Toelichting bij COM(2003)586 - Gebruik van beschermingsinrichtingen aan de voorzijde op motorvoertuigen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Toepassingsgebied

Inrichtingen die motorvoertuigen aan de voorzijde extra bescherming bieden ("beschermingsinrichtingen aan de voorzijde"), hebben de laatste jaren steeds meer ingang gevonden. Sommige van deze inrichtingen vormen een risico voor de veiligheid van voetgangers en andere weggebruikers in geval van een botsing met een motorvoertuig. Het doel van dit voorstel is voetgangers en andere kwetsbare weggebruikers bij een botsing met een motorvoertuig dat met een beschermingsinrichting aan de voorzijde is uitgerust, beter te beschermen. Het voorstel bevat voorschriften waaraan beschermingsinrichtingen aan de voorzijde moeten voldoen, ongeacht of ze tot de originele uitrusting van een voertuig behoren dan wel als technische eenheden op de markt worden gebracht. Aangezien de bouw van motorvoertuigen valt onder kaderrichtlijn 70/156/EEG tot vaststelling van het EG-typegoedkeuringssysteem voor voertuigen, onderdelen en technische eenheden, zullen de voorgestelde voorschriften ook deel uitmaken van dat systeem.

2. Juridische grondslag

Dit voorstel bevat geharmoniseerde technische voorschriften voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot de beschermingsinrichtingen aan de voorzijde die tot de originele uitrusting van het voertuig behoren en voor de typegoedkeuring van beschermingsinrichtingen aan de voorzijde die als technische eenheden in de zin van Richtlijn 70/156/EEG in de handel worden gebracht. Geharmoniseerde voorschriften zijn noodzakelijk om te vermijden dat de lidstaten verschillende eisen gaan stellen en om de goede werking van de interne markt te waarborgen. Dit voorstel is derhalve gebaseerd op artikel 95 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

3. Inhoud

Uit verkeersongevallenstatistieken blijkt dat er onder de verkeersslachtoffers vrij veel voetgangers en fietsers zijn die door contact met een bewegend voertuig en voornamelijk met de frontconstructie van personenauto's gewond raken. De meeste ongevallen vinden plaats in stedelijke gebieden waar ernstige of fatale verwondingen kunnen worden opgelopen bij relatief lage snelheden, met name in het geval van kinderen.

Hoewel er voldoende redenen zijn om maatregelen te nemen die voetgangers scheiden van het wegverkeer en, waar dit niet haalbaar is, de snelheid van het verkeer verminderen, bestaan er toch mogelijkheden om de ernst van de verwondingen bij voetgangers te reduceren door de frontconstructie van de voertuigen te verbeteren. Het is duidelijk dat de kans om dergelijke verwondingen te reduceren boven een bepaalde snelheid klein is, maar bij snelheden onder ca. 40 km/h bestaat de mogelijkheid om de ernst van de door voetgangers opgelopen verwondingen bij frontale botsingen met personenauto's en bestelauto's aanzienlijk te verminderen, vooral als die auto's met beschermingsinrichtingen aan de voorzijde zijn uitgerust.

De Commissie heeft de onderhandelingen met de Europese, Japanse en Koreaanse autoproducenten over een verbintenis van de industrie tot het nemen van maatregelen voor een betere bescherming van voetgangers, met succes afgerond. Deze verbintenis zou een beslissende en progressieve bijdrage leveren tot de verwezenlijking van de prioriteiten van de Gemeenschap op het gebied van verkeersveiligheid in de EU en houdt in dat op nieuwe voertuigen vanaf 2002 geen zogenaamde 'starre koeienvangers' meer als beschermingsinrichting aan de voorzijde worden gemonteerd. In haar mededeling van 11 juli 2001  i heeft de Commissie vastgesteld dat de verbintenis van de Europese federatie van autoproducenten (ACEA) in overeenstemming is met het mandaat dat de Commissie in de mededeling van 21 december 2000  i heeft verleend. Ook JAMA en KAMA hebben namens de Japanse en Koreaanse autoproducenten soortgelijke verbintenissen aangegaan.

Alvorens de verbintenis al dan niet te aanvaarden, besloot de Commissie echter het Europees Parlement en de Raad over de inhoud van de verbintenis en haar evaluatie ervan te raadplegen en hun de kans te geven hun standpunt te bepalen. In zijn mededeling van 26 november 2001  i was de Raad van oordeel dat het gebruik van starre koeienvangers voor alle voertuigen van de categorieën M1 en N1 moest worden verboden en dat de Commissie een voorstel in die zin moest indienen. In zijn verslag van juni 2002  i verzocht het Parlement de Commissie wetgeving voor te stellen om de verkoop van starre koeienvangers voor montage achteraf te verbieden.

Dit voorstel bevat derhalve voorschriften waaraan beschermingsinrichtingen aan de voorzijde moeten voldoen, ongeacht of deze tot de originele uitrusting van een voertuig behoren dan wel als technische eenheden op de markt worden gebracht. Tegelijkertijd heeft de Commissie een voorstel voor een richtlijn ingediend betreffende de bescherming van voetgangers en andere kwetsbare weggebruikers bij een botsing met een motorvoertuig. Het voorstel voor een richtlijn inzake voetgangerbescherming  i, dat op 19 februari 2003 door de Commissie is goedgekeurd, wordt momenteel in het kader van de medebeslissingsprocedure bestudeerd.

Het is duidelijk dat van het voetgangervriendelijk maken van voertuigen pas maximaal profijt kan worden getrokken wanneer alle voertuigentypes aan deze voorschriften voldoen, maar het is ook zo dat de toepassing ervan op zwaardere voertuigen (vrachtwagens en bussen) van beperkte waarde zou zijn en dat de voorschriften daarvoor wellicht ook technisch niet geschikt zijn. Daarom is het toepassingsgebied van deze richtlijn beperkt tot voertuigen van de categorieën M1 en N1 van maximaal 3,5 ton; aangezien deze categorieën de overgrote meerderheid van de momenteel in gebruik zijnde voertuigen vertegenwoordigen, zullen de voorgestelde maatregelen het grootste nuttige effect sorteren bij het terugdringen van letsels bij voetgangers.

De voorschriften voor beschermingsinrichtingen aan de voorzijde worden vastgesteld in de vorm van tests die in deel 4 van bijlage I bij dit voorstel worden beschreven. Voorgesteld wordt dat met ingang van 1 juli 2005 de lidstaten niet langer EG-typegoedkeuring kunnen verlenen voor een voertuig om redenen die verband houden met de montage van beschermingsinrichtingen aan de voorzijde, of voor een beschermingsinrichting aan de voorzijde als technische eenheid, indien niet is voldaan aan de voorschriften van de bijlagen bij deze richtlijn. Met ingang van 1 januari 2006 zullen alle nieuwe voertuigen die met beschermingsinrichtingen aan de voorzijde zijn uitgerust, en alle nieuwe beschermingsinrichtingen aan de voorzijde die op de markt worden gebracht, aan de voorgestelde voorschriften moeten voldoen.

De voorgestelde voorschriften zullen worden getest volgens gedetailleerde technische voorschriften die door de Commissie overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 70/156/EEG zullen worden vastgesteld. Dankzij deze aanpak zal de richtlijn niet met technische details moeten worden overladen.