun antwoord op de vragenlijst de kostenallocatie ad hoc voor het onderzoek opgesteld; deze kostenallocatie kon niet als redelijk worden beschouwd omdat deze niet in overeenstemming was met de gecontroleerde administratie van de bedrijven. Er werden daarom correcties toegepast om de productiekosten te bepalen op een wijze die beter samenhing met de gecontroleerde administratie van de betrokken ondernemingen.

Voor deze vijf ondernemingen werden de diverse in de productiekosten opgenomen kostenposten geïdentificeerd. Er werd bepaald welk percentage van de totale omzet van het bedrijf voor rekening van het betrokken product kwam. Om de productiekosten voor het betrokken product vast te stellen, werd, afhankelijk van de beschikbare en verifieerbare informatie, dit percentage toegepast hetzij op de waarde van elk van de kostenposten, hetzij op de totale kosten zoals vermeld in de gecontroleerde administratie.

Voor één onderneming werd de in overweging 37 bedoelde correctie toegepast in verband met het feit dat er een zeer aanzienlijk verschil was tussen de kostenstructuur van enerzijds beddenlinnen en anderzijds het andere belangrijke product dat de onderneming verkoopt, namelijk garens. Doordat deze onderneming in haar antwoord op de vragenlijst op verifieerbare wijze gegevens had gemeld aan de hand waarvan een duidelijker kostenallocatie voor deze twee productcategorieën mogelijk werd, kon de kostenallocatie op basis van de omzet worden verfijnd, zodat de productiekosten op correctere wijze konden worden toegewezen.

De bedrijfstak van de Gemeenschap vocht de benadering die voor dit bedrijf was toegepast aan, met het argument dat het door deze onderneming toegepaste systeem voor kostenallocatie niet eerder in gebruik is geweest. Dit argument werd afgewezen, omdat de in overweging 38 genoemde kostentoewijzing niet was gebaseerd op de door de onderneming verstrekte kostenallocatie, maar op de geverifieerde boekhoudkundige gegevens die de onderneming op regelmatige wijze bijhoudt.

Voor een andere onderneming werd nog een correctie toegepast. Deze onderneming heeft twee verschillende productielocaties, maar beddenlinnen werd op slechts één daarvan vervaardigd. Als meest geschikte aanpak werd er daarom voor gekozen alleen gebruik te maken van gegevens die betrekking hadden op de locatie waar beddenlinnen werd geproduceerd.

Enkele andere ondernemingen vroegen om andere aanpassingen van de door de EG-instellingen vastgestelde kostenallocatie. In het kader van de methode voor het toewijzen van kosten op basis van de omzet is het echter niet mogelijk een specifieke verschillende methode toe te passen op een beperkt aantal kostenposten, tenzij kan worden aangetoond dat deze specifieke methode kan worden toegepast op uitsluitend die kostenposten. Omdat dit niet het geval bleek, en de informatie en het bewijsmateriaal die deze ondernemingen verstrekten ter staving van hun productiekosten niet betrouwbaar werden geacht, werden deze claims afgewezen.

Voor een andere onderneming werden de productiekosten verkregen door de VAA-kosten en de winst, zoals tijdens het controlebezoek vastgesteld, van de omzet af te trekken.

De productiekosten van de twee resterende ondernemingen bleken in het algemeen betrouwbaar maar er moesten een aantal correcties worden toegepast op basis van informatie die tijdens het controlebezoek was verzameld.

Sommige in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs beweerden dat de grondstoffenkosten (in hoofdzaak van ongebleekt katoen) die zij in de productiekosten hadden opgegeven, al bepaalde VAA-kosten omvatten. Aangezien deze ondernemingen niet volledig geïntegreerd waren (sommige productiefasen werden uitbesteed), voerden zij aan dat deze VAA-kosten van de productiekosten moesten worden afgetrokken, om te vermijden dat de VAA-kosten tweemaal in rekening zouden worden gebracht. Hierbij moet worden opgemerkt dat de normale waarde moest worden geconstrueerd aan de hand van de VAA-kosten en de winst van de ene onderneming met een representatieve binnenlandse verkoop en de twee ondernemingen met een binnenlandse verkoop van respectievelijk 2,2% en 0,2%, en dat deze drie exporteurs het overgrote deel van het ongebleekte katoen zelf aankochten. Bovendien is het zo dat bij iedere aankoop van grondstoffen de betaalde prijs een zeker aandeel aan VAA-kosten omvat. Deze kosten zijn evenwel voor rekening van de leverancier en niet van de betrokken exporteur. Het verzoek werd bijgevolg afgewezen.

2. Exportprijs

Zeven van de producenten/exporteurs in de steekproef verkochten al hun uitvoer naar de Gemeenschap direct aan onafhankelijke afnemers. Overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening werden hun exportprijzen bijgevolg vastgesteld op basis van de prijzen die deze onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap werkelijk betaalden of moesten betalen.

De achtste producent/exporteur in de steekproef had een verbonden importeur in de Gemeenschap. De prijs voor deze uitvoer werd overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening geconstrueerd op basis van de prijs waartegen de ingevoerde producten voor het eerst aan een onafhankelijke afnemer werden doorverkocht.

Op verzoek van een aantal ondernemingen werd de uitvoerverkoop van verouderde voorraden en van goederen die per luchtvracht werden geleverd (op cif- of cf-basis) niet in de dumpingberekeningen opgenomen, aangezien deze verkoop niet plaatsvond in het kader van normale handelstransacties. Deze verkoop vertegenwoordigde een verwaarloosbaar aandeel (minder dan 2%) van alle gerapporteerde uitvoerverkopen.

Deze benadering van de verkoop die door middel van luchtvrachtdiensten werd geleverd en de verkoop van verouderde voorraden werd door de bedrijfstak van de Gemeenschap aangevochten met het argument dat het antwoord op de vraag of een verkoop plaatsvindt in het kader van normale handelstransacties niet afhankelijk is van de wijze van vervoer van de goederen, en dat met deze verkopen rekening moet worden gehouden indien dit in de betrokken sector relatief gebruikelijk is. Dit argument werd afgewezen, omdat hoewel aflevering van producten door middel van luchtvrachtdiensten en verkoop van verouderde voorraden bij de meeste ondernemingen voorkwamen, dergelijke verkopen in de sector niet relatief gebruikelijk zijn, aangezien de hoeveelheden die per luchtvracht worden geleverd en de omvang van de verkoop van verouderde voorraden uiterst beperkt zijn, zoals in overweging 47 is aangegeven.

3. Vergelijking

Om een eerlijke vergelijking tussen normale waarden en exportprijzen te kunnen maken, werd overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening door middel van correcties rekening gehouden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid daarvan. Er werden correcties toegepast voor invoerheffingen en indirecte belastingen, kortingen en rabatten, vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, krediet, commissie, rentevoeten en omzettingen van valuta, mits de informatie redelijk, nauwkeurig en met geverifieerd bewijsmateriaal gestaafd was. Er werd eveneens een correctie voor het handelsstadium toegepast om rekening te houden met het feit dat de binnenlandse verkoop direct aan eindafnemers plaatsvond, terwijl de exportproducten werden verkocht aan groothandelaars, kleinhandelaars en distributieondernemingen.

Een van de exporteurs betwistte een correctie voor commissies met het argument dat de verbonden handelaar, waarvan was vastgesteld dat hij functies vervulde die vergelijkbaar zijn met die van een agent die op commissiebasis werkt, in werkelijkheid fungeerde als een uitbreiding van zijn eigen exportafdeling en geen zaken deed voor eigen rekening. Het argument werd afgewezen en de correctie bevestigd, aangezien de verbonden handelaar wel degelijk eigen verkoopactiviteiten bleek te verrichten (bijvoorbeeld het verkrijgen en beheren van een deel van het contingent) die niet konden worden uitgevoerd door de exporteur zelf, en waarvoor hij aanzienlijke kosten maakte. De verbonden handelaar behaalde een aanzienlijke marge voor zijn activiteiten op het gebied van de verkoop van het betrokken product naar de EG, die niet onvergelijkbaar is met een commissie.

Enkele exporteurs vroegen om nog een aantal correcties, en wel voor bankkosten en kredietkosten. Zij voerden aan dat de eindgebruikers op de binnenlandse markt gewoonlijk kredietkaarten als betalingswijze gebruikten. Ten aanzien van ondernemingen die binnenlandse verkopen verrichtten, bleek uit het onderzoek dat bij de verkoop aan eindgebruikers contact werd betaald. Deze claim werd daarom afgewezen.

Eén onderneming verlangde een correctie voor de stijging van de katoenprijzen in het onderzoektijdvak. Deze prijsstijging was echter te wijten aan een stijging van de wereldmarktprijzen en derhalve geen geïsoleerd Pakistaans verschijnsel. De stijging van de katoenprijzen betrof ten hoogste drie maanden van het onderzoektijdvak, terwijl de verkoop van het betrokken product gedurende het gehele onderzoektijdvak plaatsvond. Bovendien was de prijsstijging slechts van tijdelijke aard, in die zin dat de wereldmarktprijzen fluctueren, wat voor dit type grondstof een normaal verschijnsel is. Dergelijke veranderingen in de grondstoffenprijzen moeten als een normaal aspect van het zakendoen worden beschouwd. Ook bleek uit de informatie die de onderneming had verstrekt (de aankoopprijzen voor katoen van 1997 tot 2005 in PKR) dat er sprake was van een neerwaartse trend, waarbij de hoogste prijzen optraden in 1997. Sterke fluctuaties van een input kunnen normaliter worden gecompenseerd door een vergelijking van de normale waarde en de exportprijzen per maand of per kwartaal te maken. Daarom werd echter niet gevraagd, en de claim werd daarom afgewezen.

Alle ondernemingen verzochten overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder b), van de basisverordening om correctie voor de terugbetaling van rechten. De aanvragen voor die correcties werden in het oorspronkelijke onderzoek aanvaard, voorzover de gevraagde bedragen daadwerkelijk op het soortgelijk product en de fysiek daarin verwerkte materialen werden geheven, wanneer dat bestemd was voor verbruik in het land van uitvoer, en voor het naar de Gemeenschap uitgevoerde product werden terugbetaald. Bij het huidige onderzoek bleek dat de door de Pakistaanse regering terugbetaalde bedragen aanzienlijk hoger lagen dan de bedragen van de invoerheffingen of de indirecte belastingen die de ondernemingen daadwerkelijk op de in het betrokken product verwerkte materialen hadden betaald.

De exporteurs in de steekproef voerden aan dat de Pakistaanse regering een nieuw systeem voor de berekening van de terugbetalingen van de door de producenten/exporteurs betaalde invoerrechten hadden geïntroduceerd. In dit nieuwe systeem worden bepaalde normen voor de vaststelling van het terug te betalen bedrag gehanteerd.

De nieuwe regeling werd onderzocht om na te gaan of een direct verband kon worden aangetoond tussen de door de producenten/exporteurs betaalde rechten en de materialen die fysiek waren verwerkt in het soortgelijk product dat voor verbruik in het land van uitvoer was bestemd. Indien de in de steekproef opgenomen exporteurs konden aantonen dat invoerrechten waren terugbetaald, werd het verzoek om een correctie van de normale waarde door de EG-instellingen ingewilligd, waar het ging om de kosten van heffingen die voor de in het betrokken product verwerkte materialen moesten worden betaald wanneer dat voor verbruik in het exportland was bestemd, maar die werden terugbetaald indien het naar de Gemeenschap werd uitgevoerd.

4. Dumpingmarge

Voor de producenten/exporteurs in de steekproef werden overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening individuele dumpingmarges vastgesteld op basis van een vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde exportprijs.

De dumpingmarges als percentage van de nettoprijs franco grens Gemeenschap, voor inklaring, zijn:

Yunus Textile Mills, Karachi 8,5%

Lucky Textile Mills, Karachi 7,2%

Nishat Mills Limited, Faisalabad 6,1%

Chenab Limited, Faisalabad 5,7%

Gul Ahmed Textile Mills Ltd, Karachi 5,6%

Al-Abid Silk Mills Ltd, Karachi 3,9%

Mohammad Farooq Textile Mills Ltd, Karachi 3,5%

Fairdeal Textiles (Pvt) Ltd, Karachi 1,3%

Overeenkomstig artikel 9, lid 3, van de basisverordening wordt geconcludeerd dat de dumpingmarge voor Fairdeal Textiles (Pvt) Ltd minimaal is, aangezien deze minder dan 2% bedraagt.

Voor de medewerkende ondernemingen die niet voor de steekproef waren geselecteerd, werd de dumpingmarge overeenkomstig artikel 9, lid 6, van de basisverordening vastgesteld op basis van de gewogen gemiddelde dumpingmarge van de ondernemingen in de steekproef. Deze gewogen gemiddelde dumpingmarge als percentage van de nettoprijs franco grens Gemeenschap, voor inklaring, bedroeg 5,8%.

Volgens een aantal niet in de steekproef opgenomen ondernemingen was het discriminatie dat voor hen niet het laagste recht gold, maar het gewogen gemiddelde recht dat voor de ondernemingen in de steekproef was vastgesteld. Het is zo dat in dit geval in de steekproef acht ondernemingen waren opgenomen, overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening. De bevindingen die werden vastgesteld op basis van de door deze exporteurs verstrekte gegevens werden representatief geacht voor de beddenlinnen producerende industrie in Pakistan. Het zou in strijd zijn met het doel waarom een steekproef wordt opgesteld, om op exporteurs die buiten de steekproef vallen het laagste recht toe te passen dat voor een van de exporteurs in de steekproef is vastgesteld, omdat het gewogen gemiddelde recht duidelijk representatiever is voor de bedrijfstak in zijn geheel. In ieder geval schrijft artikel 9, lid 6, van de basisverordening voor dat het antidumpingrecht dat van toepassing is op producten die afkomstig zijn van exporteurs die zich bekend hebben gemaakt, maar niet in de steekproef zijn opgenomen, niet hoger mag zijn dan de gewogen gemiddelde dumpingmarge die voor de in de steekproef opgenomen partijen is vastgesteld; het is de vaste praktijk van de EG-instellingen om de gewogen gemiddelde marge toe te passen. Gezien deze overwegingen werd het verzoek afgewezen.

Teneinde de residuele dumpingmarge te bepalen, werd eerst de mate van medewerking vastgesteld. Uit een vergelijking van Eurostatgegevens betreffende de invoer van oorsprong uit Pakistan en de antwoorden in het kader van de steekproef bleek dat in ruime mate medewerking was verleend (meer dan 80%). Om die reden, en omdat er geen aanwijzingen waren dat de niet-medewerkende ondernemingen dumping op een lager niveau toepasten, werd het passend geacht de dumpingmarge voor de niet-medewerkende ondernemingen vast te stellen op het niveau van de hoogste dumpingmarge voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen. Deze aanpak is in overeenstemming met de vaste praktijk van de EG-instellingen en werd ook nodig geacht om niet-medewerking niet aan te moedigen. Daarom werd de residuele dumpingmarge berekend op 8,5%.

Enkele ondernemingen die als niet-medewerkend werden beschouwd, voerden aan dat zij wel degelijk een antwoord op de vragenlijst hadden ingezonden binnen de daarvoor gestelde termijn, via de hen vertegenwoordigende vereniging dan wel rechtstreeks aan de Commissie. Deze ondernemingen werd verzocht aan te tonen dat zij hun antwoord inderdaad binnen de gestelde termijn hadden ingezonden. Geen van deze ondernemingen kon daarvoor echter het bewijs leveren. Hun verzoek werd dan ook afgewezen.

5. Blijvend karakter van de gewijzigde omstandigheden

Bij het huidige onderzoek was het doel van de herziening de conclusie te baseren op geverifieerde gegevens, wat na de wijziging van de veiligheidsomstandigheden in beginsel mogelijk was geworden. Er zijn geen aanwijzingen dat de nieuwe geverifieerde bevindingen geen blijvend karakter hebben.

Zoals eerder gezegd moesten om veiligheidsredenen de verificaties plaatsvinden in de Verenigde Arabische Emiraten. Ondanks de inspanningen van de medewerkende producenten/exporteurs is verificatie in een derde land niet in overeenstemming met de normale praktijk, want de onderzoekers van de Commissie hadden geen onbeperkte toegang tot de administratie van de exporteurs. Hoewel de bevindingen voldoende betrouwbaar zijn om tot een wijziging van de antidumpingrechten te kunnen besluiten, zouden de EG-instellingen daarom, op eigen initiatief of op verzoek van belanghebbenden, een nieuw onderzoek kunnen uitvoeren naar de gewijzigde antidumpingrechten, indien er gegevens mochten zijn die erop wijzen dat de in het derde land geverifieerde conclusies onnauwkeurig zijn of anderszins moeten worden gewijzigd.

6. Conclusie

In het licht van bovenstaande informatie moeten de huidige antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van het betrokken product uit Pakistan worden gewijzigd teneinde rekening te houden met de nieuwe geconstateerde dumpingmarges.

Overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening mogen de rechten niet hoger zijn dan de vastgestelde dumpingmarge, en moeten zij lager dan deze marge zijn indien dit lagere recht toereikend is om de schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap weg te nemen. Aangezien deze tussentijdse herziening beperkt is tot onderzoek van de dumpingaspecten, mogen de opgelegde rechten niet hoger zijn dan het schadepeil dat bij het oorspronkelijke onderzoek is geconstateerd.

Omdat de oorspronkelijke dumpingmarge, zoals vermeld in overweging 134 van de definitieve verordening, lager lag dan de definitief vastgestelde schademarge, werd het definitieve antidumpingrecht afgestemd op de lagere dumpingmarge, namelijk 13,1%. Aangezien de bij dit tussentijdse herzieningsonderzoek geconstateerde dumpingmarges nog steeds lager zijn dan de schademarge, moeten de gewijzigde antidumpingrechten op deze lagere dumpingmarges worden gebaseerd.

De rechten moeten daarom worden vastgesteld op het niveau van de geconstateerde dumpingmarges, behalve voor één onderneming, ten aanzien waarvan als vermeld in overweging 58 een minimale dumpingmarge is vastgesteld:

a) Voor de exporteurs in de steekproef:

Yunus Textile Mills, Karachi 8,5%

Lucky Textile Mills, Karachi 7,2%

Nishat Mills Limited, Faisalabad 6,1%

Chenab Limited, Faisalabad 5,7%

Gul Ahmed Textile Mills Ltd, Karachi 5,6%

Al-Abid Silk Mills Ltd, Karachi 3,9%

Mohammad Farooq Textile Mills Ltd, Karachi 3,5%

Fairdeal Textiles (Pvt) Ltd, Karachi 0%

b) Voor de niet in de steekproef opgenomen medewerkende exporteurs: 5,8%

c) Voor alle andere ondernemingen: 8,5%

Alle betrokkenen zijn op de hoogte gesteld van de voornaamste feiten op basis waarvan is besloten wijziging van de bestaande maatregelen aan te bevelen, en hebben de mogelijkheid gekregen opmerkingen in te dienen. Waar nodig is met de ingezonden opmerkingen rekening gehouden. Alle betrokken partijen zijn ook in de gelegenheid gesteld binnen een zekere termijn na de openbaarmaking opmerkingen in te dienen.

Met het oog op de gelijke behandeling van nieuwe exporteurs en de in de bijlage genoemde medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef zijn opgenomen, moet het voor die ondernemingen geldende gewogen gemiddelde recht ook worden toegepast op nieuwe exporteurs, die anders recht op een herziening overeenkomstig artikel 11, lid 4, zouden hebben.

Een van de Pakistaanse producenten/exporteurs heeft een aanbod voor een prijsverbintenis ingediend. Beddenlinnen is echter een product dat uit vele verschillende producttypen bestaat, waarvan sommige kenmerken bij de invoer niet gemakkelijk te onderscheiden zijn. Dit maakt het vrijwel onmogelijk voor elk producttype een zinvolle minimuminvoerprijs vast te stellen waarop door de Commissie correct toezicht kan worden gehouden en die door de douane van de lidstaten kan worden gecontroleerd. Een prijsverbintenis werd daarom onhaalbaar geacht en het aanbod werd dan ook niet aanvaard.

D. DUUR VAN DE MAATREGELEN

Dit herzieningsonderzoek is niet van invloed op de datum waarop Verordening (EG) nr. 397/2004 overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening zal verstrijken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In Verordening (EG) nr. 397/2004 van de Raad wordt artikel 1, lid 2, vervangen door:

“Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, voor de door de onderstaande ondernemingen vervaardigde producten, bedraagt:

Fabrikant Recht % Aanvullende Taric-code

Yunus Textile Mills H-23/1, Landhi Industrial Area, Karachi 8, A

Lucky Textile Mills L-8, Block 21, F. B Area, Karachi 7, A

Nishat Mills Limited Nishatabad, Faisalabad 6, A

Chenab Limited Nishatabad, Faisalabad 5, A

Gul Ahmed Textile Mills Ltd Plot No. HT/3A, Landhi Industrial Area, Landhi, Karachi 5, A

Al-Abid Silk Mills Ltd A-39, S.I.T.E., Manghopir Road, Karachi 3, A

Mohammad Farooq Textile Mills Ltd 1st floor, Finlay House, I.I Chundrigar Road, Karachi 3, A

Fairdeal Textiles (Pvt) Ltd A/15-D, Binoria Chowk, S.I.T.E., Karachi A

In de bijlage vermelde fabrikanten 5, A

Alle andere ondernemingen 8, A



Artikel 2

De bijlage bij deze verordening wordt als bijlage 1 toegevoegd aan Verordening (EG) nr. 397/2004 van de Raad.

Artikel 3

Onderstaande tekst wordt als artikel 1, lid 4, toegevoegd aan Verordening (EG) nr. 397/2004 van de Raad:

“Wanneer een nieuwe producent/exporteur de Commissie voldoende bewijzen verstrekt dat:

- hij het in artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 397/2004 van de Raad beschreven product in de periode van 1 april 2003 tot en met 31 maart 2004 niet naar de Gemeenschap heeft uitgevoerd,

- hij niet verbonden is met een exporteur of producent op wie de in deze verordening vastgestelde maatregelen van toepassing zijn, en

- hij het betrokken product naar de Gemeenschap heeft geëxporteerd na het onderzoektijdvak waarop de maatregelen zijn gebaseerd of een onherroepelijke contractuele verplichting voor de uitvoer van een aanzienlijke hoeveelheid naar de Gemeenschap is aangegaan,

kan de Raad bij gewone meerderheid op voorstel van de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité artikel 1, lid 2, wijzigen door de nieuwe producent/exporteur toe te voegen aan de lijst van ondernemingen waarop het gewogen gemiddelde recht van 5,8% van toepassing is.”

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De Voorzitter

BIJLAGE

Lijst van de in artikel 1, lid 2, bedoelde medewerkende fabrikanten die onder de aanvullende Taric-code A 706 vallen

Naam Adres

A.B. Exports (PVT) LTD. Off. No 6, Ground Floor, Business Center, New Civil Lines, Faisalabad

A.S.T. (PVT) Limited Saba Square 2-C, Saba Commercial Street No. 3, Phase V Extension, D.H. Authority, Karachi

Abdur Rahman Corporation (Pvt) Ltd P-214 Muslim Town #1, Sarghoda Road, Faisalabad

Adil Waheed Garments 66-Zubair Colony, Jaranwala Road, Faisalabad

Afroze Textile Industries (Pvt) Ltd. LA 7/1-7, Block 22 F.B Area, Karachi

Al Musawar Textile (PVT) LTD Atlas Street, Maqbool Road, Faisalabad

Al-Karam Textile Mills (PVT) LTD 3rd floor, K.D.L.B. Building, 58-West Wharf Road, Karachi

Al-Latif W,S, 24, Block-2, Azizabad, F.B. Area, Karachi-

Al-Noor Processing & Textile Mills Sargodha Road, Near Bava Chak, Faisalabad

Al-Raheem Textile F/40, Block-6, P.E.C.H.S., Karachi

Ameer Enterprises 3rd floor, Bismillah Centre, St. No. 2, Karkhana Bazar, Yanr Market, Faisalabad

Amsons Textile Mills (PVT) LTD. D-14/B, S.I.T.E., Karachi

Amtex (Private) Limited 1-Km, Khurrianwala-Jaranwala Road, Faisalabad

Anjum Textile Mills (PVT) LTD Anjum Street, Nalka Kohala, Sarghoda Road, Faisalabad

Apex Corporation 1-19, Arkay Square, P.O. Box 13373, Karachi

Arshad Corporation 1088/2, Jail Road Faisalabad

Arzoo Textile Mills Ltd. 2.6 KM, Jaranwala Road, Khurrinwala, Faisalabad

Asia Textile Mills D-156, S.I.T.E. Avenue, Karachi

Aziz Sons D21/Karach, S.I.T.E., Karachi-

B.I.L. Exporters 15/5, Sector 12/C, North Karachi Industrial Area, Karachi

Baak Industries P-107, Akbarabad, Near Allied Hospital, Faisalabad

Be Be Jan Pakistan Limited Square No. 7, Chak No. 204/R.B., Faisalabad

Bela Textiles Ltd A-29/A, S.I.T.E., Karachi

Bismillah Fabrics (PVT) LTD. 3 Km, Jhumbra Road, Khurrianwala, Faisalabad

Bismillah Textiles (PVT) LTD. 1. KM, Jaranwala Road, Khurrianwala, Faisalabad

Classic Enterprises B-1/1, Sector 15, Korangi Industrial Area, Karachi

Cotton Arts (PVT) Ltd 613/1, Dagrawaan Road, Faisalabad

D.L. Nash (Private) Ltd. 11, Timber Pond, Keamari Road, Karachi-

Dawood Exports PVT LTD. P.O. Box 532, Sarghoda Road, Faisalabad

Decent Textiles P-1271, Abdullahpur, West Canal Road, Faisalabad

En Em Fabrics (Pvt) Ltd. 10th Km, Sarghoda Road, Faisalabad

En Em Industries Ltd. 10th Km, Sargodha Road, Faisalabad

Enn Eff Exports 4th floor, Business Centre, New Civil Lines, Faisalabad

Faisal Industries Office 205, Madina City Mall, Abdullah Haroon Road, Saddar, Karachi

Fashion Knit Industries 5-Business Centre, Ground Floor, Mumtaz Hassan Road, Karachi

Fateh Textile Mills Limited P.O. Box No 69, Hali Road, S.I.T.E., Hyderabad

Gerpak Textile (PVT) LTD 317 Clifton Centre, Schon Circle, Kehkashan Clifton, Karachi

Gohar Textile mills 208 Chak Road, Zia Town, Faisalabad

H.A. Industries (PVT) LTD 10 KM, Jaranwala Road, Faisalabad

Haroon Fabrics (Private) Limited P-121, Rafique Colony, Jail Road, Faisalabad

Hay's (PVT) Limited A-33, (C), Textile Avenue, S.I.T.E., Karachi-

Homecare Textiles D-115, S.I.T.E., Karachi

Husein Industries Ltd. HT-8 Landhi Industrial & Trading Estate, Landhi, Karachi

Ideal International A-63/A, SIND Industrial Trading Estate, Karachi-

Jaquard Weavers 811 Mahmoodabad Colony, Multan

Kam International F-152, S.I.T.E., Karachi

Kamal Spinning Mills 4th KM, Jranwala Road, Khurrianwala, Faisalabad

Kausar Processing Industries (PVT) Ltd. P-61 Gole Chiniot Bazar, Faisalabad

Kausar Textile Industries (PVT) LTD. Maqbool Road, Faisalabad

Khizra Textiles International P-68, First Floor, Tawakal Cloth Market, Gol Chiniot Bazar, Faisalabad-

Kohinoor Textile Mills Limited Peshawar Road, Rawalpindi

Latif International (PVT) LTD St. No. 1, Abdullahpur, Faisalabad

Liberty Mills Limited A/51-A, S.I.T.E., Karachi

M/s M.K. SONS Pvt Limited 2 KM, Khurrianwala, Jarranwala Road, Faisalabad

M/S Al-Ghani International 202 Bhaiwala, Ghona Road, Faisalabad

M/S Home Furnishings Limited Plot No 1,2,10,11, Sector IX-B., Karachi Export Processing Zone, Karachi

MSC Textiles (PVT) Ltd P-19, 1st floor, Montgomery Bazar, Faisalabad

Mughanum (PVT) LTD. P-162, Circular Road, Faisalabad

Mustaqim Dyeing & Printing Industries (Pvt) Ltd. D-14/A, Bada Board, S.I.T.E., Karachi

Naseem Fabrics Suite #404, 4th floor, Faisalcomplex, Bilal Road, Civil Lines, Faisalabad

Nawaz Associates 87 D/1 Main Boulevard Gulberg III, Lahore

Nazir Industries Suit 3, 7th floor, Textile Plaza, M.A. Jinnah Road, Karachi-

Niagara Mills (PVT) LTD Kashmir Road, Nishatabad, Faisalabad

Nina Industries Limited A-29/A, S.I.T.E., Karachi

Nishitex Enterprises P-224, Tikka Gali No 2, Y.Y. Plaza., 1st floor, Montgomery Bazar, Faisalabad

Parsons Industries (PVT) LTD E-53 S.I.T.E., Karachi

Popular Fabrics (PVT) Limited Plot 115, Landhi Industrial Area, Karachi

Rainbow Industries 810/A, Khanewal Road, Multan

Rehman International P-2, Al Rehman House, Ghulam Rasool Nagar Main Road, Sarfraz Colony, Faisalabad

Sadaqat Textile Mills Pvt Ltd Sadaqat Street, Sarghoda Road, Faisalabad

Sadiq Siddique Co. 170-A, Latif Cloth Market, M.A. Jinnah Road, Karachi

Sakina Exports International #313, Dada Chambers, M.A. Jinnan Road, Karachi-

Samira Fabrics (PVT) Ltd 401-403, Chapal Plaza, Hasrat Mohani Road, Karach

Sapphire Textile Mills Limited 313, 3rd floor, Cotton exchange Bldg. I.I., Chundrigar Road, Karachi

Shahzad Siddique (PVT) LTD. 4,5 KM, Khurrainwala Jaranwala Road, Faisalabad

Shalimar Cotton Export (PVT) LTD Yousaf Chowk, Sarghoda Road, Faisalabad

Sharif Textiles Industries (PVT) LTD P.O. Box 265, Satiana Road, Faisalabad

Shercotex 39/c, Peoples Colony, Faisalabad

Sitara Textile Industries Limited 6- K.M., Sargodha Road, Faisalabad

South Asian Textile Inds. St. No. 3, Hamedabad Colony, Vehari Road, Multan

Sweety Textiles Pvt Ltd P-237, 2nd floor, Hassan Arcade Montgomery Bazar, Faisalabad

Tex-Arts P-22, 1st floor, Montgomery Bazar, Faisalabad

The Crescent Textile Mills Ltd. Sargodha Road, Faisalabad

Towellers Limited WSA 30-31, Block 1, Federal B, Karachi

Union Exports (PVT) Limited D-204/A, S.I.T.E., Karachi-

United Finishing Mills Ltd. 2nd floor, Regency Arcade, The Mall, Faisalabad

United Textile Printing Industries (Pvt) Ltd. P.O. Box 194, Maqbool Road, Faisalabad

Wintex Exports PVT Ltd. P-17/A, Main Road, Sarfaraz Colony, Faisalabad

Zafar Fabrics (PVT) Limited Chak No 119, J.B. (Samana), Sarghoda Road, Faisalabad

Zamzam Weaving and Processing Mills Bazar 1, Razabad, Faisalabad