Toelichting bij COM(2005)190-3 - Wijziging van Verordening (EEG) nr. 1365/75 betreffende de oprichting van een Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden, wat betreft de ambtstermijn van de directeur

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

VERANTWOORDING EN DOEL VAN HET VOORSTEL

Momenteel zijn er in de Unie 20 decentrale organen die onder de noemer “communautaire agentschappen” kunnen worden gebracht, omdat ze dezelfde kenmerken hebben: wettelijke basis, rechtspersoonlijkheid, bestuurlijke en financiële autonomie, duidelijk omschreven bevoegdheden en activiteiten, enzovoorts.

Deze communautaire agentschappen worden geleid door een leidinggevende, die in principe de titel “directeur” draagt en die, in sommige gevallen, door één of meer adjunct-directeuren wordt bijgestaan. De duur van hun ambtstermijn bedraagt over het algemeen vier à vijf jaar. In de meeste basisverordeningen is niettemin bepaald dat de ambtstermijn van directeuren, en in voorkomend geval van adjunct-directeuren, met een of meer perioden kan worden verlengd. De voorwaarden voor de benoeming en de duur van de ambtstermijn zijn voor elk agentschap in de betrokken verordening geregeld.

Tot voor enkele jaren kon het voor de aanstelling bevoegde orgaan de ambtstermijn van directeuren in functie door een gewoon besluit verlengen. Na een nader onderzoek van de bepalingen van de betrokken basisverordeningen, is de Commissie tot de conclusie gekomen dat deze praktijk een juridisch probleem vormde.

Behalve in Verordening (EG) nr. 1360/90 tot oprichting van een Europese Stichting voor Opleiding en, recenter, Verordening (EG) nr. 851/2004 tot oprichting van een Europees Centrum voor ziektepreventie en –bestrijding, wordt in de Franse versie van de basisverordeningen van de communautaire agentschappen de term “renouvellement” gebezigd voor de verlenging van de ambtstermijn van de directeur.

In artikel 214, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, betreffende de benoeming van de leden van de Commissie en de artikelen 223 en 225 van het Verdrag, betreffende de benoeming van de rechters van het Hof van Justitie, worden dezelfde termen gebruikt. In beide gevallen is overeengekomen dat “renouvellement” niet betekent dat een vereenvoudigde procedure van toepassing is of dat de ambtstermijn zonder meer wordt verlengd en dat de in het Verdrag vastgestelde benoemingsprocedure niet behoeft te worden nageleefd.

Daarom kan het feit dat de ambtstermijn kan worden verlengd slechts zo worden geïnterpreteerd, dat degene die de post bekleed zich tegen het einde van zijn ambtstermijn kandidaat moet stellen voor een nieuwe ambtstermijn.

Wanneer deze interpretatie op de agentschappen wordt toegepast, moet worden geconcludeerd dat de mogelijkheid om de ambtstermijn van de directeur te verlengen niet betekent dat zij de in de basisverordening vastgestelde benoemingsprocedure niet hoeven na te leven.

Bovendien zijn de directeuren en de adjunct-directeuren van de agentschappen niet alleen ambtsdragers, maar ook leden van het personeel van het agentschap, die contractueel in dienst zijn als tijdelijk functionaris, en vallen onder de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen (RAP).

Daarom moet de benoemingsprocedure met name de bekendmaking van de post in alle lidstaten omvatten, en moet een selectieprocedure worden gevolgd die in overeenstemming is met de regels van de basisverordeningen en de RAP.

Deze procedures zijn over het algemeen langdurig en relatief kostbaar. Zij kunnen ook tot gevolg hebben dat de werkzaamheden van het agentschap gedurende die periode worden vertraagd of gehinderd, wanneer de zittende directeur besluit zich opnieuw kandidaat te stellen.

Rekening houdende met de specifieke behoeften van de agentschappen en de praktijk van de laatste jaren, lijkt het dus niet opportuun de agentschappen te verplichten telkens wanneer de ambtstermijn van de directeur of van de eventuele andere betrokken functionarissen afloopt, opnieuw een selectieprocedure te starten. De bevoegde benoemingsinstanties zouden de keuze moeten hebben tussen een verlenging van de lopende ambtstermijn en een nieuwe selectieprocedure.

