Toelichting bij COM(2004)775 - Wijziging van Verordening (EG) nr. 999/2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën[1] (de TSE-verordening) bevat bepalingen inzake alle risico's voor de diergezondheid en de volksgezondheid als gevolg van TSE's bij dieren en bestrijkt de hele keten van de productie en het in de handel brengen van levende dieren en producten van dierlijke oorsprong. Deze verordening is sinds 1 juli 2001 van toepassing.

Met de verordening werd een groot deel van de al bestaande wetgeving betreffende BSE en TSE's geconsolideerd, zoals de voorschriften voor het toezicht op TSE's bij runderen, schapen en geiten en voor de verwijdering van gespecificeerd risicomateriaal en een aantal verbodsbepalingen met betrekking tot het voederen van dieren. Ook bevatte de verordening nieuwe voorschriften, bijvoorbeeld voor de uitroeiing van TSE en op het gebied van de binnenlandse en intracommunautaire handel en de in- en uitvoer. Verder zijn in de verordening de procedure, criteria en categorieën voor de indeling van landen naar BSE-status vastgelegd.

Dit voorstel beoogt de TSE-verordening op een aantal punten te wijzigen in het licht van de nieuwe ontwikkelingen die zich sinds de goedkeuring ervan hebben voorgedaan.

1. BEPALING VAN DE BSE-STATUS

Dankzij Verordening (EG) nr. 1128/2003 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de TSE-verordening wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur van overgangsmaatregelen[2] kunnen overgangsmaatregelen die zijn vastgesteld krachtens artikel 23 van de TSE-verordening twee jaar langer geldig blijven, namelijk tot en met 30 juni 2005.

Die verlenging met twee jaar was bedoeld om de Commissie in staat te stellen haar streven naar overeenstemming op internationaal niveau over de bepaling van de BSE-status van landen voort te zetten zonder aan het huidige niveau van gezondheidsbescherming af te doen.

Het Internationaal Bureau voor besmettelijke veeziekten (OIE) heeft op de algemene vergadering van mei 2004 een discussievoorstel ingediend om de bestaande criteria voor het indelen van landen naar BSE-risico te vereenvoudigen. Aangezien de leden geen ernstige bezwaren tegen het voorstel naar voren hebben gebracht, zal het ter goedkeuring aan de algemene vergadering van het OIE worden voorgelegd, wat op zijn vroegst in mei 2005 zal gebeuren. Het is de bedoeling het aantal categorieën – eventueel stapsgewijs – te beperken. Om te voorkomen dat in de artikelen van de TSE-verordening herhaaldelijk wijzigingen moeten worden aangebracht zolang het aantal categorieën nog wordt gewijzigd, wordt voorgesteld om de verwijzingen naar de categorieën te verplaatsen van de artikelen naar de bijlagen.

Verder is op de algemene vergadering van het OIE van mei 2003 een resolutie goedgekeurd die inhoudt dat alle landen in een categorie zullen worden ingedeeld. Er mag van uitgegaan worden dat het OIE de definitieve indeling van alle landen naar BSE-risico niet vóór 1 juli 2005 zal afronden. Daarom wordt voorgesteld de geldigheidsduur van de overgangsmaatregelen tot 1 juli 2007 te verlengen.

2. PREVENTIE VAN TSE'S

In zijn advies van 6 en 7 maart 2003 heeft de Wetenschappelijke Stuurgroep aanbevolen om met een toezichtprogramma voor TSE's onder hertachtigen te beginnen. De TSE-verordening bevat een toezichtprogramma voor BSE en scrapie. Voorgesteld wordt om deze bepaling uit te breiden tot andere TSE's, met name naar aanleiding van de aanbeveling van de Wetenschappelijke Stuurgroep wat betreft hertachtigen.

Bij Beschikking 2003/100/EG van de Commissie[3] is als overgangsmaatregel een geharmoniseerd fokprogramma ingevoerd om schapen te selecteren op resistentie tegen TSE's. Nu wordt voorgesteld om in de TSE-verordening een permanente rechtsgrond voor het fokprogramma op te nemen.

De TSE-verordening verbiedt het vervoederen van bepaalde verwerkte dierlijke eiwitten aan bepaalde dieren; uitbreidingen en afwijkingen van dat verbod kunnen in bijlage IV worden opgenomen. Om in die bijlage een aantal ingrijpende wijzigingen te kunnen aanbrengen wordt voorgesteld om de formulering van de desbetreffende artikelen aan te passen, zodat de bijlage beter gestructureerd wordt.

Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten[4] bevat voorschriften voor de verwijdering van gespecificeerd risicomateriaal en met een TSE besmette dieren. Voorgesteld wordt om de huidige voorschriften van de TSE-verordening betreffende de verwijdering van gespecificeerd risicomateriaal en met een TSE besmette dieren te vervangen door een verwijzing naar Verordening (EG) nr. 1774/2002.

Verder moet de desbetreffende bijlage ingrijpend gewijzigd worden naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen op het gebied van gespecificeerd risicomateriaal. Voorgesteld wordt om de formulering van de desbetreffende artikelen aan te passen, zodat de bijlage beter gestructureerd wordt.

Bedwelming door injectie van gas in de schedelholte is in de Europese Unie weliswaar niet toegestaan, maar ook na het bedwelmen kan gasinjectie plaatsvinden. Daarom wordt voorgesteld om de huidige bepalingen betreffende slachtmethoden te herzien zodat het injecteren van gas in de schedelholte in samenhang met bedwelming wordt verboden.

Verder wordt voorgesteld om de definitie van separatorvlees in overeenstemming te brengen met de definitie die daarvoor in andere communautaire voedselveiligheidswetgeving wordt gehanteerd.

3. BESTRIJDING EN UITROEIING VAN TSE'S

Om te voorkomen dat dieren van bedrijven worden afgevoerd als er een officieel vermoeden van scrapie bestaat, wordt voorgesteld om voor dat geval dezelfde verplaatsingsbeperkingen vast te stellen als gelden voor runderen wanneer een vermoeden van BSE is gerezen.

4. IN DE HANDEL BRENGEN

In verband met de mogelijkheid dat er zich ook bij andere diersoorten TSE's voordoen wordt voorgesteld dat de huidige maatregelen betreffende het in de handel brengen en uitvoeren van runderen, schapen en geiten en van sperma, embryo's en eicellen daarvan tot andere diersoorten kunnen worden uitgebreid.

De Wetenschappelijke Stuurgroep heeft in zijn advies van 26 juni 1998 aangegeven dat er bepaalde beperkingen in acht moeten worden genomen wat betreft de grondstoffen die bij de bereiding van dicalciumfosfaat worden gebruikt. Daarom wordt voorgesteld om dicalciumfosfaat te schrappen van de lijst van producten die volgens de huidige bepalingen van de verordening zonder beperkingen in de handel mogen worden gebracht.

Aangezien er geen beperkingen gelden voor melk voor menselijke consumptie moet die afwijking ook gelden voor niet voor menselijke consumptie bestemde melk in de zin van Verordening (EG) nr. 1774/2002. De lijst van producten die volgens de verordening zonder beperkingen in de handel mogen worden gebracht, moet aldus aangepast worden.

5. Controles

De TSE-verordening biedt alleen een rechtsgrond voor inspecties van het Voedsel- en Veterinair Bureau in de lidstaten. Beschikking 98/140/EG van de Commissie van 4 februari 1998 houdende enige bepalingen inzake de door deskundigen van de Commissie in derde landen op veterinair gebied verrichte controles ter plaatse[5] voorziet weliswaar in een algemene rechtsgrond voor communautaire inspecties in derde landen, maar het zou beter zijn als ook de TSE-verordening bepalingen daarvoor bevat. Daarom wordt voorgesteld dergelijke bepalingen in die verordening op te nemen.

Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Europese Gemeenschappen.