Toelichting bij COM(2004)400 - Machtiging van het Verenigd Koninkrijk tot afwijking van artikel 11 van de Zesde richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van nationale wetgeving inzake omzetbelasting

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Overeenkomstig artikel 27 van de Zesde Richtlijn van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag  i kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen elke lidstaat machtigen bijzondere, van de bepalingen van deze richtlijn afwijkende maatregelen te treffen, teneinde de belastingheffing te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen.


2. Bij brief, gericht aan de Commissie en ingekomen bij het secretariaat-generaal van de Commissie op 13 februari 2004, heeft de regering van het Verenigd Koninkrijk verzocht om machtiging tot toepassing van een maatregel die afwijkt van artikel 11 A, lid 1, onder a), van Richtlijn 77/388/EEG. De Commissie heeft de overige lidstaten bij brief van 15 maart 2004 van het Britse verzoek in kennis gesteld.

3. Het verzoek heeft de Commissie bereikt vóór de inwerkingtreding van de in Richtlijn 2004/7/EG van de Raad opgenomen wijzigingen van artikel 27. Aangezien er evenwel geen overgangsbepalingen werden vastgesteld, moet het verzoek volgens de huidige in plaats van de vroegere bepalingen worden behandeld.

4. In artikel 11, A, lid 1, onder a), van Richtlijn 77/388/EEG is bepaald dat de maatstaf van heffing voor leveringen van goederen en diensten "alles [is] wat de leverancier of dienstverrichter voor deze handelingen als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen van de zijde van de afnemer...". Deze bepaling is in de regel toereikend wanneer de levering een handelstransactie in de ware zin des woords is en er geen verband bestaat tussen de leverancier/dienstverlener en de afnemer/ontvanger dat de waarde van de levering beïnvloedt. Er kan evenwel worden vastgesteld dat wanneer de betrokken partijen met elkaar verbonden zijn, sommige leveringen onder de marktwaarde worden verricht. Het Verenigd Koninkrijk werd eerder al gemachtigd om bij dergelijke ondergewaardeerde leveringen tussen verbonden partijen van artikel 11 te mogen afwijken wanneer het land belastinginkomsten dreigt te derven doordat de ontvanger volledig of ten dele is vrijgesteld  i. De autoriteiten mogen dan namelijk de belasting vorderen over de normale waarde van die leveringen. Ofschoon de regeling waarop dit derogatieverzoek ziet, vergelijkbaar is met de regelingen die al met de bestaande derogatie worden aangepakt, is de werkingssfeer van die oorspronkelijke derogatie te beperkt om er ook de gewijzigde regeling onder te brengen.


5. Het Verenigd Koninkrijk verzoekt thans om een bijkomende, op maat gesneden derogatie waarmee het kan optreden tegen belastingontwijking bij leveringen tussen werkgevers en werknemers in de autohandelbranche. Overeenkomstig artikel 6, lid 2, wordt de terbeschikkingstelling van een tot het bedrijf behorend goed waarvoor een recht op aftrek bestaat, voor de privédoeleinden van het personeel gelijkgesteld met een dienst verricht onder bezwarende titel. De waarde van deze dienst wordt bepaald overeenkomstig artikel 11, A, lid 1, onder c), volgens welk de belastingplichtige BTW moet voldoen over de door hem voor het verrichten van de dienst gemaakte uitgaven. In de gevallen die werden geconstateerd door het Verenigd Koninkrijk, omzeilen werkgevers evenwel deze bepaling door een vergoeding aan te rekenen, als gevolg waarvan de waarde van de dienst moet worden bepaald overeenkomstig artikel 11, A, lid 1, onder a). De BTW wordt daardoor slechts geheven over het werkelijk door de werknemer betaalde bedrag, dat onmiskenbaar alleen vanwege het dienstverband tussen beide partijen op die hoogte wordt vastgesteld.

6. Het door het Verenigd Koninkrijk geconstateerde misbruik is momenteel beperkt tot de autobranche. Bedrijven kunnen de belasting terugvragen over auto's die tot de voorraad van een autofabrikant of -dealer behoren. Demonstratieauto's zijn hiervan het bekendste voorbeeld. Deze auto's worden buiten de kantooruren vaak ter beschikking gesteld van werknemers. Als een demonstratieauto zonder enige vergoeding ter beschikking werd gesteld, zou deze dienst, omdat er aftrek van belasting heeft plaatsgevonden, volgens de bestaande regels moeten worden belast op basis van de uitgaven die de belastingplichtige heeft gemaakt voor het terbeschikkingstellen van de auto. Aangezien de werknemer echter een vergoeding betaalt voor het gebruik van de auto, wordt de waarde niet volgens deze regel bepaald, maar volgens de normale regel van artikel 11, A, lid 1, onder a). De BTW wordt derhalve geheven ter zake van het het werkelijk betaalde bedrag. Door het verband tussen de werkgever en de werknemer kan de vergoeding voor de auto kunstmatig laag worden gehouden, waardoor de werkgever de werknemer een aanzienlijk voordeel kan bezorgen.

7. Deze ontwijkingsregeling wordt in het Verenigd Koninkrijk aangeboden. Gelet op de hoge waarde van auto's en het aantal auto's dat ter beschikking van werknemers wordt gesteld, heeft de Britse regering becijferd dat zij, naast de al gederfde inkomsten, heel wat belastingopbrengsten kan mislopen als de regeling op grotere schaal wordt toegepast. Het Verenigd Koninkrijk heeft om een derogatie verzocht die de regeling rechtstreeks aanpakt, in plaats van een algemenere derogatie, omdat zij van oordeel is dat het misbruik tot één specifieke marktsector beperkt is. Een gerichte derogatie betekent ook dat de remedie in verhouding staat tot het probleem.

8. De regeling is beperkt tot de autohandelbranche, omdat bedrijven de BTW over de door hen aangekochte auto's in de regel niet kunnen terugvragen als de auto ook voor privédoeleinden wordt gebruikt. Deze uitsluiting is een alternatief voor het belasten van het privégebruik en het gebruik van auto's door particulieren wordt aldus in aanmerking genomen. Een uitzondering hierop vormen autohandelbedrijven die auto's in voorraad houden en de belasting kunnen terugvragen. Het privégebruik van deze auto's moet derhalve in de belastingheffing worden betrokken.

9. Gelet op het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat de door de Britse regering gevraagde derogatie moet worden toegestaan.