Ook zou rekening moeten worden gehouden met het feit dat de directeuren van agentschappen niet alleen bestuurlijk verantwoordelijk zijn, maar ook een belangrijke rol spelen bij de werkzaamheden en de uitvoering van de opdrachten van hun agentschap. Het tot aanstelling bevoegde gezag moet dus bij haar besluitvorming met beide elementen rekening houden: de behoefte om te zorgen voor bestuurlijke continuïteit van de directie van het agentschap en het belang van nieuwe ideeën en nieuw beleid.

Daarom moet het besluit om de ambtstermijn van de fungerend directeur te verlengen worden genomen op basis van een evaluatie vooraf, door de autoriteit die de kandidaten aan het tot aanstelling bevoegde gezag voorstelt, van de prestaties van de directeur en van de behoeften van het agentschap. Daarom ook mag verlenging maar één keer voor bepaalde duur, niet langer dan die van de eerste ambtstermijn, worden toegestaan.

In totaal wordt voor 18 agentschappen een wijziging van deze artikelen inzake benoeming voorgesteld, wat neerkomt op de indiening van 18 voorstellen voor een verordening tot wijziging van de basisverordening van elk agentschap.

In twee gevallen hoeft de verordening waarbij een agentschap is opgericht, niet te worden gewijzigd. Het gaat om Verordening (EG) nr. 2667/2000 van de Raad van 5 december 2000 betreffende het Europees Bureau voor wederopbouw[1] en Verordening (EG) nr. 460/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot oprichting van het Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging[2]. In deze verordeningen is geen sprake van verlenging van de ambtstermijn van de directeur, omdat het bestaan van deze agentschappen van beperkte duur is.

Ook worden geen voorstellen gedaan tot wijziging van de besluiten tot oprichting van de agentschappen en andere organen van de 2e en de 3e pijler.

Tot slot, wat betreft de 2 agentschappen waarvoor een voorstel voor een verordening is opgesteld en die momenteel worden onderzocht of goedgekeurd (het Europees Chemicaliënagentschap[3] en het Communautair Bureau voor visserijcontrole[4]), zal de Commissie, indien daartoe behoefte bestaat, voorstellen tot wijziging indienen met het oog op een harmonisatie van de teksten voor alle communautaire agentschappen.

1.

Juridische grondslag en goedkeuringsprocedure


Elke verordening tot oprichting van een agentschap is in principe gebaseerd op het artikel in het Verdrag dat overeenkomt met de desbetreffende bevoegdheden en activiteiten. Daaruit vloeit ook voort welke goedkeuringsprocedure van toepassing is.

Daarom lijkt het noodzakelijk alle verordeningen tot oprichting van een agentschap afzonderlijk te wijzigen.

Wat de goedkeuringsprocedure van de verordeningen betreft, moet de procedure worden nageleefd die gold op het moment van de oprichting van het agentschap, waarbij in voorkomend geval rekening moet worden gehouden met de ontwikkelingen die zich na de goedkeuring van de verordening tot oprichting van het agentschap hebben voorgedaan, zoals in het Verdrag opgenomen nieuwe bevoegdheden van het Europees Parlement of wijzigingen betreffende de juridische grondslag.

Dat geldt met name voor het Europees Milieuagentschap, maar ook voor de vijf basisverordeningen waarvan de juridische grondslag is gewijzigd en waarvoor artikel 308 van het Verdrag is vervangen door de juridische grondslag die geldt voor het gebied waarop deze agentschappen actief zijn.

Dit betreft enerzijds het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, waarvan de verordening op dit moment wordt gecodificeerd, bij welke gelegenheid de Raad heeft geoordeeld dat de te gebruiken juridische grondslag voortaan artikel 152 zou moeten zijn, waarmee de Commissie akkoord is gegaan, en anderzijds het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (artikel 150), de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (artikel 137, lid 1, onder a) en b)), de Europese Stichting voor Opleiding (artikel 150) en het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (artikel 137, lid 1, onder a)).

2.

INDIENING VAN DE VERORDENINGSVOORSTELLEN PER AGENTSCHAP


De drie overwegingen die alle verordeningsvoorstellen gemeenschappelijk hebben, luiden als volgt:

“De regels met betrekking tot de voorwaarden en de procedures die van toepassing zijn op de verlenging van de ambtstermijn van de directeur, de adjunct-directeur of, in voorkomend geval, de president van bepaalde communautaire agentschappen moeten worden geharmoniseerd.

Het is dienstig te bepalen dat deze ambtstermijn eenmaal kan worden verlengd na een passende evaluatie.

Verordening (EG) nr. [titel van de basisverordening tot oprichting van het agentschap] dient derhalve te worden gewijzigd,”

De voorgestelde standaardformulering van de gewijzigde verordeningen luidt als volgt:

“Het agentschap staat onder leiding van een directeur die op voordracht van de Commissie** door de raad van bestuur* wordt benoemd voor een periode van vijf jaar, welke periode op voordracht van de Commissie** en na evaluatie eenmaal kan worden verlengd met maximaal vijf jaar.

In het kader van deze evaluatie beoordeelt de Commissie** met name:

- de resultaten die in de eerste ambtstermijn zijn geboekt en de wijze waarop dit is gebeurd;

- de taken en de behoeften van het agentschap in de komende jaren.”

* de Raad voor het Communautair Bureau voor plantenrassen (CPVO) en voor het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM); de Commissie voor het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (CEDEFOP) en de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (EUROFOUND);

** de raad van bestuur voor CPVO, CEDEFOP en EUROFOUND.

De voorgestelde wijzigingen betreffen de volgende agentschappen en verordeningen:

- het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (CEDEFOP): artikel 6, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 337/75 van de Raad van 10 februari 1975 houdende oprichting van een Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding;

- de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (EUROFOUND): artikel 8, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1365/75 van de Raad van 26 mei 1975 betreffende de oprichting van een Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden;

- het Europees Milieuagentschap (EEA): artikel 9, lid 1, eerste volzin, van Verordening (EEG) nr. 1210/90 van de Raad van 7 mei 1990 inzake de oprichting van het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en –informatienetwerk;

- de Europese Stichting voor Opleiding (ETF): artikel 7, lid 1, tweede volzin, van Verordening (EEG) nr. 1360/90 van de Raad van 7 mei 1990 tot oprichting van een Europese Stichting voor opleiding, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1572/98 van de Raad van 17 juli 1998;

- het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EWDD): artikel 9, lid 1, eerste volzin van Verordening (EEG) nr. 302/93 van de Raad van 8 februari 1993 tot oprichting van een Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving;

- het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM); artikel 120, lid 2, van Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk;

- het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU - OSHA): artikel 11, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2062/94 van de Raad van 18 juli 1994 tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk;

- het Communautair Bureau voor plantenrassen (CPVO): artikel 42, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht;

- het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (CdT): artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2965/94 van de Raad van 28 november 1994 tot oprichting van een Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie;

- Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat (EUMC): artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1035/97 van 2 juni 1997 houdende oprichting van een Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat;

- de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA): artikel 26, lid 1, eerste volzin, van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden;

- het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA): artikel 16, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid;

- het Europees Agentschap voor veiligheid van de luchtvaart (EASA): artikel 30, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1592/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart;

- het Europees Centrum voor ziektepreventie en –bestrijding (ECDC): artikel 17, lid 1, van Verordening (EG) nr. 851/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot oprichting van een Europees Centrum voor ziektepreventie en –bestrijding:

- het Europees Geneesmiddelenbureau (EMEA): artikel 64, lid 1, derde volzin, van Verordening (EG) nr. 726/2004 van de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau;

- het Europees Spoorwegbureau (ERA): artikel 31, lid 3, van Verordening (EG) nr. 881/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau;

- het Europese GNSS-toezichtautoriteit (Galileo): artikel 7, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1321/2004 van de Raad van 12 juli 2004 inzake de beheersstructuren van de Europese programma's voor radionavigatie per satelliet;

- het Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie: artikel 26, lid 5, tweede volzin, van Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad van 26 oktober 2004 tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie.