Toelichting bij COM(2001)447 - Criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend

In de conclusies van het Voorzitterschap werd door de Europese Raad van Tampere in oktober 1999 gesteld dat een gemeenschappelijk Europees asielstelsel op korte termijn een duidelijke en hanteerbare methode moet bevatten om vast te stellen welke staat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek, alsook gemeenschappelijke normen voor een eerlijke en doeltreffende asielprocedure, gemeenschappelijke minimumvoorwaarden voor de opvang van asielzoekers en op elkaar afgestemde regels inzake de toekenning en de inhoud van de vluchtelingenstatus. Het stelsel dient tevens te worden aangevuld met maatregelen op het gebied van subsidiaire vormen van bescherming die een passende status verlenen aan eenieder die bescherming behoeft. Om deze doelstelling te verwezenlijken heeft de Commissie achtereenvolgens de volgende voorstellen ingediend: een voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden (COM(2000)303 definitief van 24.5.2000), een voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (COM(2000)578 definitief van 20.9.2000), en een voorstel voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten (COM(2001)181 definitief van 3.4.2001).

Met dit voorstel voor een verordening tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land wordt ingediend bij een van de lidstaten, draagt de Commissie opnieuw een steen bij aan het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, overeenkomstig de planning van het scorebord van de vorderingen op het gebied van de totstandbrenging van een ruimte van 'vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid' in de Europese Unie, dat op 27 maart 2000 bij de Raad werd ingediend.

Aan dit voorstel voor een verordening is een uitvoerig debat vooraf gegaan:

De discussie is in de eerste plaats gevoerd op basis van het werkdocument van de diensten van de Commissie 'De Overeenkomst van Dublin nader bekeken: ontwikkeling van communautaire wetgeving om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de lidstaten wordt ingediend' (SEC(2000)522 definitief van 21.3.2000). Dit document, waarin bepaalde problemen bij de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst worden geanalyseerd en de concrete resultaten worden vergeleken met de doelstellingen van de overeenkomst en met andere mogelijke doelstellingen van een systeem om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is, waarbij een aantal mogelijkheden worden geschetst ter vervanging van de Overeenkomst, is uitvoerig besproken in de Raad en heeft tot schriftelijke reacties geleid van verschillende betrokken organisaties, waaronder het HCR, ILPA/MPG, Amnesty International, de kerkelijke commissie voor migranten in Europa en de ECRE.

In de tweede plaats heeft de Commissie, zoals zij op verzoek van de Raad had toegezegd, in het najaar van 2000 de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst geëvalueerd. Op basis van de antwoorden van de lidstaten op een uitvoerige vragenlijst die met het oog op deze evaluatie was opgesteld en gesprekken met deskundigen van de diensten die zijn belast met de dagelijkse toepassing van de Overeenkomst in de lidstaten, kon worden vastgesteld welke praktische en juridische problemen zich voordoen bij de tenuitvoerlegging van de bepalingen van de Overeenkomst en kon een nauwkeurige statistische balans worden opgemaakt. Deze bevindingen zijn gepresenteerd in het werkdocument van de diensten van de Commissie 'Evaluatie van de Overeenkomst van Dublin' (SEC(2001)756 definitief van 13.6.2001).

2. Doelstellingen en strekking van het voorstel

2.1. Doelstellingen

Met dit voorstel wil de Commissie niet alleen artikel 63, punt 1), onder a) van het EG-Verdrag ten uitvoer leggen, maar ook ingaan op de wens van de Europese Raad op de buitengewone bijeenkomst van Tampere om de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek, te baseren op een 'duidelijke en hanteerbare' methode in het kader van een 'eerlijke en doeltreffende' asielprocedure.

Daarom is dit voorstel voor een verordening erop gericht:

* asielzoekers daadwerkelijk toegang te bieden tot de procedures voor de toekenning van de vluchtelingenstatus, door te zorgen voor de nodige aansluiting met deze procedures zoals bedoeld in het voorstel voor een richtlijn betreffende minimumnormen die daarop van toepassing zijn, en door regels vast te stellen voor wat er gebeurt indien de termijnen worden overschreden;

* te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van de asielprocedures doordat dezelfde persoon gelijktijdig of achtereenvolgens in verschillende lidstaten verschillende asielverzoeken indient, alleen om zijn verblijf in de Europese Unie te verlengen;

* de in de Overeenkomst van Dublin geconstateerde tekortkomingen en onnauwkeurigheden te verhelpen;

* het systeem aan te passen aan de nieuwe situatie die het resultaat is van de vooruitgang bij de totstandbrenging van een ruimte zonder binnengrenzen, met name door de consequenties te trekken uit de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld;

* er zo snel mogelijk voor te zorgen dat het aanwijzen van de verantwoordelijke lidstaat voorspoedig verloopt, enerzijds door redelijke termijnen vast te stellen voor de verschillende fasen van de procedure, en anderzijds door nauwkeuriger voor te schrijven in hoeverre bewijs nodig is om de verantwoordelijkheid van een lidstaat vast te stellen;

* het instrument doeltreffender te maken door de lidstaten een meer realistische termijn toe te kennen om de besluiten inzake de overdracht van asielzoekers uit te voeren en door een passend kader te bieden voor uitvoeringsbepalingen voor de lidstaten die samen veel zaken moeten behandelen in verband met het aanwijzen van de verantwoordelijke lidstaat.

2.2. Strekking

In het hierboven genoemde werkdocument 'De Overeenkomst van Dublin nader bekeken' worden verschillende mogelijkheden onder de loep genomen om de Overeenkomst van Dublin te vervangen. In het document wordt geconcludeerd dat er niet veel andere mogelijkheden zijn dan het huidige systeem.

De meest geloofwaardige oplossing, waarbij de verantwoordelijkheid uitsluitend wordt bepaald door de plaats waar het asielverzoek wordt ingediend, zou zeker een basis verschaffen voor een duidelijk en werkbaar stelsel dat voldoet aan bepaalde doelstellingen zoals snelheid en zekerheid, het voorkomen dat vluchtelingen worden rondgestuurd, het aanpakken van meervoudige asielverzoeken en het waarborgen van de eenheid van het gezin. Deze oplossing vereist echter, zoals de Commissie heeft opgemerkt, harmonisatie op andere terreinen, zoals asielprocedures, voorwaarden voor de opvang, de uitleg van de definitie van het begrip 'vluchteling' en subsidiaire bescherming, om zoveel mogelijk factoren weg te nemen die voor asielzoekers aanleiding kunnen zijn om bij het indienen van hun asielverzoek voor een bepaalde lidstaat te kiezen.

In dit stadium van de opbouw van het gemeenschappelijk asielstelsel bestaan er echter in de procedures voor de toekenning van de vluchtelingenstatus, de voorwaarden voor de opvang van asielzoekers en de invulling van de subsidiaire vormen van bescherming nog zodanige verschillen tussen de lidstaten, dat die van invloed kunnen zijn op de richting van de asielzoekersstromen. Deze verschillen zullen weliswaar kleiner worden, maar toch blijven bestaan nadat de door de Commissie voorgestelde richtlijnen in werking zijn getreden.

Daarom is het niet realistisch om bij een nieuw instrument om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek, fundamenteel te willen afwijken van de Overeenkomst van Dublin. Zoals de Commissie al opmerkte in haar Mededeling aan de Raad en aan het Europees Parlement 'Naar een gemeenschappelijke asielprocedure en een in de gehele Unie geldige uniforme status voor personen aan wie asiel wordt verleend' (COM(2000)755 definitief van 22.11.2000), is een stelsel op basis van andere beginselen waarschijnlijk pas mogelijk bij de invoering van een gemeenschappelijke procedure en een uniforme status, dus in een later stadium.

Daarom gaat dit voorstel voor een verordening uit van dezelfde beginselen als de Overeenkomst van Dublin en bestrijkt het ook hetzelfde toepassingsgebied. Met andere woorden:

* het algemene uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een asielverzoek berust bij de lidstaat die de grootste rol heeft gespeeld bij de binnenkomst of het verblijf van de asielzoeker op het grondgebied van de lidstaten, waarbij uitzonderingen gelden die erop zijn gericht gezinsverbanden te handhaven;

* het instrument om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek heeft alleen betrekking op personen die erkend willen worden als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen - waarbij alle lidstaten partij zijn - en niet op subsidiaire beschermingsvormen, die nog in het geheel niet geharmoniseerd zijn.

Om lering te trekken uit de lessen van het verleden, bevat het voorstel voor een verordening echter verschillende nieuwe aspecten:

* nieuwe bepalingen waarin wordt benadrukt dat lidstaten die situaties van illegaal verblijf op hun grondgebied laten voortbestaan, een bepaalde verantwoordelijkheid op zich nemen tegenover hun partners in de Unie;

* kortere procedurele termijnen, die aansluiten bij de termijnen die zijn voorgesteld voor de procedures voor de toekenning en intrekking van de vluchtelingenstatus, om te zorgen voor een snelle behandeling van asielverzoeken;

* langere termijnen voor de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat, teneinde rekening te houden met de praktische problemen die zich bij deze overdracht voordoen;

* nieuwe bepalingen om de eenheid van het gezin van asielzoekers te handhaven voor zover dat verenigbaar is met de overige doelstellingen van het asiel- en immigratiebeleid, d.w.z. enerzijds met een zo vlot mogelijke behandeling van asielverzoeken in het kader van een eerlijke en doeltreffende procedure, en anderzijds met het streven om te voorkomen dat deze bepalingen kunnen worden gebruikt om de regels inzake gezinshereniging die de Commissie heeft voorgesteld in haar voorstel voor een richtlijn inzake gezinshereniging (COM(1999) 638 definitief - 1999/0258(CNS)), waarover momenteel wordt onderhandeld, te ontduiken.

In de hier voorgestelde verordening, die de Overeenkomst van Dublin moet vervangen, worden voornamelijk verplichtingen van de lidstaten jegens elkaar vastgelegd, die voor alle lidstaten gelden, onder dezelfde voorwaarden; het voorstel heeft slechts betrekking op de verplichtingen van de lidstaten jegens asielzoekers van wie het asielverzoek is opgenomen in de procedure om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling ervan, voor zover deze van invloed zijn op het verloop van de procedure tussen de lidstaten of noodzakelijk zijn voor de samenhang met het voorstel voor een richtlijn betreffende de procedures voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus.

3. Overzicht van de bepalingen

3.1. De verantwoordelijkheidscriteria

Dit voorstel voor een verordening gaat uit van dezelfde beginselen als de Overeenkomst van Dublin, d.w.z. van de idee dat in een ruimte waarin het vrije verkeer van personen overeenkomstig de verdragsbepalingen is gewaarborgd, iedere lidstaat ten opzichte van de andere verantwoordelijk is voor zijn optreden op het gebied van binnenkomst en verblijf van onderdanen van derde landen, en de consequenties van dit optreden in een geest van solidariteit en loyale samenwerking op zich moet nemen.

De belangrijkste criteria voor het toekennen van de verantwoordelijkheid en de presentatie daarvan in volgorde van belangrijkheid weerspiegelen deze algemene benadering, waarbij de verantwoordelijkheid berust bij de lidstaat die de grootste rol heeft gespeeld bij de binnenkomst of het verblijf van de asielzoeker op het grondgebied van de lidstaten, door deze een visum of verblijfstitel te verlenen, door in gebreke te blijven bij de grenscontroles, of door toestemming te geven voor binnenkomst zonder visum.

Daar zijn echter nieuwe criteria aan toegevoegd:

In de eerste plaats een stel criteria ter bescherming van de eenheid van het gezin. In de Overeenkomst van Dublin wordt de verantwoordelijkheid al toegewezen aan de lidstaat waar een gezinslid van de asielzoeker verblijft als vluchteling, ongeacht eventuele andere criteria voor het toewijzen van de verantwoordelijkheid.

* Dit voorstel voegt daar een criterium aan toe dat bedoeld is om ervoor te zorgen dat niet-begeleide minderjarigen terecht komen bij volwassen familieleden die zich reeds in een lidstaat bevinden en die de minderjarige ten laste kunnen nemen.

* Daarnaast wordt in dit voorstel de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek toegewezen aan de lidstaat die in het kader van een normale procedure (in de zin van het voorstel voor een richtlijn betreffende minimumnormen voor de procedure voor de toekenning van de vluchtelingenstatus) het asielverzoek behandelt dat is ingediend door een gezinslid dat eerder op het grondgebied van de lidstaten is aangekomen en waarover nog geen beslissing in eerste instantie is genomen.

* Om te voorkomen dat als gevolg van de letterlijke toepassing van de criteria leden van een gezin die in dezelfde lidstaat een asielverzoek hebben ingediend van elkaar worden gescheiden, is tenslotte een bepaling opgenomen met de regels volgens welke kan worden afgeweken van de normale toepassing van de criteria, teneinde de eenheid van de groep in één lidstaat te handhaven.

In de tweede plaats zijn er de criteria die bedoeld zijn om de consequenties te trekken uit de tekortkomingen van de lidstaten op het gebied van de bestrijding van de illegale immigratie. De Overeenkomst van Dublin bepaalde al dat de lidstaat waarin een asielzoeker zes maanden of langer heeft doorgebracht vóór de indiening van zijn verzoek, zich niet kon beroepen op het criterium van de illegale binnenkomst om de lidstaat via welke de asielzoeker de Europese Unie is binnengekomen, te verzoeken de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek op zich te nemen. Deze bepaling betekent dat lidstaten die niet doeltreffend optreden tegen de illegale aanwezigheid van onderdanen van derde landen op hun grondgebied, dezelfde verantwoordelijkheid hebben jegens hun partners als lidstaten die tekortschieten bij de controle aan de grenzen. In het voorstel wordt dit uitgangspunt ook op andere situaties toegepast.

Deze nieuwe criteria, die worden toegepast als de verantwoordelijkheid niet kan worden vastgesteld op basis van één van de eerder genoemde criteria van een hogere rangorde, betekenen dat:

* de lidstaat die gedurende meer dan twee maanden willens en wetens de illegale aanwezigheid van een onderdaan van een derde land op zijn grondgebied heeft gedoogd (door geen enkele verwijderings- of legaliseringsmaatregel te nemen), de consequenties op zich moet nemen van de verantwoordelijkheid die jegens de overige lidstaten is ontstaan als gevolg van het laten voortbestaan van deze situatie;

* de lidstaat op het grondgebied waarvan een onderdaan van een derde land gedurende meer dan zes maanden illegaal heeft doorgebracht, de consequenties moet dragen van zijn tekortkomingen bij de bestrijding van illegale immigratie.

3.2. De procedure voor overname en terugname

De bepalingen betreffende de overname- en terugnameverzoeken zijn in grote lijnen gebaseerd op de Overeenkomst van Dublin.

De opvallendste veranderingen ten opzichte van de Overeenkomst zijn de volgende:

* De termijn voor het indienen van een overnameverzoek is ingekort van zes maanden tot vijfenzestig werkdagen;

* Het is mogelijk om met spoed om antwoord te vragen;

* Nadere bijzonderheden betreffende het vereiste bewijs om de verantwoordelijkheid van een lidstaat vast te stellen;

* De termijn voor het verrichten van de overdracht is verlengd tot zes maanden, en indien deze termijn wordt overschreden komt de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek opnieuw bij de lidstaat waar het verzoek is ingediend te liggen;

* De verantwoordelijkheid van de verantwoordelijke lidstaat gaat teniet indien de asielzoeker gedurende ten minste zes maanden zonder toestemming heeft verbleven in de lidstaat waar hij zich bevindt;

* De lidstaten zijn verplicht asielzoekers een gemotiveerde beslissing mede te delen waartegen beroep kan worden aangetekend, maar omdat de overdracht aan een andere lidstaat niet tot ernstige en onherstelbare schade kan leiden, kan aan dit beroep niet langer een opschortende werking worden verleend. Deze maatregel is bedoeld om het instrument doeltreffender en sneller te maken en om te voorkomen dat uitsluitend vanwege het opschortende effect beroep wordt ingesteld.

3.3. Samenwerking tussen de lidstaten

Het instrument om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is kan alleen goed werken als de lidstaten onderling loyaal samenwerken om de nodige bewijzen te verzamelen, de verzoeken binnen de gestelde termijnen te behandelen en de overdracht zo goed mogelijk te doen verlopen.

De belangrijkste samenwerkingsmaatregel van de lidstaten bestaat in de uitwisseling van de gegevens die nodig zijn om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is, met inbegrip van persoonsgegevens, echter met inachtneming van Richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens. Wanneer deze gegevensuitwisseling ten doel heeft de nodige aanwijzingen te verzamelen op basis waarvan de verantwoordelijkheid van een bepaalde lidstaat kan worden vastgesteld, moet een antwoordtermijn worden vastgesteld die strookt met de doelstelling om snel vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is (wat in de Overeenkomst van Dublin niet het geval was). De voorgestelde termijn bedraagt een maand.

De lidstaten worden verplicht voldoende middelen beschikbaar te stellen aan de diensten die belast zijn met de tenuitvoerlegging van het instrument om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is.

Tenslotte kunnen de lidstaten onderling op bilaterale basis administratieve regelingen treffen om dit voorstel gemakkelijker en doeltreffender ten uitvoer te leggen. Deze regelingen kunnen betrekking hebben op de uitwisseling van verbindingsambtenaren, de vereenvoudiging van procedures, de verkorting van de antwoordtermijnen, of op de manieren om de overdracht te rationaliseren, teneinde het 'geschuif' met asielzoekers tussen twee lidstaten te beperken.

3.4. Slot- en overgangsbepalingen

De meeste van deze bepalingen zijn standaardbepalingen betreffende non-discriminatie, sancties en de inwerkingtreding.

Opvallend zijn:

* de bepalingen die moeten zorgen voor een overgang zonder onderbreking van de Overeenkomst van Dublin naar de hier voorgestelde verordening, met name een bepaling waarbij een tijdsverschil wordt vastgesteld tussen de inwerkingtreding van de verordening en de daadwerkelijke toepassing ervan;

* de oprichting van een regelgevend comité dat de Commissie moet bijstaan bij de uitwerking van uitvoeringsmaatregelen voor dit voorstel, met name regels voor de bewijsvoering, de uitvoering van de overdracht en de standaardformulieren voor het indienen van een overname- of terugnameverzoek.

Aan dit hoofdstuk kunnen eventueel extra overgangsbepalingen worden toegevoegd indien de verordening eerder zal worden toegepast dan de richtlijn betreffende de asielprocedures.

Rechtsgrondslag



Artikel 63, punt 1, onder a) van het EG-Verdrag voorziet uitdrukkelijk in de goedkeuring van criteria en instrumenten voor de vaststelling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land wordt ingediend in één van de lidstaten.

Titel IV van het EG-Verdrag is niet van toepassing op het Verenigd Koninkrijk en Ierland, tenzij die landen daaromtrent anderszins besluiten overeenkomstig hetgeen is vastgelegd in het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland dat aan de verdragen is gehecht. Titel IV is evenmin van toepassing op Denemarken, uit hoofde van het aan de Verdragen gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken.

Subsidiariteit en evenredigheid



Subsidiariteit



Met dit voorstel wordt beoogd in het gemeenschapsrecht criteria en instrumenten in het leven te roepen om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek, waarbij wederzijdse rechten en verplichtingen voor de lidstaten ontstaan. Dergelijke rechten en verplichtingen kunnen uiteraard niet worden gecreëerd door de afzonderlijke lidstaten, maar kunnen vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden slechts op het niveau van de Gemeenschap worden verwezenlijkt.

Evenredigheid



Dit voorstel is bedoeld om een internationaal publiekrechtelijk instrument te vervangen waaruit wederzijdse rechten en verplichtingen voortvloeien in voor alle lidstaten gelijke formuleringen. Het enige instrument waarmee dit in het gemeenschapsrecht kan worden bewerkstelligd is de verordening.

Toelichting per artikel


Hoofdstuk I: Onderwerp en definities

Artikel 1

In artikel 1 wordt het doel van de verordening beschreven, namelijk het vaststellen van criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land wordt ingediend in één van de lidstaten.

Artikel 2

In dit artikel worden definities gegeven van de verschillende begrippen en termen die in de verordening worden gehanteerd.

a) Iedereen die geen burger van de Unie is, is een 'onderdaan van een derde land'. Statenlozen vallen dus ook onder deze definitie.

b) Met 'Verdrag van Genève' wordt bedoeld het Verdrag van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, zoals aangevuld bij het Protocol van New York van 31 januari 1967. Alle lidstaten zijn partij bij het verdrag en het protocol, zonder beperkingen in tijd of in geografische zin.

c) De definitie van 'asielverzoek' is gebaseerd op de definitie van een vluchteling in het Verdrag van Genève. Elk verzoek om bescherming dat door een onderdaan van een derde land aan de grens of op het grondgebied van de lidstaten wordt ingediend, wordt behandeld volgens de voorwaarden van het Verdrag van Genève, tenzij de betrokkene uitdrukkelijk verzoekt om een andere vorm van bescherming waarvoor in de lidstaat een afzonderlijke procedure bestaat.

d) Bij de definitie van 'asielzoeker' wordt uitgegaan van de procedure die moet uitmonden in een definitieve beslissing over de vluchtelingenstatus.

e) De 'behandeling van een asielverzoek' omvat alle procedures zoals bedoeld in Richtlijn .../.../EG van de Raad betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus, met uitzondering van de ontvankelijkheidsprocedures die bedoeld zijn om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek krachtens de bepalingen van deze verordening.

f) Van 'intrekking van het asielverzoek' is sprake in de in Richtlijn .../.../EG [van de Raad betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus] bedoelde gevallen en, voor de toepassing van deze verordening, wanneer de asielzoeker afziet van zijn lopende asielverzoek door zich naar een andere lidstaat te begeven zonder daarvoor toestemming te hebben gekregen.

g) Een 'vluchteling' wordt gedefinieerd als iemand die legaal in die hoedanigheid op het grondgebied van een van de lidstaten verblijft.

h) Het begrip 'niet-begeleide minderjarige' is gebaseerd op de definitie in de Resolutie van de Raad van 26 juni 1997 inzake niet-begeleide minderjarige onderdanen van derde landen.

i) Onder 'gezinslid' van de asielzoeker worden niet alleen leden van het reeds in het land van herkomst bestaande kerngezin verstaan, maar ook verwanten die in het land van herkomst deel uitmaakten van hetzelfde huishouden, indien één van de betrokkenen afhankelijk is van de ander.

j) 'Verblijfstitel' omvat alle door de autoriteiten van een lidstaat afgegeven titels en vergunningen waarbij het onderdanen van derde landen wordt toegestaan om op hun grondgebied te verblijven, met inbegrip van de documenten die worden verstrekt aan personen die tijdelijke bescherming genieten of aan personen die op gronden die uitzetting verhinderen voorlopig niet kunnen worden uitgezet, en met uitzondering van visa en verblijfsvergunningen die worden afgegeven voor de duur van het onderzoek van een aanvraag voor een verblijfstitel of een asielverzoek.

k) De definitie van 'visum' is gebaseerd op de definitie van 'visum' in Verordening (EG) nr. 539/2001 (visa). Daarbij worden vier definities gegeven voor de verschillende soorten visa die in de lidstaten worden gebruikt:

i) 'visum voor verblijf van langere duur', dat wordt afgegeven voor een verblijf van meer dan drie maanden;

ii) 'visum voor kort verblijf', dat wordt afgegeven voor een verblijf van maximaal drie maanden overeenkomstig de definitie in de visa-verordening;

iii) 'doorreisvisum', dat wordt afgegeven voor een doorreis naar een derde land,

iv) 'transitvisum voor luchthavens', waarmee de houder zich tijdens een tussenlanding in een lidstaat in de transitzone van een luchthaven mag ophouden, zonder toegang te krijgen tot het nationale grondgebied van de betrokken lidstaat.

Hoofdstuk II: algemene beginselen

Artikel 3

1. Bij de vaststelling van criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek wordt uitgegaan van het basisbeginsel dat het asielverzoek normaliter moet worden behandeld door een enkele lidstaat, die wordt aangewezen aan de hand van objectieve criteria.

2. De verantwoordelijke lidstaat behandelt het asielverzoek volgens de procedures die zijn ingevoerd overeenkomstig Richtlijn .../.../EG [van de Raad betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus].

3. Iedere lidstaat kan echter zelfstandig uit politieke, humanitaire of praktische overwegingen besluiten een door een onderdaan van een derde land bij hem ingediend asielverzoek te behandelen, ook al is hij volgens de criteria van deze verordening niet de verantwoordelijke lidstaat. De in de Overeenkomst van Dublin opgenomen voorwaarde dat de asielzoeker daarmee moet instemmen, is niet overgenomen in deze verordening, omdat de asielzoeker zelf het initiatief neemt om een asielverzoek in te dienen bij de betrokken lidstaat en er dus automatisch mee instemt dat zijn verzoek door deze lidstaat wordt behandeld. De lidstaat die zo'n besluit neemt wordt daarmee de verantwoordelijke lidstaat in de zin van deze verordening en neemt alle uit deze verantwoordelijkheid voortvloeiende verplichtingen op zich. Om te voorkomen dat voor hetzelfde verzoek in twee verschillende lidstaten procedures lopen, moet de lidstaat die gebruik maakt van deze mogelijkheid de overige betrokken lidstaten daarvan in kennis stellen.

Om ervoor te zorgen dat de in Richtlijn .../.../EG [van de Raad betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus] vastgestelde termijnen daadwerkelijk worden nageleefd, moet de asielzoeker schriftelijk worden ingelicht over de datum waarop zijn verzoek in behandeling is genomen in de procedure voor de toekenning van de vluchtelingenstatus.

Artikel 4

1. De procedure om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, is een ontvankelijkheidsprocedure zoals bedoeld in Richtlijn .../...EG [van de Raad betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus]. Deze procedure gaat vooraf aan de inhoudelijke behandeling van het verzoek en moet beginnen zodra dit verzoek wordt ingediend.

2. Een asielverzoek moet als ingediend worden beschouwd vanaf het moment dat de intentie van de asielzoeker bij een bevoegde autoriteit kenbaar is gemaakt door middel van een door hem ingevuld formulier of door middel van een door een daartoe bevoegde autoriteit opgemaakt proces-verbaal. De ontvangst van deze schriftelijke bevestiging geldt als uitgangspunt voor de berekening van de termijnen. Deze bepaling is overgenomen van Besluit nr. 1/97 van het Comité van artikel 18.

3. Omdat de definitie en de inhoud van de subsidiaire bescherming nog steeds niet geharmoniseerd zijn, vallen de beschermingsvormen die afwijken van de vluchtelingenstatus zoals gedefinieerd in het Verdrag van Genève niet binnen de werkingssfeer van deze verordening. Indien echter in de lidstaten waar dat mogelijk is omdat er afzonderlijke procedures bestaan, een asielzoeker in de loop van de procedure de aard van de gevraagde bescherming verandert, met name om toepassing van het instrument om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is, te voorkomen, mag deze keuze van de asielzoeker in beginsel geen belemmering vormen voor de voortzetting van de procedure om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is, omdat de asielzoeker oorspronkelijk dacht dat hij aanspraak kon maken op de gunstigste status, d.w.z. de vluchtelingenstatus, die hij ook kan aanvragen in de verantwoordelijke lidstaat. Dit benadeelt de betrokkenen geenszins, omdat alle lidstaten dezelfde verplichtingen zijn aangegaan op het gebied van de naleving van de grondrechten, bescherming tegen foltering en tegen onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen en de bescherming tegen uitzetting of terugleiding. Met deze bepaling kunnen lidstaten waar afzonderlijke procedures gelden voor de toegang tot aanvullende vormen van bescherming gelijk worden gesteld met lidstaten waar slechts één procedure wordt gehanteerd en de keuze van de beschermingsvorm dus niet wordt overgelaten aan de aanvrager.

4. De wetgevingen van de lidstaten lopen uiteen als het gaat om de formaliteiten die moeten worden vervuld om ervoor te zorgen dat een minderjarige die de volwassene die voor hem verantwoordelijk is, vergezelt, zelf als asielzoeker wordt beschouwd: in sommige lidstaten houdt het asielverzoek van de volwassene automatisch in dat ook voor het kind erkenning van de vluchtelingenstatus wordt gevraagd, in andere lidstaten moet de volwassene namens het kind een verzoek indienen, en in weer andere lidstaten moet de minderjarige vanaf een bepaalde leeftijd zelf een afzonderlijk verzoek indienen. In de verordening wordt uitgegaan van het beginsel dat de situatie van de minderjarige onlosmakelijk is verbonden met die van de volwassene van wie hij afhankelijk is. Met deze regel kan worden voorkomen dat de verschillen in de wetgeving leiden tot een verschil in toepassing van de regels om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is, en kan bovendien het gezin bijeen worden gehouden bij de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, ook al is de minderjarige formeel geen asielzoeker in de zin van de wetgeving van de lidstaat waar het asielverzoek is ingediend.

5. De procedure om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is, moet worden afgehandeld door de lidstaat op wiens grondgebied de asielzoeker zich bevindt, ook als deze zich richt tot de autoriteiten van een andere lidstaat, bijvoorbeeld tot een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging of aan de grens zijn verzoek indient. Dankzij deze regel kan het asielverzoek worden toegewezen aan de lidstaat wiens bevoegdheid voortvloeit uit de aanwezigheid van de asielzoeker.

6. De lidstaat waar het verzoek voor het eerst is ingediend, is belast met de procedure om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is. daarom is deze lidstaat verplicht de asielzoeker terug te nemen indien deze zich tijdens die procedure naar een andere lidstaat heeft begeven.

Deze verplichting geldt echter niet meer indien:

- de verzoeker het grondgebied van de lidstaten gedurende meer dan drie maanden heeft verlaten. In het geval de onderdaan van een derde land terugkeert en een asielverzoek indient, wordt dat als een nieuw verzoek beschouwt;

- een andere lidstaat de asielzoeker een verblijfstitel verstrekt in de zin van artikel 2. Anders dan in de Overeenkomst van Dublin wordt hier niet gesteld dat deze verblijfstitel langer dan drie maanden geldig moet zijn. In artikel 5, lid 1, van de Overeenkomst (in deze verordening overgenomen als artikel 9, lid 1) wordt de verantwoordelijkheid immers gelegd bij de lidstaat die de verblijfstitel heeft afgegeven, zonder dat daarbij een beperking van de geldigheidsduur geldt; met het oog op de samenhang is het daarom beter hetzelfde uitgangspunt te hanteren in alle gevallen waarin door een lidstaat een verblijfstitel in de zin van artikel 2 wordt verstrekt.

Hoofdstuk III: Volgorde van de criteria

Artikel 5

1. De criteria zijn van toepassing in de volgorde waarin ze worden genoemd.

2. Deze bepaling, die is overgenomen uit de Overeenkomst van Dublin, is het referentiepunt in de tijd wanneer wordt bepaald welke lidstaat verantwoordelijk is.

Artikel 6

In dit artikel wordt een extra criterium toegevoegd aan de criteria van de Overeenkomst van Dublin. Dit criterium is bedoeld om te voorkomen dat een minderjarige zich als niet-begeleide minderjarige op het grondgebied van een lidstaat bevindt, terwijl een lid van zijn gezin dat hem ten laste kan nemen, zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevindt. Deze bepaling komt overeen met een van de in Besluit 1/2000 van het Comité van artikel 18 bedoelde gevallen.

Artikel 7

Dit criterium kwam ook al in de Overeenkomst van Dublin voor. Het is bedoeld ter bescherming van de eenheid van het gezin en komt voort uit de idee dat de gezinsleden van een vluchteling zelf ook aan bedreiging kunnen blootstaan in hun land van herkomst. De lidstaat die de vluchteling bescherming biedt, kan het best beoordelen in hoeverre de angst voor vervolging van gezinsleden gerechtvaardigd is.

Artikel 8

Het in artikel 8 vervatte criterium is een toevoeging ten opzichte van de Overeenkomst van Dublin en is bedoeld om aan de hand van een zelfstandig en dwingend criterium bepaalde in Besluit nr. 1/2000 van het Comité van artikel 18 bedoelde gevallen te regelen. Het vloeit voort uit de idee dat de behandeling van de asielverzoeken van verschillende leden van een gezin door één enkele lidstaat, een maatregel is die een grondige behandeling van de verzoeken mogelijk maakt en de samenhang van de ten aanzien van hen genomen besluiten waarborgt. Deze maatregel heeft echter alleen zin als de toepassing ervan niet ten koste gaat van andere belangrijke doelstellingen van de instrumenten van het communautaire asielbeleid, zoals een snelle behandeling van asielverzoeken, in het bijzonder van kennelijk ongegronde verzoeken.

1. In lid 1 is dan ook bepaald dat pas wordt overgegaan tot het bijeenbrengen van de asielzoekers rond het lid van het gezin dat als eerste als asielzoeker is aangekomen, als het asielverzoek van dit gezinslid in behandeling is bij de autoriteit die beslist over de toekenning van de vluchtelingenstatus in het kader van een normale procedure zoals bedoeld in Richtlijn .../.../ EG [van de Raad betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus]. Het zou immers voorbarig zijn en voor onnodig veel vertraging zorgen bij de behandeling van asielverzoeken als de betrokkenen bijeen werden gebracht terwijl het asielverzoek van het eerst aangekomen gezinslid wordt behandeld in een ontvankelijkheidsprocedure, die kan leiden tot een overdracht aan een andere lidstaat of een verwijdering naar een derde land, of in een versnelde procedure met kans op een negatief resultaat of terwijl het verzoek in eerste instantie is afgewezen.

2. Omdat een ontvankelijkheidsprocedure ertoe kan leiden dat het verzoek wordt toegelaten tot de normale procedure, is voorzien dat de lidstaat die wordt verzocht de betrokkenen over te nemen, in zo'n geval de verzoekende lidstaat eerst inlicht over de stand van zaken in de procedure en vervolgens over de uitkomst ervan, zodat de gezinsleden bijeen kunnen worden gebracht als aan de voorwaarden van lid 1 wordt voldaan.

Artikel 9

De toewijzing van de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek aan de lidstaat die door middel van een positieve handeling zoals de afgifte van een visum of een verblijfstitel de grootste rol heeft gespeeld bij de toegang tot en het verblijf van een onderdaan van een derde land op het grondgebied van de lidstaten, weerspiegelt het onderliggende beginsel van het systeem, dat inhoudt dat in een ruimte van vrij verkeer iedere lidstaat ten opzichte van alle andere lidstaten verantwoordelijk is voor zijn handelingen op het gebied van toegang en verblijf van onderdanen van derde landen. Door de toepassing van Verordening (EG) nr. 539/2001 (visa), waarmee een gemeenschappelijke visumregeling wordt ingesteld, kunnen bepaalde situaties waarop de Overeenkomst van Dublin betrekking had, niet meer voorkomen. In dit voorstel wordt rekening gehouden met deze ontwikkeling en zijn de bepalingen geschrapt die alleen van toepassing waren op gevallen waarin onderdanen van derde landen over visa van verschillende lidstaten moesten beschikken.

Er zij op gewezen dat zich nog steeds gevallen kunnen voordoen waarin verschillende visa een rol spelen, omdat ook nu nog visa kunnen worden afgegeven voor een doorreis naar een derde land, visa met territoriaal beperkte geldigheid en visa voor een verblijf van langere duur, waarvan de afgiftevoorwaarden niet onder de visaverordening vallen.

Om eventuele interpretatieverschillen te voorkomen, is in lid 5 bepaald dat het verkrijgen van een visum of verblijfstitel onder frauduleuze omstandigheden de betrokken lidstaat niet van zijn verplichtingen ontheft, tenzij kan worden vastgesteld dat er fraude is gepleegd, in de vorm van bijvoorbeeld een vervanging of een wijziging, ná de verstrekking van het betrokken document.

Artikel 10

Deze bepaling is overgenomen van de Overeenkomst van Dublin en vloeit voort uit hetzelfde onderliggende beginsel dat elke lidstaat tegenover alle andere lidstaten verantwoordelijk is voor zijn handelingen op het gebied van de controle op de toegang en het verblijf van onderdanen van derde landen.

De verantwoordelijkheid van de lidstaat via welke de asielzoeker de Europese Unie is binnengekomen, vervalt wanneer de betrokkene ten minste zes maanden heeft doorgebracht in de lidstaat waar hij zijn verzoek indient. De formulering 'indien het bewijs wordt geleverd', die in de Overeenkomst van Dublin voorkwam, is vervangen door 'indien wordt aangetoond', om aan te geven dat geen buitensporig hoge eisen moeten worden gesteld op het gebied van het bewijs.

Artikel 11

In dit artikel zijn de bepalingen van artikel 7 van de Overeenkomst van Dublin aangepast aan de situatie die is ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen en als gevolg van de visa-verordening.

1. Lid 1 gaat uit van het beginsel dat de lidstaat waar de niet-visumplichtige onderdaan van een derde land zijn verzoek heeft ingediend, verantwoordelijk is. Wanneer de betrokken onderdaan van een derde land is vrijgesteld van de visumplicht, kan niet worden gesteld dat de lidstaat via welke hij de gemeenschappelijke ruimte is binnengekomen ten opzichte van zijn partners in gebreke is gebleven omdat hij de betrokkene toegang heeft verleend, omdat alle andere lidstaten hetzelfde zouden hebben gedaan. Bovendien wordt de plaats van binnenkomst vaak bepaald door het bestaan van luchtverbindingen. De lidstaat van binnenkomst hoeft daarvoor niet te worden bestraft.

2. Wanneer tijdens een doorreis een asielverzoek wordt ingediend door een reiziger met als eindbestemming een land dat geen lid is van de Europese Unie, is de lidstaat van doorreis verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek. Deze verantwoordelijkheid sluit de eventuele toepassing van het begrip 'veilig derde land' door deze lidstaat niet uit.

Artikel 12

Het criterium in dit artikel is een aanvulling op de Overeenkomst van Dublin. Deze bepaling is bedoeld om de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek te leggen bij de lidstaat die bewust gedurende langer dan twee maanden de illegale aanwezigheid van een onderdaan van een derde land op zijn grondgebied heeft gedoogd. Daarbij gaat het om gevallen waarin de autoriteiten van de lidstaat op de hoogte zijn van de illegale aanwezigheid van de betrokkene en deze lidstaat geen enkele maatregel heeft genomen om de betrokkene te verwijderen. Een lidstaat die deze situatie duldt, werkt immers, door niets te doen, de plannen van de onderdaan van een derde land in de hand, omdat deze op zijn grondgebied een gunstige gelegenheid kan afwachten om zich illegaal naar een andere lidstaat te begeven en daar zijn voornemen kenbaar kan maken om een verzoek tot toekenning van de vluchtelingenstatus in te dienen, terwijl de betrokkene, als hij van mening is dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst wordt blootgesteld aan vervolging, in het geval van een dreigende verwijdering een asielverzoek zou indienen, als gevolg waarvan krachtens deze verordening de procedure om na te gaan welke lidstaat verantwoordelijk is, in werking zou treden.

Artikel 13

Het criterium in dit artikel is een aanvulling op de Overeenkomst van Dublin. Het is een uitbreiding van het beginsel dat ten grondslag ligt aan lid 2 van artikel 10 en houdt in dat een lidstaat die gedurende zes maanden of langer de illegale aanwezigheid van een onderdaan van een derde land niet heeft ontdekt, in zekere zin in gebreke is gebleven bij de controle op illegale immigratie, een gemeenschappelijke doelstelling van de lidstaten, en tegenover zijn partners verplicht is de consequenties daarvan op zich te nemen.

Artikel 14

Dit criterium is ongewijzigd overgenomen van de Overeenkomst van Dublin. Het is bedoeld om het systeem waterdicht te maken door de lidstaat waarbij het asielverzoek het eerst werd ingediend, 'automatisch' aan te wijzen als verantwoordelijk lidstaat indien deze verantwoordelijkheid niet op basis van de eerder genoemde criteria kan worden vastgesteld.

Artikel 15

Artikel 15 is een aanvulling op de Overeenkomst van Dublin en is bedoeld als duidelijke en dwingende regel voor het behoud van de eenheid van het gezin als de strikte toepassing van de criteria tot gevolg zou hebben dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielverzoeken van de verschillende gezinsleden bij verschillende lidstaten zou komen te liggen. De gekozen criteria - toewijzing van de verantwoordelijkheid aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielverzoeken van de meeste gezinsleden, of, als dat geen verantwoordelijke lidstaat oplevert, aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van het oudste gezinslid - zijn eenvoudig toe te passen en effectneutraal voor de lidstaten. Zij maken het mogelijk een verplicht karakter te geven aan bepaalde gevallen die in besluit 1/2000 van het Comité van artikel 18 worden genoemd in de vorm van 'richtsnoeren' en waarover per geval moet worden beslist.

Hoofdstuk IV: Humanitaire clausule

Artikel 16

1. In lid 1 is artikel 9 van de Overeenkomst van Dublin overgenomen. Deze bepaling, de zogenoemde 'humanitaire clausule', is vooral gebruikt om te voorkomen dat gezinsleden als gevolg van een strikte toepassing van de verantwoordelijkheidscriteria zouden worden verspreid of om dat recht te zetten als dat soms toch gebeurde. Hoewel deze verordening verschillende dwingende bepalingen bevat om het bijeenbrengen of -houden van asielzoekers die tot hetzelfde gezin behoren, te regelen, kunnen zich zulke uiteenlopende situaties voordoen dat die niet allemaal door middel van specifieke bepalingen kunnen worden geregeld, zodat een humanitaire en discretionaire bepaling nodig blijft in het belang van de lidstaten en van de asielzoekers. De tweede zin is gebaseerd op de aanbevelingen waarover de lidstaten het eens zijn geworden in besluit 1/2000 van het Comité van artikel 18, en is bedoeld om duidelijk te maken van welke beginselen zij moeten uitgaan om, bij wijze van afwijking van de verantwoordelijkheidscriteria, over te gaan tot het bijeenbrengen van een asielzoeker met een lid van zijn gezin dat zich al op het grondgebied van een van de lidstaten bevindt.

2. Nader uitgewerkte regels voor de voorwaarden en procedures voor de toepassing van de humanitaire clausule van lid 1, met name voor een procedure om eventuele geschillen tussen lidstaten over de noodzaak om de gezinsleden bijeen te brengen of over de plaats waar dat moet gebeuren, te regelen, kunnen zo nodig later in het licht van de ervaring worden vastgesteld volgens de in artikel 29 bedoelde 'comitologie'-procedure.

Hoofdstuk V: Overname en terugname

Artikel 17

In dit artikel worden de verplichtingen van de verantwoordelijke lidstaat genoemd, alsmede de omstandigheden waarin deze verplichtingen komen te vervallen. Dit artikel is in licht gewijzigde bewoordingen overgenomen uit de Overeenkomst van Dublin.

1. De punten a), b) en d), met betrekking tot respectievelijk de verplichting om een asielzoeker over te nemen, de verplichting om het asielverzoek volledig te behandelen en de verplichting om een asielzoeker die een asielverzoek heeft ingediend in een andere lidstaat nadat hij zijn verzoek in de verantwoordelijke lidstaat had ingetrokken, terug te nemen, zijn ongewijzigd overgenomen.

In de punten c) en e) is de term 'illegaal' vervangen door de formulering 'zonder daarvoor toestemming te hebben gekregen'. Deze wijziging is gebaseerd op het feit dat de asielzoeker die is vrijgesteld van de visumplicht of houder is van een geldig visum, en die zijn paspoort in zijn bezit heeft gehouden, formeel niet illegaal aanwezig is in de niet-verantwoordelijke lidstaat waar hij zich bevindt, waardoor in bepaalde gevallen de bepaling in de bewoordingen van de Overeenkomst van Dublin niet kan worden toegepast.

2. Om dezelfde redenen als in artikel 4, lid 6, is met het oog op de samenhang geen beperking vastgesteld voor de geldigheidsduur van de verblijfstitel.

3. Het beginsel dat een lidstaat op het grondgebied waarvan een onderdaan van een derde land zich gedurende meer dan zes maanden heeft opgehouden, daarvan de consequenties moet dragen, is eveneens van toepassing.

4. Doordat de in de Overeenkomst van Dublin gebruikte woorden 'onder a) tot en met d)' zijn geschrapt, is deze bepaling ook van toepassing geworden op punt e) van lid 1, zodat de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om een onderdaan van een derde land wiens asielverzoek is afgewezen en die in een andere lidstaat een asielverzoek heeft ingediend, terug te nemen, komt te vervallen indien de betrokkene ondertussen het grondgebied van de lidstaten gedurende ten minste drie maanden heeft verlaten. Een asielverzoek dat na zo'n afwezigheid wordt ingediend, moet worden beschouwd als een nieuw asielverzoek, waarvoor opnieuw moet worden vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling ervan.

5. Lid 5 bepaalt dat de onder d) en e) van lid 1 bedoelde terugnameverplichting vervalt wanneer de verantwoordelijke lidstaat daadwerkelijk is overgegaan tot verwijdering van de onderdaan van een derde land die als gevolg van de intrekking of afwijzing van zijn asielverzoek niet langer asielzoeker is, ongeacht of die verwijdering onder dwang heeft plaatsgevonden of dat de betrokkene vrijwillig gehoor heeft gegeven aan het aan hem betekende bevel om het grondgebied te verlaten. Evenals bij het vorige lid betekent dat, dat elk asielverzoek dat wordt ingediend door iemand die daadwerkelijk is uitgezet, als een nieuw asielverzoek wordt beschouwd, ten aanzien waarvan moet worden bepaald welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling.

Artikel 18

De bepalingen van artikel 11 van de Overeenkomst van Dublin zijn verdeeld over drie afzonderlijke artikelen, om de volgorde van de gebeurtenissen duidelijker weer te geven en een onderscheid te maken tussen de handelingen die moeten worden verricht door de lidstaat waar het asielverzoek is ingediend, en de maatregelen die moeten worden genomen door de lidstaat tot welke het overnameverzoek is gericht.

1. In lid 1 is de termijn om een overnameverzoek in te dienen bij de lidstaat die verantwoordelijk wordt geacht, verkort van zes maanden tot vijfenzestig werkdagen (i.e. dertien weken, dus ongeveer drie maanden). Deze termijn komt overeen met de termijn die in Richtlijn .../.../EG [van de Raad betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus] is vastgesteld voor ontvankelijkheidsprocedures en sluit aan bij de wens van de lidstaten om binnen een redelijke termijn te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is, en bij het algemene streven naar een snelle behandeling van asielverzoeken.

2. In lid 2 is de term 'vaststellen' vervangen door 'nagaan' om duidelijker aan te geven dat de lidstaat die om overname wordt verzocht, overeenkomstig de beginselen die de lidstaten hebben vastgelegd in besluit 1/97 van het Comité van artikel 18, zich niet kan beperken tot het beoordelen van de gegevens die hem in het overnameverzoek worden verstrekt door de lidstaat die dat verzoek indient, maar zelf actief onderzoek moet verrichten.

In een nieuwe alinea is de mogelijkheid voorzien om volgens de in artikel 29 bedoelde 'comitologie'-procedure regels vast te stellen voor het opstellen en indienen van overnameverzoeken, bijvoorbeeld via een standaardformulier met de rubrieken die nodig zijn om het overnameverzoek te behandelen, of, later, regels voor het gebruik van e-mail.

3. In lid 3 wordt de spoedprocedure ingevoerd die de lidstaten in besluit 1/97 van het Comité van artikel 18 waren overeengekomen om snel een regeling te kunnen treffen in het geval een asielverzoek wordt ingediend naar aanleiding van een weigering van toegang of verblijf, een aanhouding wegens onregelmatig verblijf of de betekening of de uitvoering van een verwijderingsmaatregel, en de asielzoeker in hechtenis wordt gehouden.

4. Lid 4 is vergelijkbaar met een bepaling van Richtlijn .../.../EG [van de Raad betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus] en legt de lidstaten de verplichting op de asielzoeker in kennis te stellen van het feit dat een overnameverzoek is ingediend bij een andere lidstaat en van de geldende termijnen.

Artikel 19

1. Lid 1 bevat een aantal wijzigingen ten opzichte van de vergelijkbare bepaling in de Overeenkomst van Dublin:

* In de eerste plaats wordt, aansluitend op lid 2 van het vorige artikel, verduidelijkt dat de lidstaat die om overname wordt verzocht, zich er niet toe kan beperken de bewijzen in het overnameverzoek te onderzoeken, maar zelf actief in zijn dossiers en archieven moet nagaan of hij verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek. Dit sluit aan bij de afspraak die de lidstaten in besluit 1/97 van het Comité van artikel 18 hebben gemaakt.

* In de tweede plaats is de termijn om te antwoorden op een overnameverzoek beperkt tot een maand, zoals door de lidstaten in besluit 1/97 van het Comité van artikel 18 wenselijk werd geacht.

* In de derde plaats zijn nadere bepalingen opgenomen omtrent het bewijs dat wordt verlangd: indien een of meer van de formele bewijsmiddelen ontbreken, dient de aangezochte lidstaat zijn verantwoordelijkheid te erkennen wanneer deze op grond van een reeks aanwijzingen met een redelijke mate van waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld. Het Comité van artikel 18 had in zijn besluit 1/97 bepaald dat "de vaststelling van de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van een asielprocedure [...] in beginsel aan de hand van zo weinig mogelijk eisen inzake het bewijs [moet] worden bepaald. Indien de bewijsvoering moet voldoen aan buitensporige eisen, zou de procedure voor de vaststelling van de verantwoordelijkheid uiteindelijk langer duren dan de eigenlijke behandeling van het asielverzoek. In dat geval zou de overeenkomst niet alleen absoluut niet aan zijn doel beantwoorden maar daar zelfs tegen indruisen, omdat de wachttijd een nieuwe categorie van 'refugees in orbit' zou doen ontstaan, namelijk asielzoekers wier verzoek niet wordt behandeld zolang de door de overeenkomst voorgeschreven procedure niet is voltooid. Wanneer ten aanzien van de bewijsmiddelen te stringente eisen worden gesteld, zouden de lidstaten hun verantwoordelijkheid niet aanvaarden en zou de overeenkomst maar zelden toegepast worden. Bovendien zouden de lidstaten die over uitgebreide nationale registers beschikken daar nadeel van ondervinden omdat hun verantwoordelijkheid gemakkelijker valt te bewijzen. De lidstaten zouden bereid moeten zijn ook de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een asielverzoek op zich te nemen, indien het bewijs op indicaties berust, wanneer op grond van een algemeen onderzoek naar de situatie van de asielzoeker nagenoeg vaststaat dat de betrokken lidstaat verantwoordelijk is." De flexibiliteit bij de bewijsvoering moet echter wel binnen redelijke grenzen blijven en niet tot gevolg hebben dat de verantwoordelijkheid wordt vastgesteld op basis van enkel een vermoeden.

* Regels met betrekking tot de bewijzen en indicaties en de interpretatie daarvan worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 29 bedoelde 'comitologie'-procedure.

2. In lid 2 worden de verplichtingen beschreven van de om overname verzochte lidstaat als de verzoekende lidstaat gebruik maakt van de in lid 3 van het vorige artikel bedoelde spoedprocedure.

3. In lid 3 wordt de sanctie vastgelegd op het achterwege blijven van een antwoord binnen de termijn van een maand die in lid 1 wordt voorgeschreven: niet antwoorden staat gelijk aan een impliciete aanvaarding van de verantwoordelijkheid.

Artikel 20

1. Met deze bepaling wordt de Overeenkomst van Dublin aangevuld met beginselen waarover de lidstaten overeenstemming hebben bereikt in besluit 1/97 van het Comité van artikel 18, terwijl tegelijkertijd wordt verduidelijkt binnen welke termijn de lidstaten, als de aangezochte lidstaat zijn verantwoordelijkheid heeft aanvaard, asielzoekers moeten laten weten dat hun asielverzoek niet-ontvankelijk is in de lidstaat waar het verzoek is ingediend en dat zij zich naar de verantwoordelijke lidstaat moeten begeven. Deze kennisgeving gebeurt: a) binnen vijftien werkdagen, een termijn die lang genoeg is om de beslissing te formuleren en toch aansluit bij de wens om de procedures niet buitensporig lang te maken, b) in de vorm van één beslissing waarin zowel de onontvankelijkheid van het asielverzoek als de verplichting om het grondgebied van de lidstaat te verlaten en zich naar de verantwoordelijke lidstaat te begeven, zijn vervat. Omdat deze twee aspecten van de beslissing nauw met elkaar verbonden zijn, is één beslissing een goede manier om ervoor te zorgen dat een eventueel beroep op beide aspecten tegelijk betrekking heeft.

2. Lid 2 beschrijft de inhoud van de in lid 1 bedoelde beslissing en bepaalt dat daartegen in beroep kan worden gegaan. Omdat een overdracht naar een andere lidstaat de betrokkene niet ernstig benadeelt of onherstelbaar is, hoeft de tenuitvoerlegging van de overdracht niet te worden opgeschort in afwachting van het resultaat van het beroep.

3. In lid 3 zijn de regels vastgelegd voor de overdracht van asielzoekers aan de verantwoordelijke lidstaat. De overdracht vindt plaats zodra dat praktisch mogelijk is, na overleg tussen de betrokken lidstaten, en binnen een termijn van maximaal zes maanden. De termijn voor de overdracht is verlengd van één maand tot zes maanden om rekening te houden met de praktische problemen die de lidstaten op dit gebied hebben ondervonden bij de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst van Dublin.

Indien nodig wordt de asielzoeker een doorlaatbewijs verstrekt dat wordt opgesteld volgens het model dat volgens de in artikel 29 bedoelde procedure wordt goedgekeurd.

De verantwoordelijke lidstaat moet de verzoekende lidstaat laten weten dat de asielzoeker is aangekomen of dat hij zich niet binnen de gestelde termijn heeft gemeld.

4. Indien de overdracht niet binnen de in lid 3 bedoelde termijn van zes maanden plaatsvindt, wordt de aanvaarding van de verantwoordelijkheid door de aangezochte lidstaat nietig en komt de verantwoordelijkheid te liggen bij de lidstaat waar het verzoek is ingediend. Deze bepaling is nieuw ten opzichte van de Overeenkomst van Dublin, waarin het mislukken van de overdracht niet dit gevolg had, en is gebaseerd op het uitgangspunt dat ook ten grondslag ligt aan de tweede alinea van artikel 10 en aan het verantwoordelijkheidscriterium van artikel 13, namelijk dat de lidstaat die in gebreke is gebleven bij de controle op illegale immigratie, een gemeenschappelijke doelstelling van de lidstaten, tegenover zijn partners verplicht is de consequenties daarvan op zich te nemen. Bovendien is de bepaling bedoeld om te voorkomen dat er een groep asielzoekers ontstaat van wie het asielverzoek door geen enkele lidstaat wordt behandeld, de zogenoemde 'refugees in orbit'.

5. Indien nodig worden regels inzake de tenuitvoerlegging van de overdracht vastgesteld volgens de in artikel 29 bedoelde procedure.

Artikel 21

Dit artikel bevat bepalingen over de terugname door de verantwoordelijke lidstaat van de asielzoeker die zich naar een andere lidstaat heeft begeven.

1. De wijzigingen die in de punten a) en b) van lid 1 zijn aangebracht ten opzichte van de corresponderende bepalingen van de Overeenkomst van Dublin, komen overeen met de wijzigingen in lid 2 van artikel 18 en lid 1 van artikel 19, en zijn bedoeld om duidelijk te maken dat de om terugname verzochte lidstaat verplicht is actief onderzoek te verrichten in zijn dossiers en archieven.

Onder c) wordt de mogelijkheid voor de om terugname verzochte lidstaat ingevoerd om een voorlopig antwoord te geven indien het onderzoek de gestelde termijn van acht dagen dreigt te overschrijden. Deze mogelijkheid, die de om terugname verzochte lidstaat in uitzonderlijke gevallen twee weken extra geeft, zijn de lidstaten overeengekomen in besluit 1/97 van het Comité van artikel 18.

In punt d) wordt de consequentie beschreven van het achterwege blijven van een antwoord binnen de onder b) en c) gestelde termijnen, namelijk de impliciete aanvaarding van de terugname.

Onder e) worden de in lid 3 van artikel 20 geformuleerde regels voor de overdracht herhaald, zoals: termijn van zes maanden, overleg tussen de betrokken lidstaten, eventuele afgifte van een doorlaatbewijs, informatie over de aankomst of de afwezigheid van de overgedragen asielzoeker.

Krachtens punt f) gelden voor beslissingen inzake de terugname door de verantwoordelijke lidstaat dezelfde vormvoorschriften als voor beslissingen inzake de niet-ontvankelijkheid en de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat.

2. Lid 2 stelt dat het onvermogen van de verzoekende lidstaat om de asielzoeker aan de verantwoordelijke lidstaat over te dragen, tot gevolg heeft dat de aanvaarding van de terugname nietig wordt en dat de verzoekende lidstaat de verantwoordelijkheid voor de asielzoeker op zich moet nemen.

3. Evenals voor overnameverzoeken moeten regels worden vastgesteld voor het opstellen en indienen van terugnameverzoeken. Hoewel de bewijzen op grond waarvan een terugname plaatsvindt waarschijnlijk in het algemeen door Eurodac worden geleverd, moeten toch regels worden opgesteld voor de beoordeling van de overige bewijzen, met name als het gaat om de overdracht en het vervallen van de verantwoordelijkheid zoals bedoeld in artikel 17, leden 2 tot 5.

4. Volgens de in artikel 29 bedoelde procedure kunnen regels inzake de tenuitvoerlegging van de overdracht worden vastgesteld.

Hoofdstuk VI: Administratieve samenwerking

Artikel 22

Voor de tenuitvoerlegging van deze verordening is het noodzakelijk dat de lidstaten gegevens uitwisselen, met name wanneer de aanwijzingen waarover een lidstaat beschikt met betrekking tot de eventuele verantwoordelijkheid van een andere lidstaat, onvolledig zijn en dus moeten worden aangevuld of bevestigd. De bepalingen van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, zijn van rechtswege van toepassing op de gegevensverwerking in het kader van deze verordening, en in het bijzonder op de in dit artikel bedoelde uitwisseling van gegevens. Hier moet op worden gewezen omdat het toezicht een taak is van de nationale controleautoriteiten in de lidstaten.

1. In lid 1 worden de enige doeleinden genoemd waarvoor gegevens mogen worden uitgewisseld, namelijk:

a) om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek;

b) om het asielverzoek te behandelen;

c) om de verplichtingen na te komen die voortvloeien uit deze verordening, zoals het terugnemen van een asielzoeker die zich naar een andere lidstaat heeft begeven zonder daarvoor toestemming te hebben gekregen.

2. In lid 2 wordt uiteengezet welk soort gegevens kunnen worden uitgewisseld:

a) de gegevens ter identificatie van de asielzoeker en, in voorkomend geval, van de overige leden van zijn gezin;

b) gegevens over de identiteits- en/of reisdocumenten van de asielzoeker;

c) Alle andere gegevens op grond waarvan de identiteit van de asielzoeker kan worden vastgesteld, inclusief vingerafdrukken, met name met het oog op de controle zoals bedoeld in artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 2725/2000 van de Raad van 11 december 2000 betreffende de instelling van 'Eurodac' voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin. De verwerking van vingerafdrukken moet overeenkomstig de bepalingen van die verordening gebeuren;

d) gegevens over de verblijfplaats van de asielzoeker of, in voorkomend geval, van een gezinslid dat zich op het grondgebied van een lidstaat bevindt, alsook gegevens over de reisroute van de asielzoeker, zodat de verantwoordelijkheidscriteria die op deze gegevens zijn gebaseerd, kunnen worden toegepast;

e) de door een lidstaat afgegeven verblijfstitels of visa, omdat die bepalend kunnen zijn voor de toewijzing van de verantwoordelijkheid;

f) de plaats waar het asielverzoek is ingediend;

g) de datum waarop een eventueel vroeger asielverzoek is ingediend, de datum waarop het huidige verzoek is ingediend, de stand van de procedure en eventueel de strekking van de beslissing, alle gegevens die nodig zijn om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is, in verband met een terugname, of in verband met de behandeling van een asielverzoek.

3. Door de toepassing van de soevereiniteitsclausule van artikel 3, lid 3, of als gevolg van het verstrijken van een termijn waardoor de verantwoordelijkheid van de verantwoordelijke lidstaat vervalt of overgaat op de lidstaat op het grondgebied waarvan de asielzoeker zich bevindt, kan het voorkomen dat een asielverzoek achtereenvolgens door twee lidstaten wordt behandeld. Deze situatie kan zich ook voordoen als de asielzoeker het grondgebied van de lidstaten gedurende meer dan drie maanden heeft verlaten en daarna een nieuw asielverzoek indient, waarvoor een andere lidstaat verantwoordelijk is dan de lidstaat die het vorige asielverzoek heeft behandeld. In dergelijke gevallen is het voor de lidstaat die een nieuwe asielverzoek van dezelfde persoon behandelt, nuttig om de inhoud van het vorige verzoek te kennen en de gronden voor de eventuele eerder genomen beslissing. Omdat het bij de inhoud van een asielverzoek soms echter om gevoelige gegevens gaat, moet de lidstaat die om de informatie wordt gevraagd, beoordelen of hij kan ingaan op dit verzoek zonder fundamentele belangen te schaden of de rechten en vrijheden van de betrokkene of van anderen te schenden, en zich ervan vergewissen dat de asielzoeker instemt met de uitwisseling van de gegevens.

4. Deze bepaling is, evenals de volgende, een toevoeging aan de Overeenkomst van Dublin. Lid 1 is een gebodsbepaling die de lidstaten verplicht te antwoorden op elk verzoek om informatie, wat een zware belasting kan betekenen voor de bevoegde overheidsdiensten, die daarvoor veel middelen moeten inzetten ten koste van de behandeling van overname- of terugnameverzoeken. Het is gebleken dat de mogelijkheid voor lidstaten om verzoeken om informatie in te dienen moet worden ingeperkt, in die zin dat dergelijke verzoeken altijd naar behoren gemotiveerd moeten worden en dat, om de naspeuringen van de om informatie verzochte lidstaat te vergemakkelijken, moet worden aangegeven op welke indicaties of verifieerbare gegevens het verzoek is gebaseerd.

5. Daar staat tegenover dat de om informatie verzochte lidstaat binnen een maand moet antwoorden. In bijzonder moeilijke gevallen kan de om informatie verzochte lidstaat binnen twee weken na de indiening van het verzoek een voorlopig antwoord geven, waarin wordt aangegeven binnen welke termijn een definitief kan worden verwacht. Deze extra termijn mag niet langer zijn dan zes weken, waardoor de maximale termijn in totaal acht weken kan bedragen. Er is geen sanctie voorzien voor een eventuele overschrijding van deze termijn, maar de lidstaat die gebruik heeft gemaakt van de verlenging van de antwoordtermijn kan zich niet beroepen op het verstrijken van de in artikel 18, lid 1, bedoelde termijn van vijfenzestig werkdagen om een overnameverzoek af te wijzen als blijkt dat hij verantwoordelijk is.

6. Lid 6 behelst een bevoegdheidsregel, die inhoudt dat gegevens alleen kunnen worden uitgewisseld tussen daartoe aangewezen autoriteiten.

7. In lid 7 wordt beschreven voor welke doeleinden gegevens mogen worden uitgewisseld en aan welke autoriteiten deze gegevens mogen worden verstrekt: daarbij gaat het enkel om de in lid 1 bedoelde doeleinden en de autoriteiten die de in dit lid bedoelde verplichtingen moeten nakomen die voortvloeien uit deze verordening, waarbij aan elke autoriteit slechts de informatie mag worden verstrekt die nodig is voor de uitoefening van zijn bevoegdheden, wat inhoudt dat, indien de autoriteiten die moeten vaststellen welke lidstaat verantwoordelijk is niet dezelfde zijn als die welke het asielverzoek behandelen, alleen aan deze laatste informatie mag worden verstrekt over de inhoud van het asielverzoek en over de gronden voor de beslissing daarover.

8. In lid 8 is bepaald dat de verstrekte gegevens nauwkeurig en bijgewerkt moeten zijn.

9. In lid 9 wordt erop gewezen dat de asielzoeker recht heeft kennis te nemen van de over hem verstrekte informatie en deze, in voorkomend geval, te laten corrigeren of verwijderen, of, als aanvulling op de Overeenkomst van Dublin, te laten afschermen in de zin van Richtlijn 95/46/EG.

10. Lid 10 behelst de verplichting om de verstrekking en de ontvangst van de gegevens te registreren.

11. In lid 11 wordt een algemeen uitgangspunt voor de bewaartermijn van de uitgewisselde gegevens geformuleerd, namelijk niet langer dan nodig is voor het doel waarvoor zij uitgewisseld zijn. Er kan geen uniforme termijn voor het bewaren worden vastgelegd, want de gegevens die worden uitgewisseld om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is, kunnen weliswaar worden verwijderd zodra geen bezwaar meer gemaakt kan worden tegen de beslissing daarover, maar de gegevens die zijn uitgewisseld in verband met de behandeling van het asielverzoek maken deel uit van het dossier van de asielzoeker en worden als zodanig bewaard.

12. Lid 12 voorziet in de verplichting om de nodige controle te verrichten om ervoor te zorgen dat dit artikel wordt nageleefd.

De leden 10 en 12 van de Overeenkomst van Dublin zijn niet overgenomen: lid 10 niet omdat dat impliciet verschillende niveaus van gegevensbescherming mogelijk maakt, terwijl dat nu bij Richtlijn 95/46/EG is verboden; lid 12 niet omdat het overbodig is geworden omdat de desbetreffende bepalingen zijn opgenomen in de richtlijn.

Artikel 23

De bevoegde diensten in de lidstaten moeten over voldoende middelen beschikken om hun opdracht te kunnen vervullen, met name om de in deze verordening gestelde termijnen in acht te kunnen nemen.

Artikel 24

In de verordening worden algemene regels vastgesteld die voor alle lidstaten gelden, waarbij geen rekening kan worden gehouden met specifieke omstandigheden. De frequentie van het contact tussen de lidstaten om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is, kan echter om uiteenlopende redenen verschillen, met name vanwege de geografische ligging. Uit ervaring is gebleken dat tussen sommige lidstaten veel vaker asielzoekers worden over- of teruggenomen dan tussen andere. In die gevallen kunnen bilaterale procedures die verenigbaar zijn met de verordening en de tenuitvoerlegging ervan vergemakkelijken, een goede oplossing zijn.

1. Lid 1 biedt de lidstaten de mogelijkheid dergelijke regelingen te treffen, die, naar gelang het geval en de omvang van de te behandelen gevallen, betrekking kunnen hebben op:

a) de uitwisseling van verbindingsambtenaren. Dzee oplossing maakt een betere communicatie mogelijk tussen overheidsdiensten waarvan de organisatie en de werkwijze verschillen.

b) een vereenvoudiging van de procedures en een verkorting van de termijnen die gelden in de procedures tussen de betrokken lidstaten. Sommige lidstaten hebben in verband met de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst van Dublin al dit soort regelingen getroffen, die bijzonder doeltreffend blijken te werken, met name omdat door middel van rechtstreekse contacten tussen daartoe aangewezen autoriteiten, duidelijke gevallen in de grensstreken van twee aan elkaar grenzende lidstaten snel kunnen worden behandeld.

c) Een procedure om de overdrachten te beperken. Indien tussen twee lidstaten in beide richtingen veel over- en terugnames plaatsvinden, die leiden tot een soort heen en weer schuiven van asielzoekers die op eigen initiatief of onder begeleiding worden overgedragen, is het niet strijdig met deze verordening om van beide kanten af te zien van een gelijk aantal overdrachten en alleen nog een beperkt aantal op grond van passende criteria aan te wijzen personen, dat overeenkomt met het verschil tussen de wederzijds aanvaarde overdrachten, in één richting over te dragen. Zo'n maatregel kan de werkdruk en de werkingskosten van de met de overdrachten belaste diensten aanzienlijk verlichten. Om de doelstellingen van deze verordening te verwezenlijken, moet enerzijds de periode die verstrijkt voordat wordt nagegaan hoeveel overdrachten moeten worden verricht, beperkt blijven tot een maand, en moet er anderzijds voor worden gezorgd dat de overdrachten die op grond van deze verordening worden verricht om gezinsleden bijeen te brengen, in ieder geval plaatsvinden.

2. De Commissie moet in kennis worden gesteld van de regelingen die door de lidstaten worden getroffen. Om ervoor te zorgen dat ze verenigbaar zijn met deze verordening, moeten de onder b) en c) bedoelde regelingen, die waarschijnlijk bepalingen zullen bevatten die afwijken van deze verordening, worden goedgekeurd door de Commissie.

Hoofdstuk VII: Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 25

1. Deze verordening komt in de plaats van de Overeenkomst van Dublin.

2. De continuïteit van het systeem om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is, dat moet worden beschouwd als een begeleidende maatregel op het gebied van het vrije verkeer van personen in de Europese Unie, moet echter worden gewaarborgd. Daarom is bepaald dat ook rekening zal worden met de gegevens die bepalend zijn voor de verantwoordelijkheid van een lidstaat, met andere woorden de verantwoordelijkheidscriteria, die dateren van vóór de in artikel 31, tweede alinea, bedoelde datum van toepassing van deze verordening.

De oplossing die wordt voorgesteld om de continuïteit van het systeem te waarborgen is dezelfde als die welke de overeenkomstsluitende partijen bij de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen hadden gekozen bij de overgang tussen die uitvoeringsovereenkomst en de Overeenkomst van Dublin.

3. Daarnaast moet de samenhang met het 'Eurodac'-systeem voor de vergelijking van vingerafdrukken van asielzoekers, dat is ingesteld ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin, worden gegarandeerd, door middel van de bepaling dat verwijzingen naar die Overeenkomst in Verordening (EG) nr. 2725/2000 moeten worden opgevat als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 26

Als opvolger van de Overeenkomst van Dublin heeft deze verordening dezelfde territoriale werkingssfeer als die overeenkomst.

Artikel 27

Er wordt een standaardbepaling met een discriminatieverbod opgenomen. De formulering is gebaseerd op artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Artikel 28

Dit artikel is een standaardbepaling in het Gemeenschapsrecht en voorziet in doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties. De lidstaten houden de bevoegdheid om te bepalen welke sancties van toepassing zijn op overtredingen van de bepalingen van deze verordening.

Artikel 29

De Commissie wordt bijgestaan door een comité dat bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en dat wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie. Dit comité heeft tot taak de maatregelen te formuleren waarvoor het krachtens verschillende artikelen van deze verordening bevoegd is, en na te gaan of eventuele bilaterale regelingen tussen de lidstaten verenigbaar zijn met de bepalingen van deze verordening. Daarbij gaat het vooral om het opstellen, op basis van de werkzaamheden van het Comité van artikel 18, van een modeldoorlaatbewijs, een genormaliseerd formulier voor de indiening van de verzoeken en, in het bijzonder, de lijsten met bewijzen en indicaties voor de verantwoordelijkheid van een lidstaat. Deze documenten zijn niet aan deze verordening gehecht omdat ze wellicht snel moeten worden bijgewerkt in het licht van de ervaring. Omdat de te nemen maatregelen maatregelen van algemene strekking zijn in de zin van artikel 2 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden, is het comité dat bij dit artikel wordt ingesteld, een regelgevend comité.

Artikel 30

De Commissie dient verslag uit te brengen over de toepassing van deze verordening, overeenkomstig haar taak toezicht uit te oefenen op de toepassing van de door de instellingen uit hoofde van het Verdrag aangenomen bepalingen. Daarbij zal zij zo nodig ook wijzigingen voorstellen. Uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening wordt het eerste verslag ingediend. Na dit eerste verslag wordt door Commissie tegelijk met de in artikel 24, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2724/2000 bedoelde algemene beoordeling van Eurodac een verslag over de toepassing van deze verordening ingediend, dus tenminste elke zes jaar.

Het spreekt vanzelf dat voor het opstellen van deze verslagen gedetailleerde statistische gegevens nodig zijn. De Commissie is voornemens de kwestie van de statistische gegevens over de tenuitvoerlegging van het systeem om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek, te behandelen in het kader van toekomstige voorstellen over de verzameling van statistische gegevens over asiel en immigratie.

Artikel 31

Dit artikel legt de datum van inwerkingtreding van deze verordening vast. In de tweede alinea is bepaald vanaf welke datum de verordening van toepassing is op asielverzoeken. In de periode tussen de datum van inwerkingtreding en de datum van toepassing kunnen de toepassingsmaatregelen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van de verordening, worden goedgekeurd overeenkomstig de in artikel 29 bedoelde procedure. In die periode wordt overeenkomstig de in de Overeenkomst van Dublin vastgestelde criteria bepaald welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek.