Toelichting bij COM(2003)687 - Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. INLEIDING

Op het gebied van de buitengrenzen van de EU is het communautaire beleid gericht op een geïntegreerd beheer, waarmee wordt gezorgd voor een hoog, uniform niveau van controle van personen en bewaking aan de buitengrenzen, hetgeen noodzakelijk is voor een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. Voor deze doelstelling van een geïntegreerd grensbeheer is het overeenkomstig artikel 62, lid 2, onder a), van het Verdrag nodig dat gemeenschappelijke regels worden opgesteld voor de normen en procedures die de lidstaten bij controles aan de buitengrenzen in acht moeten nemen.

Aangezien de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van dergelijke gemeenschappelijke regels op operationeel niveau, zou het communautaire beleid uiteraard gebaat zijn bij meer coördinatie van hun activiteiten op het gebied van controle en bewaking van de buitengrenzen.

In de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement 'Naar een geïntegreerd beheer van de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie' van 7 mei 2002  i heeft de Commissie gepleit voor de oprichting van een 'Gemeenschappelijke instantie van buitengrensdeskundigen' met als taak het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten.

In het op 13 juni 2002 door de Raad overeengekomen Plan voor het beheer van de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie  i (hierna: 'het plan') werd de oprichting van een gemeenschappelijke instantie van buitengrensdeskundigen (hierna: 'de gemeenschappelijke instantie') in het kader van het Strategisch comité voor immigratie, grenzen en asiel (SCIGA) goedgekeurd om een geïntegreerd beheer van de buitengrenzen tot stand te brengen.

Volgens het plan heeft de gemeenschappelijke instantie, die haar werkzaamheden in de tweede helft van 2002 begonnen is als SCIGA+, als belangrijkste taken het optreden als 'hoofd' van het gemeenschappelijk beleid inzake het beheer van de buitengrenzen en als 'leider' op het gebied van de coördinatie en het beheer van operationele projecten.

In zijn verslag aan de Raad over de uitvoering van programma's, ad-hoccentra, proefprojecten en gezamenlijke operaties van 11 juni 2003  i heeft het Griekse voorzitterschap ten aanzien van proefprojecten en gezamenlijke operaties geconcludeerd dat het ontbreken van een controlemechanisme en van een methode voor een onafhankelijke, grondige evaluatie en voor de verwerking en het gebruik van resultaten zich zeer duidelijk deed gevoelen. Het voorzitterschap heeft er dan ook toe opgeroepen de noodzaak van een nieuwe institutionele structuur te bezien, zodat de operationele samenwerking voor het beheer van de buitengrenzen kan worden verbeterd.

In de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ten behoeve van de Europese Raad van Thessaloniki betreffende de ontwikkeling van een gemeenschappelijk beleid inzake illegale immigratie, mensensmokkel en mensenhandel, buitengrenzen en de terugkeer van illegaal verblijvende personen  i van 3 juni 2003 heeft de Commissie erop gewezen dat de gemeenschappelijke instantie structurele beperkingen vertoont met betrekking tot de coördinatie van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen. De Commissie heeft daarom voorgesteld dat een aantal meer strategische coördinatietaken bij de gemeenschappelijke instantie kunnen blijven berusten, terwijl de meer operationele taken zouden kunnen worden toevertrouwd aan een nieuwe, permanente communautaire instantie die de dagelijkse beheers- en coördinatietaken kan uitoefenen en die tijdig kan reageren in noodsituaties.

In zijn conclusies over effectief beheer van de buitengrenzen van de lidstaten van de EU van 5 juni 2003  i heeft de Raad ervoor gepleit de gemeenschappelijke instantie als werkgroep te versterken met deskundigen die door de lidstaten bij het Secretariaat-generaal van de Raad worden gedetacheerd.

De Europese Raad van Thessaloniki heeft de bovengenoemde conclusies van de Raad van 5 juni 2003 op zijn bijeenkomst van 19-20 juni 2003 goedgekeurd en de Commissie verzocht te onderzoeken of er nieuwe institutionele mechanismen moeten worden gecreëerd, waaronder een mogelijke communautaire operationele structuur, om de operationele samenwerking voor het beheer van de buitengrenzen te verbeteren.

In zijn conclusies toonde de Europese Raad van 16-17 oktober 2003 zich ingenomen met het voornemen van de Commissie om een voorstel in te dienen voor de oprichting van een agentschap voor het beheer van de buitengrenzen, zodat de Raad voor het einde van het jaar een politiek akkoord op de hoofdelementen kan bereiken.

Dit voorstel voor een verordening van de Raad tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen beoogt aan het verzoek van de Europese Raad te voldoen. Het houdt rekening met de ervaringen met samenwerking tussen de lidstaten in het kader van de gemeenschappelijke instantie, waarvan het agentschap de coördinatie van de operationele samenwerking zal overnemen.

In vergelijking met de gemeenschappelijke instantie heeft het agentschap de extra taak gekregen van het coördineren en organiseren van terugkeeroperaties van lidstaten en het vaststellen van optimale werkwijzen voor het verkrijgen van reisdocumenten en de verwijdering van onderdanen van derde landen van het grondgebied van de lidstaten. De reden hiervoor is het feit dat de operationele aspecten van de verwijdering van onderdanen van derde landen in de meeste lidstaten vallen onder de bevoegdheid van de autoriteiten die voor controles aan de buitengrenzen verantwoordelijk zijn.

Een geloofwaardig immigratiebeleid kan alleen worden gevoerd als de mogelijkheid bestaat om onderdanen van derde landen die illegaal in de lidstaten verblijven, terug te zenden. Op basis van de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over een communautair terugkeerbeleid ten aanzien van personen die illegaal in de Europese Unie verblijven  i heeft de Raad een actieplan voor een communautair terugkeerbeleid goedgekeurd. De Commissie is de stuwende kracht achter de tenuitvoerlegging van het communautaire terugkeerbeleid: zij heeft een voorstel voor een financieel instrument voor terugkeerbeheer ingediend en zal begin 2004 een voorstel indienen voor een richtlijn van de Raad inzake minimumnormen voor terugkeerprocedures en wederzijdse erkenning van terugkeerbesluiten. Bovendien heeft de Gemeenschap reeds overnameovereenkomsten met een aantal belangrijke derde landen gesloten of onderhandelt zij over dergelijke overeenkomsten. De coördinatie door het agentschap van de operationele aspecten van de verwijdering van onderdanen van derde landen die illegaal in de lidstaten verblijven, is dus een belangrijke taak bij de tenuitvoerlegging van het communautaire terugkeerbeleid.

1.

Doel


STELLING

De belangrijkste doelstelling van het communautaire beleid op het gebied van de buitengrenzen van de EU is de totstandbrenging van een geïntegreerd grensbeheer, dat moet zorgen voor een hoog, uniform niveau van controle en bewaking, hetgeen essentieel is voor een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. Voor deze doelstelling is het overeenkomstig artikel 62, lid 2, onder a), van het Verdrag nodig dat gemeenschappelijke regels worden opgesteld voor de normen en procedures die de lidstaten bij controles aan de buitengrenzen in acht moeten nemen.

Aangezien het Schengen-acquis in het kader van de EU is opgenomen, bestaan op communautair niveau reeds dergelijke regels inzake controle en bewaking van de buitengrenzen.

De gemeenschappelijke regels worden op operationeel niveau toegepast door de bevoegde nationale autoriteiten van de lidstaten, die deel uitmaken van de ruimte zonder binnengrenzen. De ervaring heeft echter geleerd dat het voor een optimale effectiviteit niet voldoende is dat de nationale autoriteiten gemeenschappelijke regels toepassen, maar dat zij die gemeenschappelijke regels op geharmoniseerde wijze moeten toepassen om zo te zorgen voor een even hoog niveau van controle en bewaking aan alle buitengrenzen. Om deze reden is langzamerhand ingezien dat het communautaire beleid inzake controle en bewaking van de buitengrenzen gebaat zou zijn bij meer samenwerking tussen de bevoegde nationale autoriteiten.

Deze verordening beoogt dan ook de tenuitvoerlegging van het communautaire beleid inzake het beheer van de buitengrenzen doeltreffender te maken door de operationele samenwerking tussen de lidstaten beter te coördineren via de oprichting van een agentschap. Dit agentschap zal als taak hebben de toepassing van bestaande en toekomstige communautaire maatregelen in verband met het beheer van de buitengrenzen te vergemakkelijken door de acties van de lidstaten ter uitvoering van deze maatregelen te coördineren.

Het agentschap zal dus geen beleidsvormende rol krijgen, geen wetgevingsvoorstellen opstellen en geen uitvoeringsbevoegdheden in de zin van artikel 202 van het Verdrag uitoefenen. Het zal alleen de lidstaten bijstaan bij de tenuitvoerlegging van de communautaire wetgeving op het gebied van controle en bewaking van de buitengrenzen en verwijdering van onderdanen van derde landen.

Het agentschap zal daartoe richtsnoeren voor onder meer de opleiding van grenswachten opstellen en toepassen, maar dergelijke richtsnoeren zullen slechts het karakter hebben van 'zachte wetgeving'.

De opstelling van communautaire wetgeving inzake controle en bewaking van de buitengrenzen en verwijdering van onderdanen van derde landen zal uiteraard volgens de communautaire methode blijven plaatsvinden.

De Commissie zal in de raad van beheer van het agentschap vertegenwoordigd zijn en zo nodig advies geven ten aanzien van de communautaire wetgeving.

De activiteiten van het agentschap zullen louter dienen als aanvulling op die van de nationale diensten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor controle en bewaking van de buitengrenzen en verwijdering van onderdanen van derde landen.

De belangrijkste taken van dit agentschap zijn:

- coördinatie van de operationele samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van controle en bewaking van de buitengrenzen;

- bijstand verlenen aan de lidstaten bij het opleiden van hun nationale grenswachten door op Europees niveau opleiding voor opleiders van grenswachten te verstrekken, studiebijeenkomsten te organiseren en aanvullende opleiding voor grenswachten aan te bieden;

- uitvoering van algemene en specifieke risicoanalyses;

- follow-up van de ontwikkelingen op het gebied van onderzoek die relevant zijn voor de controle en bewaking van de buitengrenzen;

- bijstand verlenen aan de lidstaten die worden geconfronteerd met omstandigheden die extra operationele en technische bijstand aan de buitengrenzen vergen;

- coördinatie van de operationele samenwerking tussen de lidstaten bij de verwijdering van onderdanen van derde landen die illegaal in de lidstaten verblijven.

De bovengenoemde taken stemmen grotendeels overeen met die van de gemeenschappelijke instantie.

Bij de uitoefening van zijn taken moet het agentschap samenwerken met en rekening houden met de werkzaamheden van andere diensten die bij controles aan de buitengrenzen betrokken zijn, met name de douane, die de hoofdverantwoordelijkheid heeft voor de controle van goederen aan de buitengrenzen. In verband hiermee en in het licht van de recente mededeling over de rol van de douane in het geïntegreerde beheer van de buitengrenzen moet dan ook periodiek worden gekeken naar mogelijke synergieën tussen het werk van het agentschap en dat van de douane en andere diensten die aan de grens actief zijn.

Op basis van de ervaringen die met dit agentschap worden opgedaan, kan de Commissie voorstellen de taken van het agentschap te verruimen zodat zij ook andere aangelegenheden in verband met het beheer van de buitengrenzen omvatten.

Zoals uit de lijst van taken blijkt, zal het agentschap de werkzaamheden overnemen die momenteel vallen onder diverse projecten met betrekking tot respectievelijk de ontwikkeling van een gemeenschappelijke model voor geïntegreerde risicobeoordeling (CIRAM), een gemeenschappelijke basisinhoud voor de opleiding van grenswachten en onderzoek naar technologieën die relevant zijn voor de controle en bewaking van de buitengrenzen.

Dit wordt gedaan omdat het bij deze activiteiten gaat om horizontale aangelegenheden, die de eigenlijke kern vormen van het concept van het geïntegreerde beheer van de buitengrenzen. Zij houden geen verband met een specifieke soort grens en moeten derhalve centraal worden beheerd om de samenhang en de eenvormigheid van de in alle lidstaten toe te passen concepten en criteria te waarborgen.

De oprichting van een agentschap dat is belast met de coördinatie van de operationele aspecten van controle en bewaking van de buitengrenzen is een concrete en belangrijke stap op weg naar solidariteit tussen de lidstaten op het gebied van het beheer van de buitengrenzen.

Het agentschap zal dan ook centrale registers van de technische uitrusting voor grenscontroles opzetten en bijhouden, die de lidstaten tijdelijk aan elkaar ter beschikking zouden willen stellen na een door het agentschap verrichte analyse van behoeften en risico's.

Het agentschap zal voor zijn deskundigen zelf een technische uitrusting aanschaffen, die evenwel ook ter beschikking kan worden gesteld van de lidstaten die aan gezamenlijke operaties en proefprojecten deelnemen. Aldus zal het agentschap een zeer belangrijke bijdrage leveren aan de lastenverdeling.

Een van de belangrijkste voordelen van de oprichting van een centrale structuur zoals een agentschap op het gebied van het operationele grensbeheer zou zijn dat op Europees niveau gemakkelijker bijstand kan worden verleend bij de aanpak van eventuele kritieke situaties aan de buitengrenzen.

Zoals men in het recente verleden heeft kunnen zien, doen dergelijke crises zich van tijd tot tijd voor, met name in het Middellandse-Zeegebied. Wanneer grote aantallen illegale immigranten proberen dezelfde buitengrens van de Europese Unie over te steken onder omstandigheden die speciale inspanningen vergen van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de bewaking van die buitengrens, is coördinatie en samenwerking nodig, niet alleen op plaatselijk of regionaal niveau, maar op Europees niveau.

In deze gevallen kan het agentschap de betrokken lidstaten helpen bij de coördinatie. Het agentschap kan ook tijdelijk zijn deskundigen met uitrusting inzetten ter ondersteuning van de bevoegde nationale autoriteiten.

3. UITVOERING

Het agentschap zal rechtstreeks met de lidstaten samenwerken en alle gezamenlijke operaties en proefprojecten aan de buitengrenzen coördineren.

Het agentschap richt zijn eigen gespecialiseerde bijkantoren op die verantwoordelijk zijn voor specifieke aspecten van controle en bewaking van land-, lucht- en zeegrenzen, door de bestaande, meer informele structuur van centra om te vormen tot een communautaire structuur.

De gespecialiseerde bijkantoren vormen als plaatselijke kantoren van het agentschap een integrerend deel van de structuur van het agentschap. Zij brengen verslag uit aan en aanvaarden instructies van het agentschap.

De lidstaten kunnen voorstellen voor gezamenlijke operaties en proefprojecten voor evaluatie en goedkeuring aan het agentschap voorleggen. Bij het nemen van een beslissing over de voorstellen legt het agentschap de nadruk op de relevantie, de verenigbaarheid en de toegevoegde waarde ervan. Voorts kan het agentschap zelf het initiatief nemen voor gezamenlijke operaties en proefprojecten met de lidstaten. Voor de operationele organisatie van dergelijke gezamenlijke operaties en proefprojecten treedt het agentschap via zijn gespecialiseerde bijkantoren op.

Het personeel van het agentschap, inclusief de door de lidstaten gedetacheerde nationale deskundigen, heeft geen rechtshandhavingsbevoegdheden in de lidstaten en voert dus geen controles aan de buitengrenzen uit.

Wat de financiering van operaties betreft: het agentschap kan besluiten tot medefinanciering van gezamenlijke operaties en proefprojecten die door de lidstaten worden voorgesteld en uitgevoerd. Het agentschap evalueert de resultaten van de operaties en projecten en maakt een vergelijkende analyse om de kwaliteit van toekomstige operaties te verhogen.

De horizontale aangelegenheden (opleiding voor grenswachten, risicoanalyse en follow-up van onderzoek) worden door het agentschap alleen uitgevoerd.

Bij de coördinatie en organisatie van gezamenlijke terugkeeroperaties zal het agentschap de lidstaten de nodige technische ondersteuning verlenen, bijvoorbeeld door een netwerk van contactpunten op te zetten, een actuele inventaris van bestaande en beschikbare middelen en faciliteiten bij te houden en specifieke richtsnoeren en aanbevelingen terzake op te stellen.

Zoals hierboven is vermeld, kan het agentschap op coördinatiegebied bijstand verlenen aan lidstaten die worden geconfronteerd met omstandigheden die extra operationele en technische bijstand aan de buitengrenzen vergen. Het kan ook zijn eigen deskundigen en technische uitrusting in de betrokken lidstaat of lidstaten inzetten. Deze deskundigen hebben echter een louter adviserende rol en nemen niet actief deel aan rechtshandhavingsactiviteiten.

2.

Financiering



Het agentschap kan gezamenlijke operaties en proefprojecten aan de buitengrenzen medefinancieren met subsidies uit zijn begroting, overeenkomstig het financieel reglement van het agentschap. Het agentschap kan sommige van deze operaties en projecten in zijn voorstel voor het jaarlijkse werkprogramma vaststellen en de lidstaten verzoeken aan de uitvoering ervan deel te nemen.

5. KEUZE VAN COMMUNAUTAIRE STRUCTUUR

De keuze om een agentschap op het gebied van het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen op te richten, is gerechtvaardigd omdat er duidelijk behoefte bestaat aan een onafhankelijke, gespecialiseerde communautaire operationele structuur, zoals bedoeld door de Europese Raad van Thessaloniki, om de operationele samenwerking tussen de lidstaten te verbeteren.

Toen ervoor werd gekozen een agentschap op te richten, benadrukte de Commissie dat het agentschap beter dan de Commissie zelf in staat zou zijn de zeer technische kennis over controle en bewaking van de buitengrenzen te vergaren die nodig is als het agentschap een meerwaarde wil geven aan de operationele samenwerking op dit gebied. Voorts wordt verwacht dat de oprichting van een agentschap het beheer van de buitengrenzen beter zichtbaar maakt voor het publiek en leidt tot kostenbesparingen met betrekking tot de operationele samenwerking die onder zijn bevoegdheid valt.

Bij de opstelling van dit voorstel voor een Verordening tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen is rekening gehouden met het witboek over Europese governance  i van 25 juli 2001, de door de Commissie verrichte meta-evaluatie van het systeem van communautaire agentschappen  i, de mededeling van de Commissie over het kader voor de Europese regelgevende agentschappen  i, en de Verordening van de Commissie van 23 december 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen  i.

In dit verband moet, behalve aan de gebruikelijke vragen over de efficiëntie en doeltreffendheid van het agentschap, speciale aandacht worden besteed aan zaken als samenhang met het communautaire beleid, de werkelijke bijdrage van het agentschap aan de totstandkoming van een dergelijk beleid, de meerwaarde die het agentschap als organisatievorm biedt bij de tenuitvoerlegging van het communautaire beleid, en de gevolgen op langere termijn van de activiteiten van het agentschap voor de eindbegunstigden (d.w.z. de bevoegde nationale autoriteiten van de lidstaten). Daartoe zal parallel met het wetgevingsproces een meer formele analyse worden uitgevoerd.

Het bij deze verordening opgerichte agentschap is een regelgevend agentschap met als taak het verlenen van bijstand aan de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van de communautaire wetgeving op dit gebied door operationele aspecten van de samenwerking aan de buitengrenzen te coördineren.

6. KEUZE VAN DE RECHTSGROND

Artikel 66 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is de rechtsgrond van deze verordening, die als onmiddellijk doel heeft de geleidelijke totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te ondersteunen door de administratieve samenwerking tussen de betrokken diensten van de lidstaten en de Commissie te versterken met betrekking tot de tenuitvoerlegging van het Schengen-acquis inzake controle en bewaking van de buitengrenzen en terugkeer.

De rechtsgrond van het voorstel voor een verordening valt onder titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en dus ook onder de 'variabele geometrie' die voortvloeit uit de Protocollen betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken. Het communautaire beleid inzake het geïntegreerde beheer van de buitengrenzen behoort tot het Schengen-acquis, en dit voorstel voor een verordening bouwt dan ook voort op het Schengen-acquis. Er moet derhalve aandacht worden besteed aan bepaalde consequenties die uit de verschillende protocollen voortvloeien.

Verenigd Koninkrijk en Ierland

Overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van het Protocol tot opneming van het Schengen-acquis in het kader van de Europese Unie "[kunnen] Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, die niet door het Schengen-acquis gebonden zijn, [...] te allen tijde verzoeken om aan alle of aan enkele van de bepalingen van dit acquis deel te nemen".

Dit voorstel vormt een ontwikkeling van het Schengen-acquis, waaraan het Verenigd Koninkrijk en Ierland niet deelnemen, overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengen-acquis, en Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengen-acquis. Het Verenigd Koninkrijk en Ierland nemen derhalve niet deel aan de aanneming van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaten.

Denemarken

Krachtens het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken neemt Denemarken geen deel aan de aanneming door de Raad van overeenkomstig titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voorgestelde maatregelen, met uitzondering van maatregelen tot bepaling van de derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum of maatregelen betreffende de invoering van een uniform visummodel (voormalig artikel 100 C van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap).

Wanneer evenwel, zoals in dit geval, de voorstellen een ontwikkeling vormen van het Schengen-acquis, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 5 van het Protocol 'binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad een besluit heeft genomen over een voorstel of een initiatief tot uitwerking van het Schengen-acquis uit hoofde van de bepalingen van titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, of het dit besluit in zijn nationale wetgeving zal omzetten'.

Noorwegen en IJsland

Overeenkomstig artikel 6, eerste alinea, van het Schengen-protocol hebben de Raad, Noorwegen en IJsland op 18 mei 1999 een overeenkomst ondertekend teneinde deze twee landen te betrekken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengen-acquis  i.

Artikel 1 van deze overeenkomst bepaalt dat Noorwegen en IJsland worden betrokken bij de werkzaamheden van de EG en de EU op alle gebieden die worden bestreken door de in de bijlagen A (bepaling van het Schengen-acquis) en B (bepalingen van besluiten van de Europese Gemeenschap die in de plaats zijn gekomen van overeenkomstige bepalingen van, of zijn aangenomen op grond van, de Overeenkomst van Schengen) bij deze overeenkomst genoemde bepalingen en de verdere ontwikkeling daarvan.

Overeenkomstig artikel 2 van de overeenkomst worden de bepalingen van alle besluiten en maatregelen die de Europese Unie aanneemt tot wijziging van of voortbouwend op het Schengen-acquis (bijlagen A en B) door IJsland en Noorwegen uitgevoerd en toegepast.

Deze voorstellen bouwen voort op het Schengen-acquis zoals omschreven in bijlage A bij de overeenkomst.

Deze aangelegenheid moet dan ook worden behandeld door het 'Gemengd Comité' van artikel 4 van deze overeenkomst om Noorwegen en IJsland in staat te stellen de problemen die zij ondervinden met betrekking tot de maatregel uiteen te zetten en zich uit te spreken over alle vraagstukken betreffende de ontwikkeling of de uitvoering van bepalingen die zij van belang achten.

Toetredende staten

Aangezien het initiatief een besluit is dat voortbouwt op het Schengen-acquis of daarmee anderszins verband houdt in de zin van artikel 3, lid 1, van de Toetredingsakte, is het vanaf de toetreding in de nieuwe lidstaten van toepassing.

3.

Subsidiariteit en evenredigheid



Titel IV betreffende visa, asiel, immigratie en andere beleidsterreinen die verband houden met het vrije verkeer van personen creëert een communautaire verantwoordelijkheid op deze gebieden. Deze verantwoordelijkheid moet echter worden uitgeoefend in overeenstemming met artikel 5 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, dat wil zeggen indien en voorzover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt Dit voorstel voor een verordening voldoet aan deze criteria.

Subsidiariteit



Afzonderlijke nationale overheidsdiensten zijn niet in staat om te zorgen voor een compleet en geïntegreerd Europees beheer van de operationele samenwerking op het gebied van controle van de buitengrenzen en verwijdering van onderdanen van derde landen van het grondgebied van de lidstaten. Er is dan ook een communautaire structuur nodig om de onderlinge operationele samenwerking te verbeteren. De uitvoering van de gezamenlijke operaties en proefprojecten is de taak van de lidstaten.

Evenredigheid



Deze verordening richt een communautair agentschap op dat de lidstaten bijstaat door middel van coördinatie van de operationele samenwerking, financiële steun en opleiding en andere horizontale aangelegenheden op het gebied van controle en bewaking van de buitengrenzen en verwijdering van onderdanen van derde landen. Als communautaire structuur moet het agentschap onderworpen zijn aan duidelijke en uniforme regels die zijn neergelegd in een verordening van de Raad, het passende instrument voor de oprichting van communautaire agentschappen.

4.

Artikelsgewijze toelichting



Artikel 1

Dit artikel heeft betrekking op de oprichting van het agentschap. Het beschrijft de doelstelling van het agentschap.

Artikel 2

Dit artikel beschrijft de belangrijkste taken van het agentschap.

Artikel 3

Dit artikel beschrijft de bevoegdheden van het agentschap met betrekking tot gezamenlijke operaties en proefprojecten aan de buitengrenzen.

Met 'gezamenlijke operatie' worden operationele activiteiten bedoeld die door twee of meer lidstaten, mogelijk in samenwerking met het agentschap, worden uitgevoerd om de bewaking en controle aan een deel van de buitengrenzen te versterken.

Met 'proefproject' worden operationele activiteiten in verband met bewaking en controle van de buitengrenzen bedoeld waarmee de haalbaarheid van de toepassing van een bepaalde operationele methodologie en/of bepaalde technische uitrusting wordt onderzocht.

De in artikel 3 bedoelde operationele activiteiten stemmen overeen met die op het gebied van controle en bewaking van de buitengrenzen die momenteel in het kader van het ARGO-programma worden medegefinancierd. Het ARGO-programma wordt door het agentschap vervangen wat operationele samenwerking aan de buitengrenzen betreft.

Het agentschap selecteert op basis van voorstellen van lidstaten operaties en projecten voor medefinanciering en coördineert deze projecten. Het kan ook zelf het initiatief nemen tot projecten en operaties in samenwerking met de lidstaten. Het agentschap kan besluiten zijn technische uitrusting ter beschikking te stellen van lidstaten die aan projecten en operaties deelnemen. Het agentschap evalueert de resultaten van alle operaties en projecten en publiceert een vergelijkende analyse van de resultaten in zijn algemeen verslag aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, het Europees Economisch en Sociaal Comité en de Rekenkamer zoals bedoeld in artikel 17, lid 2, onder b).

Artikel 4

Volgens dit artikel moet het agentschap algemene en specifieke risicoanalyses uitvoeren.

Algemene risicoanalyses worden gebruikt om de risico's van illegale immigratie voor alle buitengrenzen van de EU te bepalen, terwijl specifieke risicoanalyses zijn gericht op de plaatselijke bijzonderheden van een bepaald deel van de buitengrenzen of van bijzondere trends in de modus operandi van illegale immigratie. Risicoanalyse kan bijvoorbeeld de beoordeling inhouden van het risico dat illegale immigranten een bepaald deel van de buitengrens proberen over te steken, rekening houdend met informatie over de bewaking van dat deel van de grens, de geografische kenmerken van het gebied en gegevens over de modus operandi van illegale immigratie in het betrokken gebied. Op basis van een analyse van deze gegevens kunnen oplossingen worden gevonden. Aangezien risicoanalyse een horizontale taak is die cruciaal is voor het geïntegreerd beheer van de buitengrenzen, neemt het agentschap de verantwoordelijkheid voor die taak over van het Finse centrum voor risicoanalyse (Finnish Risk Analysis Centre (RAC)). Bij de ontwikkeling van een gemeenschappelijk model voor geïntegreerde risicobeoordeling zal het agentschap voortbouwen op het bestaande CIRAM.

Artikel 5

Volgens dit artikel zal het agentschap verantwoordelijk zijn voor de opleiding van nationale opleiders en studiebijeenkomsten en aanvullende cursussen voor nationale grenswachten aanbieden. Aangezien dit een horizontale taak is die cruciaal is voor het geïntegreerd beheer van de buitengrenzen, neemt het agentschap de verantwoordelijkheid voor die taak over van het Oostenrijkse ad-hoccentrum voor de opleiding van grenswachten (Austrian Ad-hoc Centre for Border Guard Training (ACT)). Bij de ontwikkeling van een gemeenschappelijke basisinhoud voor de opleiding van grenswachten zal het agentschap voortbouwen op de bestaande gemeenschappelijke basisinhoud. De gemeenschappelijke basisinhoud zou richtsnoeren moeten bevatten over de manier waarop de taken van een grenswacht moeten worden uitgevoerd, waarbij het accent wordt gelegd op de toepassing van maatregelen/sancties, controleactiviteiten, onderzoeken, beheer, bij operaties gebruikte uitrusting en methoden en persoonlijkheidsontwikkeling.

Artikel 6

Volgens dit artikel volgt het agentschap de onwikkelingen op het gebied van wetenschappelijk onderzoek dat relevant is voor de controle en bewaking van de buitengrenzen, op de voet.

Soorten onderzoek die door het agentschap moeten worden gevolgd, zijn bijvoorbeeld onderzoek naar apparaten om illegale immigranten die zich in auto's, vrachtwagens of treinen verbergen, op te sporen, en onafhankelijke wetenschappelijke studies naar illegale-immigratiepatronen.

Het agentschap geeft de informatie die het verkrijgt, via studiebijeenkomsten en verslagen door aan de Commissie en de lidstaten.

Artikel 7

Om de solidariteit tussen de lidstaten op dit gebied te vergroten, zal het agentschap centrale registers van de technische uitrusting van de lidstaten voor controle en bewaking van de buitengrenzen opzetten en bijhouden. Op basis van een evaluatie van de behoeften en risico's kan het agentschap de lidstaat die over de betrokken technische uitrusting beschikt, verzoeken deze tijdelijk aan een andere lidstaat ter beschikking te stellen.

Artikel 8

De lidstaten die worden geconfronteerd met omstandigheden die extra technische en operationele bijstand voor de controle van de buitengrenzen vergen, kunnen het agentschap om bijstand verzoeken.

Het agentschap kan adequate operationele en technische bijstand organiseren. Deze kan bestaan in bijstand inzake coördinatie met andere lidstaten en het inzetten van deskundigen op het gebied van controle en bewaking van de buitengrenzen met hun technische uitrusting. De deskundigen kunnen de bevoegde nationale autoriteiten alleen ondersteunen en hebben geen rechtshandhavingsbevoegdheden in de lidstaat of lidstaten waar zij worden ingezet.

Er zij op gewezen dat de 'omstandigheden die extra technische en operationele bijstand vergen' van artikel 8 van deze verordening niet overeenstemmen met de in artikel 64, lid 2, van het Verdrag genoemde 'noodsituatie die wordt gekenmerkt door een plotselinge toevloed van onderdanen van derde landen'. Bovendien zijn de maatregelen die in het kader van artikel 8 door het agentschap worden genomen, uiteraard beperkt tot louter operationele en technische bijstand in de praktijk om te zorgen voor een hoog niveau van controle en bewaking van het betrokken deel van de buitengrens, terwijl de voorlopige maatregelen die overeenkomstig artikel 64, lid 2, van het Verdrag door de Raad worden goedgekeurd, van wetgevende en politieke aard zijn.

Artikel 9

Bij de organisatie van gezamenlijke terugkeeroperaties zal het agentschap de lidstaten de nodige technische ondersteuning verlenen, bijvoorbeeld door een netwerk van contactpunten op te zetten, een actuele inventaris van bestaande en beschikbare middelen en faciliteiten bij te houden en specifieke richtsnoeren en aanbevelingen terzake op te stellen.

Artikel 10

Dit artikel machtigt het agentschap om systemen voor de uitwisseling van informatie met de Commissie en de lidstaten op te zetten. Het agentschap kan besluiten hiervoor gebruik te maken van bestaande faciliteiten zoals het ICONET-systeem.

Artikel 11

Het agentschap moet strategische, niet-persoonsgebonden informatie kunnen uitwisselen met Europol (dat op het gebied van de derde pijler van het communautaire kader actief is en belast is met de bestrijding van illegale immigratienetwerken en mensensmokkel), met de desbetreffende bevoegde autoriteiten van derde landen en met internationale organisaties zoals Interpol. Dergelijke informatie-uitwisseling wordt cruciaal geacht voor het verzamelen door het agentschap van de nodige inlichtingen voor zijn risicoanalyses. Europol neemt nu reeds actief deel aan de werkzaamheden op dit gebied in het kader van de gemeenschappelijke instantie.

Zoals hierboven is vermeld, zou de tussen het agentschap en andere betrokkenen uitgewisselde informatie geen persoonsgegevens bevatten, maar zijn geconcentreerd op algemene informatie over recente trends in en de modus operandi van illegale immigratie.

Dit artikel machtigt het agentschap dan ook om met de bovengenoemde instanties samen te werken op het gebied van de uitwisseling van strategische, niet-persoonsgebonden informatie. De uitgewisselde informatie moet relevant zijn voor de taken van het agentschap.

Artikel 12

Dit artikel behandelt de juridische status en de vestigingsplaats van het agentschap.

Artikel 13

De in dit artikel bedoelde gespecialiseerde bijkantoren bouwen voort op de bestaande centra voor land-, lucht- en zeegrenzen die door de lidstaten zijn opgericht in het kader van de gemeenschappelijke instantie van buitengrensdeskundigen, en zullen integrerend deel van het agentschap uitmaken. Het personeel van de gespecialiseerde bijkantoren van het agentschap zal bestaan uit door de lidstaten gedetacheerde nationale deskundigen, waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de deskundigen van de bestaande grenscentra.

Artikel 14

Dit artikel bevat de algemene regels betreffende het personeel van het agentschap.

Artikel 15

Dit artikel heeft betrekking op de voorrechten en immuniteiten die het personeel van het agentschap geniet.

Artikel 16

Dit artikel betreft de aansprakelijkheid van het agentschap.

Artikel 17

Dit artikel heeft betrekking op de bevoegdheden van de raad van beheer van het agentschap.

Artikel 18

Dit artikel beschrijft de samenstelling van de raad van beheer van het agentschap.

Artikel 19

Dit artikel heeft betrekking op het voorzitterschap van de raad van beheer van het agentschap.

Artikel 20

Dit artikel bevat bepalingen inzake de vergaderingen van de raad van beheer van het agentschap.

Artikel 21

Dit artikel bevat bepalingen inzake de stemming in de raad van beheer van het agentschap.

Artikel 22

Dit artikel beschrijft de taken en bevoegdheden van de uitvoerend directeur van het agentschap.

Artikel 23

Dit artikel beschrijft de procedure voor de benoeming en het ontslag van het hogere personeel van het agentschap, alsmede de algemene kwalificaties waarover zij moeten beschikken. Ook worden de ambtstermijnen van het hogere personeel vastgesteld.

Artikel 24

Dit artikel betreft de vertaling van documenten en correspondentie van het agentschap.

Artikel 25

Dit artikel bevat regels inzake de transparantie en communicatie van het agentschap.

Artikel 26

Dit artikel heeft betrekking op de begroting van het agentschap.

Artikel 27

Dit artikel heeft betrekking op de uitvoering en controle van de begroting van het agentschap.

Artikel 28

Dit artikel heeft betrekking op fraudebestrijding.

Artikel 29

Dit artikel bevat een evaluatieclausule volgens welke het agentschap binnen drie jaar nadat het zijn werkzaamheden heeft aangevangen en vervolgens om de vijf jaar aan een onafhankelijke externe evaluatie wordt onderworpen.

Artikel 30

Dit artikel heeft betrekking op de goedkeuring van de financiële voorschriften van het agentschap.

Artikel 31

Dit artikel bevat de datum van inwerkingtreding van de verordening. Het agentschap vangt zijn werkzaamheden aan op 1 januari 2005.