Toelichting bij COM(2001)803 - In- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2001)803 - In- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen.
bron COM(2001)803 NLEN
datum 24-01-2002
1. Inleiding

In 1998 is het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure van voorafgaande geïnformeerde toestemming (Prior Informed Consent - PIC) voor bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en bestrijdingsmiddelen in de internationale handel gesloten. Dit verdrag is op 11 september 1998 door de Europese Gemeenschap ondertekend. Het verdrag zal in werking treden op de negentigste dag na de datum van nederlegging van de vijftigste akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.

Het doel van de voorgestelde verordening is uitvoering te geven aan de bepalingen van het verdrag binnen de Gemeenschap. Een afzonderlijk voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de bekrachtiging van het verdrag door de Gemeenschap wordt gelijktijdig met het onderhavige voorstel ingediend.

1.

2. Het verdrag


Het verdrag is een belangrijke stap op weg naar de verbetering van de internationale regelgeving op het gebied van gevaarlijke chemische stoffen. Doel is de partijen aan te zetten tot gezamenlijke verantwoordelijkheid en samenwerking bij de internationale handel in zulke stoffen teneinde de gezondheid van de mens en het milieu tegen mogelijke schade te beschermen en bij te dragen tot een vanuit milieuoogpunt verantwoord gebruik van deze stoffen.

Het verdrag is voornamelijk gebaseerd op de juridisch niet-bindende bepalingen van de richtsnoeren van Londen voor de uitwisseling van informatie over chemische stoffen in de internationale handel van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (United Nations Environment Programme - UNEP), zoals gewijzigd in 1989, en op de Internationale Gedragscode voor de distributie en het gebruik van bestrijdingsmiddelen (zoals gewijzigd in 1990) van de Food and Agriculture Organisation (FAO). Die bepalingen behelzen een PIC-procedure op vrijwillige basis, die reeds door meer dan 160 landen op vrijwillige basis wordt toegepast. De Europese Gemeenschap heeft deelgenomen aan deze regelingen en heeft de vrijwillige procedure juridisch bindend gemaakt door middel van Verordening (EEG) nr. 2455/92 van de Raad (zie hieronder). Overeenkomstig de resolutie inzake voorlopige regelingen die in september 1998 bij de openstelling voor ondertekening van het verdrag door de ministersconferentie is goedgekeurd, zijn de, waar nodig gewijzigde, bestaande vrijwillige procedures in deze voorlopige regelingen opgenomen. Zodoende kunnen de bepalingen van het verdrag vooruitlopend op de inwerkingtreding ervan op vrijwillige basis worden toegepast. De Europese Gemeenschap neemt volledig deel aan dit overgangssysteem.

Het verdrag bestrijkt chemische stoffen (in zuivere vorm of in een mengsel of preparaat) in de vorm van bestrijdingsmiddelen(met inbegrip van zeer gevaarlijke bestrijdingsmiddelformuleringen) en industriële chemische stoffen die verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn op grond van definitieve regelgeving van overheidswege ter bescherming van de gezondheid van de mens of het milieu. Bepaalde specifieke groepen chemische stoffen, zoals radioactieve materialen, afvalstoffen, geneesmiddelen, levensmiddelen en -additieven, zijn van het toepassingsgebied van het verdrag uitgesloten. Eveneens uitgesloten zijn chemische stoffen in kleine hoeveelheden voor onderzoek of analyse of voor persoonlijk gebruik door een privé-persoon.

Het basisbeginsel van het verdrag is dat de uitvoer van een chemische stof die verboden of aan strenge beperkingen onderworpen is en die is opgenomen in Bijlage III van het verdrag, alleen kan plaatsvinden met de voorafgaande geïnformeerde toestemming (PIC) van de invoerende partij. Er wordt een procedure ingesteld voor het formeel verkrijgen en bekendmaken van de besluiten van invoerende landen met betrekking tot de vraag of zij in de toekomst verdere partijen van een bepaalde chemische stof wensen te ontvangen, en voor het waarborgen van de naleving van deze besluiten door uitvoerende landen. Momenteel zijn 31 chemische stoffen aan de PIC-procedure onderworpen. Het verdrag stelt een mechanisme in voor het toevoegen van andere stoffen, mits aan bepaalde criteria wordt voldaan.

Het uitgangspunt voor het opnemen van een chemische stof in de procedure is dat de partijen het secretariaat in kennis moeten stellen van alle definitieve regelgeving die een chemische stof die onder het toepassingsgebied van het verdrag valt, verbiedt of aan strenge beperkingen onderwerpt. Nadat door ten minste twee partijen uit verschillende geografische regio's, zoals gedefinieerd door de conferentie van de partijen (CoP) bij het verdrag, kennisgevingen bij het secretariaat zijn ingediend wordt de informatie onderzocht door een hulporgaan, de Commissie ter beoordeling van chemische stoffen (CRC), dat is samengesteld uit door de regering aangewezen deskundigen op het gebied van chemicaliënbeheer. Indien aan de desbetreffende criteria wordt voldaan, stelt het CRC een leidraad voor besluiten op en doet het de aanbeveling aan de CoP de chemische stof in de PIC-procedure op te nemen. De CoP besluit dan of de chemische stof al dan niet in de procedure wordt opgenomen. Vervolgens wordt de leidraad voor besluiten toegezonden aan alle partijen die informatie verschaffen om hen in staat te stellen met kennis van zaken te besluiten of zij de invoer toestaan of weigeren of onder bepaalde voorwaarden toestaan. Om de zes maanden informeert het secretariaat de partijen omtrent de ontvangen antwoorden (de zogeheten 'PIC-circulaires'). Uitvoerende partijen zijn verplicht ervoor te zorgen dat hun exporteurs deze invoerbesluiten naleven.

Een andere belangrijke pijler van het verdrag betreft de uitwisseling van informatie tussen de partijen over mogelijk gevaarlijke chemische stoffen die kunnen worden in- of uitgevoerd.

De voornaamste bepaling in dit verband is de eis dat een partij die de uitvoer van een chemische stof beoogt waarvan het gebruik op haar grondgebied verboden of aan strenge beperkingen onderworpen is, de invoerende partij ervan in kennis moet stellen dat een dergelijke uitvoer zal plaatsvinden. Deze kennisgeving dient vóór de eerste uitvoer te geschieden en daarna jaarlijks (de zogeheten procedure voor 'kennisgeving van uitvoer'), totdat de chemische stof wordt onderworpen aan de PIC-procedure en de invoerende partij een antwoord over de invoer van de chemische stof heeft verstrekt, dat aan de partijen is meegedeeld. Bovendien moet de uitvoerende partij eisen dat uitgevoerde chemische stoffen die in de PIC-procedure zijn opgenomen aan zodanige etiketteringsvoorschriften voldoen dat adequate informatie beschikbaar is over de risico's en/of gevaren voor de gezondheid van de mens of het milieu. Zij kan soortgelijke eisen stellen aan de uitvoer van andere chemische stoffen die op haar grondgebied verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn.

Het verdrag bevat ook bepalingen betreffende technische bijstand tussen de partijen onderling. Partijen met verder gevorderde programma's voor regelgeving op het gebied van chemische stoffen dienen andere partijen zoals ontwikkelingslanden technische bijstand te verlenen, onder meer in de vorm van opleiding, bij de opbouw van de infrastructuur en capaciteiten voor het beheer van chemische stoffen.

Op 1 september 2001 was het verdrag door 73 landen ondertekend en door zestien landen geratificeerd. Volgens de huidige prognoses zal het verdrag in 2003 in werking treden.

2.

3. Bestaande communautaire regels


De huidige communautaire regelgeving betreffende de in- en uitvoer van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen is vastgelegd in Verordening (EEG) nr. 2455/92 i van de Raad, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2247/98 i van de Commissie, hierna Verordening (EEG) nr. 2455/92 genoemd.

Verordening (EEG) nr. 2455/92 heeft de volgende drie hoofddoelstellingen:

- een gemeenschappelijk systeem toepassen voor de kennisgeving van uitvoer naar derde landen van chemische stoffen die in verband met de effecten van deze stoffen op de gezondheid van de mens of op het milieu in de Gemeenschap verboden dan wel aan strenge beperkingen onderworpen zijn (dit is gebaseerd op een eenmalige kennisgeving aan het invoerende land, gevolgd door een systeem van referentienummers voor de uitvoer, die de eerste en daaropvolgende partijen moeten vergezellen);

- de vrijwillige PIC-procedure van de UNEP/FAO voor de invoer uit en de uitvoer naar derde landen van chemische stoffen die aan de PIC-regelingen zijn onderworpen, in de Gemeenschap toepassen en verplicht stellen;

- ervoor zorgen dat naar derde landen uitgevoerde gevaarlijke chemische stoffen en preparaten op dezelfde wijze worden verpakt en geëtiketteerd als in de Gemeenschap.

3.

4. Voorlopige toepassing van sommige bepalingen van het verdrag


De European Raad van de chemische industrie (CEFIC) en de Europese Vereniging van chemische distributeurs (FECC) hebben een eenzijdig initiatief genomen om vóór de inwerkingtreding van het verdrag sommige bepalingen daarvan op vrijwillige basis toe te passen. Dit initiatief voorziet in een enigszins aangepaste tenuitvoerlegging van de bepalingen van het verdrag inzake de kennisgeving van uitvoer. Deze verbintenis geldt onverminderd de voorschriften die in Verordening (EEG) nr. 2455/92 zijn vastgelegd, en zal eindigen wanneer de voorgestelde verordening in werking treedt.

De vrijwillige regelingen zijn op 1 april 2001 in werking getreden.

4.

5. Voorgestelde nieuwe regels


Motivering en doelstelling

en

De voorgestelde verordening van de Raad legt het verdrag ten uitvoer en vervangt Verordening (EEG) nr. 2455/92 van de Raad, die zal worden ingetrokken.

Aangezien laatstgenoemde verordening reeds een groot aantal van de beginselen van het verdrag op verplichte basis ten uitvoer legt, zijn er geen ingrijpende wijzigingen van de bestaande regelingen noodzakelijk.

Bepaalde wijzigingen zijn evenwel noodzakelijk om rekening te houden met strengere bepalingen in het verdrag, bijvoorbeeld wat betreft het tijdschema en de frequentie van kennisgevingen van uitvoer en de hoeveelheid vereiste informatie. De voorgestelde nieuwe verordening van de Raad dient tevens, overeenkomstig de verplichtingen die het verdrag oplegt aan partijen met verder gevorderde programma's voor de regelgeving en het beheer van chemische stoffen, passende voorschriften te bevatten betreffende technische bijstand voor capaciteitsopbouw.

De voorgestelde verordening zou voorzien in een verplichte uitvoering van de voorlopige bij het verdrag bepaalde regelingen, zolang dit nog niet in werking is getreden. De verordening voorziet tevens in de mogelijkheid om sommige van deze regelingen na de inwerkingtreding van het verdrag te blijven toepassen op landen die geen partij zijn.

Terzelfder tijd gaat de voorgestelde nieuwe verordening van de Raad verder dan de bepalingen van het verdrag. De Commissie is van oordeel dat het noodzakelijk is bepaalde voorschriften van de bestaande verordening te behouden of aan te scherpen om ervoor te zorgen dat de niveaus van bescherming van het milieu en de volksgezondheid in invoerende landen, waarin de huidige voorschriften voorzien, niet worden afgezwakt. Artikel 15, lid 4, van het verdrag verleent partijen het recht om strengere maatregelen te nemen dan op grond van de verdragsbepalingen is vereist, mits deze maatregelen verenigbaar zijn met het verdrag en in overeenstemming zijn met het internationaal recht.

De strengere benadering die de Commissie voorstelt, geldt met name ten aanzien van het toepassingsgebied van de voorschriften, die vooral effect zullen hebben op de kennisgevingen van uitvoer die de Europese Gemeenschap op bilaterale basis naar derde landen stuurt. Zo dient een speciale categorie te blijven bestaan voor gevaarlijke chemische stoffen die voor consumentengebruik verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn. Dit geldt niet alleen voor chemische stoffen, maar ook voor preparaten die zulke stoffen bevatten, indien de aanwezigheid van deze stoffen tot gevolg heeft dat het preparaat overeenkomstig communautaire wetgeving moet worden geëtiketteerd. Bovendien zouden er kennisgevingen van uitvoer moeten zijn voor artikelen welke bepaalde chemische stoffen bevatten die nog niet hebben gereageerd en die bij gebruik of verwijdering zouden kunnen vrijkomen.

Om verder te vermijden dat invoerende landen chemische stoffen ontvangen die in de zin van het verdrag verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn en die zij niet willen hebben omdat zij niet hebben gereageerd op een kennisgeving van uitvoer of op een voorgenomen invoer uit hoofde van de internationale PIC-procedure, moet het juist worden geacht van de exporteur te verlangen dat hij de uitdrukkelijke instemming van het invoerland krijgt, alvorens die chemische stoffen te exporteren. Bovendien is het wenselijk de uitvoer van bepaalde chemische stoffen en artikelen die reden tot bijzondere bezorgdheid geven, waarvan het gebruik in de Gemeenschap verboden is en die niet noodzakelijkerwijze alle binnen het bestek van de procedures voor kennisgeving van uitvoer en de uitdrukkelijke instemming van het invoerende land vallen, maar helemaal te verbieden.

Verder dienen de huidige voorschriften inzake kennisgeving van uitvoer voor verboden of aan strenge beperkingen onderworpen chemische stoffen en inzake de verpakking en etikettering van alle uitgevoerde gevaarlijke chemische stoffen - waar nodig aangepast om rekening te houden met de bepalingen van het verdrag en andere noodzakelijke wijzigingen - van toepassing te blijven op de uitvoer naar alle invoerende landen, ongeacht of deze landen partij bij het verdrag worden of niet. Evenzo moet het juist worden geacht dat the Gemeenschap de bepalingen van het verdrag inzake de uitwisseling van informatie en technische bijstand tot alle landen uitbreidt, in het bijzonder om hen in staat te stellen het verdrag uit te voeren.

Een dergelijke benadering zal het engagement van de Gemeenschap om te zorgen voor goede controle op de handel in en het gebruik van gevaarlijke chemische stoffen in de wereld bevestigen, uitgaande van het beginsel dat zij moet helpen om de gezondheid van de mens en het milieu zowel binnen haar grenzen als daarbuiten te beschermen.

Rechtsgrond



Alhoewel het verdrag een aantal doelstellingen beoogt te vervullen, hebben de belangrijkste doelstelling en bepalingen ervan betrekking op regels en procedures voor de internationale handel in bepaalde gevaarlijke chemische stoffen. Daarom is de voorgestelde verordening gebaseerd op artikel 133 (betreffende het gemeenschappelijk handelsbeleid) van het EG-Verdrag.

De voorgestelde verordening is een voor de Europese Economische Ruimte (EER) relevante tekst.

Inhoud van de verordening



Zoals reeds is opgemerkt, zal de voorgestelde verordening algehele intrekking en vervanging van Verordening (EEG) nr. 2455/92 inhouden. Hierbij moet evenwel worden bedacht dat verscheidene bepalingen zijn gebaseerd op voorschriften of wijzigingen van laatstgenoemde verordening.

Hieronder volgt een samenvatting van de voornaamste bepalingen van de voorgestelde verordening.

5.

Artikel 1


In dit artikel worden de doelstellingen van de verordening uiteengezet, welke aansluiten bij de algemene doelstellingen van het verdrag.

6.

Artikel 2


Artikel 2 beschrijft het toepassingsgebied van de verordening, en noemt de soorten chemische stoffen, in de vorm van afzonderlijke stoffen of van preparaten, die onder of buiten de verordening vallen. De verordening heeft betrekking op bepaalde gevaarlijke chemische stoffen die onderworpen zijn aan de PIC-procedure uit hoofde van het verdrag, op bepaalde gevaarlijke chemische stoffen die binnen de Gemeenschap verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn, alsmede op alle chemische stoffen bij uitvoer, voor zover het de verpakking en etikettering hiervan betreft. De uitzonderingen komen grotendeels overeen met die waarin het verdrag voorziet, met bepaalde verduidelijkingen teneinde rekening te houden met relevante communautaire wetgeving.

Het belangrijkste verschil met het verdrag houdt verband met geneesmiddelen voor menselijk of diergeneeskundig gebruik. Wat dit betreft lijkt het niet passend om alle geneesmiddelen uit te sluiten, aangezien sommige (zoals ontsmettingsmiddelen, anti-parasitaire middelen en andere biociden) onder de definitie van bestrijdingsmiddelen kunnen vallen zoals die is vastgesteld in de gedragscode van de FAO (die in grote lijnen valt te beschouwen als de 'standaard'-definitie ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het verdrag, dat geen definitie van bestrijdingsmiddelen bevat). De uitzondering in het verdrag voor chemische stoffen die door een privé-persoon voor persoonlijk gebruik worden ingevoerd, is eveneens niet overgenomen, aangezien moeilijk is aan te geven op welke wijze dit doeltreffend te controleren valt.

7.

Artikel 3


Artikel 3 stelt de definities vast die op deze verordening van toepassing zijn. Deze definities zijn deels overgenomen uit het verdrag en waar nodig aangepast. De belangrijkste wijzigingen zijn de volgende.

Het verdrag onderscheidt slechts twee categorieën chemische stoffen: bestrijdingsmiddelen (met inbegrip van zeer gevaarlijke bestrijdingsmiddelformuleringen) en industriële chemische stoffen. In het belang van openheid en transparantie lijkt het evenwel passend om in verdere differentiatie te voorzien door binnen deze twee categorieën subcategorieën in te voeren. Dienovereenkomstig wordt voorgesteld de categorie bestrijdingsmiddelen in twee subcategorieën onder te verdelen: gewasbeschermingsmiddelen en andere, met inbegrip van biociden. Dit onderscheid weerspiegelt het feit dat de communautaire wetgeving niet voor alle soorten bestrijdingsmiddelen gelijk is. Tevens wordt voorgesteld industriële chemische stoffen te splitsen in twee subcategorieën: voor beroepsmatig gebruik en voor gebruik door het grote publiek. Dit zou in overeenstemming zijn met de in Verordening (EEG) nr. 2455/92 van de Raad gevolgde benadering en met het standpunt van de Gemeenschap tijdens de onderhandelingen over het verdrag.

Het gebruik van deze subcategorieën houdt in dat meer chemische stoffen onder de voorgestelde verordening zullen vallen dan het geval zou zijn indien de categorieën van het verdrag zouden worden gevolgd. Volgens de bepalingen van het verdrag is het namelijk zo dat een chemische stof die bijvoorbeeld in de Gemeenschap als gewasbeschermingsmiddel aan strenge beperkingen onderworpen is, niet onder de toepassing ervan valt indien de chemische stof tevens een belangrijke toepassing als biocide heeft; immers, om in aanmerking te komen voor de definitie 'aan strenge beperkingen onderworpen' chemische stof in het kader van het verdrag, moeten 'nagenoeg alle toepassingen' binnen de categorie bestrijdingsmiddelen als geheel worden verboden. De Commissie is van oordeel dat een dergelijke beperking de onderliggende doelstelling - bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu - in invoerende landen zou ondermijnen. Het is van essentieel belang dat er een maximale informatiestroom naar derde landen gaat over chemische stoffen die zoveel aanleiding tot bezorgdheid hebben gegeven dat er in de Gemeenschap regelgeving met een verbod of beperkingen is ingevoerd.

In de praktijk betekent bovengenoemde beleidsnadering dat voor alle chemische stoffen die in de Gemeenschap in een van de bovenvermelde gebruikssubcategorieën verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn, in geval van uitvoer uit de Gemeenschap kennisgeving van uitvoer dient te geschieden. De Commissie is evenwel van oordeel dat het niet nodig is deze lijn door te trekken naar de kennisgeving van regelgeving in de Gemeenschap aan het PIC-secretariaat - met het oog op een mogelijke opneming van deze chemische stoffen in de internationale PIC-procedure - aangezien dit verwarring zou geven en de overeengekomen internationale regelingen onuitvoerbaar zou maken. Alleen voor stoffen die in de zin van het verdrag verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn, zal als zodanig kennisgeving worden gedaan.

Om vergelijkbare redenen zou de procedure voor kennisgeving van uitvoer moeten worden uitgebreid tot aan de internationale procedure onderworpen chemische stoffen, aangezien dit per definitie gevaarlijke chemicaliën zijn waarop de invoerende landen attent moeten worden gemaakt, tenzij deze landen reeds met de invoer hebben ingestemd.

Bovendien gaat de voorgestelde verordening verder dan het verdrag door de toevoeging van 'artikelen' die chemische stoffen bevatten. Invoerende landen dienen bewust te worden gemaakt van de gezondheids- en/of milieuproblemen in verband met bewerkte producten die chemische stoffen bevatten die voor zulke doeleinden verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn, met name indien deze chemische stoffen bij gebruik of verwijdering vrij kunnen komen. Een uitbreiding van het toepassingsgebied van de verordening tot al deze artikelen zou tot een grote administratieve belasting leiden en onder de exporteurs en andere landen verwarring kunnen scheppen. Daarom wordt voorgesteld alleen de procedure voor de kennisgeving van uitvoer uit te breiden tot die artikelen welke reactieve vormen van chemische stoffen bevatten die binnen de Gemeenschap verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn en onderworpen zijn aan de internationale PIC-procedure of voor PIC-kennisgeving door de Gemeenschap in aanmerking komen. Wanneer bepaalde in artikelen aanwezige chemische stoffen bijzondere problemen opleveren, wordt voorgesteld deze niet te laten uitvoeren.

8.

Artikel 4


De tekst van dit artikel betreffende aangewezen instanties komt overeen met die in het verdrag. De tekst volgt nauw die van de bestaande verordening en geeft de huidige praktijk in de Gemeenschap weer.

9.

Artikel 5


Dit artikel betreft de deelneming van de Gemeenschap aan het verdrag. Evenals in artikel 4, volgt de tekst die van de bestaande verordening en geeft deze de huidige praktijk in de Gemeenschap weer. Er zijn enkele verduidelijkingen aangebracht betreffende de rol van de Commissie in de context van het verdrag (waarvoor zij zal optreden als de gemeenschappelijke aangewezen instantie voor de Gemeenschap).

10.

Artikel 6


Dit artikel definieert de chemische stoffen waarop kennisgeving van uitvoer en de internationale PIC-procedure van toepassing zijn en die voor PIC-kennisgeving in aanmerking komen. Zoals reeds is opgemerkt, zal de procedure voor kennisgeving van uitvoer gelden voor alle chemische stoffen die in één of meer gebruikscategorieën of -subcategorieën door de Commissie verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn, alsmede voor alle chemische stoffen waarvoor de internationale PIC-procedure moet worden gevolgd. Deze chemische stoffen zijn opgenomen in deel 1 van Bijlage I van de verordening. De procedure voor PIC-kennisgeving is echter beperkt tot chemische stoffen die in een of meer gebruikscategorieën door de Commissie verboden of aan strenge beperking onderworpen zijn. Deze stoffen zullen ook in deel 2 van Bijlage I worden opgenomen. Tot slot zijn de chemische stoffen die onderworpen zijn aan de internationale PIC-procedure (voorheen opgenomen in Bijlage II van Verordening (EEG) nr. 2455/92) opgenomen in deel 3 van Bijlage I. Om redenen van transparantie bevat de Bijlage meer details dan in het verleden en zal deze op het internet worden geplaatst.

Chemische stoffen zijn in de EU voornamelijk verboden of aan strenge beperkingen onderworpen krachtens Richtlijn 76/769/EEG van de Raad inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten en Richtlijn 79/117/EEG van de Raad houdende verbod van het op de markt brengen en het gebruik van bestrijdingsmiddelen bevattende bepaalde actieve stoffen. Beide richtlijnen zijn veelvuldig gewijzigd teneinde nieuwe controlemaatregelen voor gevaarlijke chemische stoffen toe te voegen. Daarnaast kan er worden gewezen op andere relevante wetgeving, zoals Richtlijn 91/414/EEG van de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden.

11.

Artikel 7


Artikel 7 stelt de toe te passen procedure voor kennisgeving van uitvoer vast, met inbegrip van de in acht te nemen termijnen. Dit artikel is gebaseerd op de overeenkomstige bepalingen van Verordening (EEG) nr. 2455/92 die zijn aangepast om rekening te houden met de bepalingen van het verdrag. De procedure is van toepassing op alle uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen die in de Gemeenschap in een bepaalde gebruikscategorie of -subcategorie verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn en op alle chemische stoffen waarvoor de internationale PIC-procedure moet worden gevolgd, ongeacht of het invoerende land partij bij het verdrag is of niet. Deze chemische stoffen zullen worden opgenomen in deel 1 van Bijlage I van de voorgestelde verordening. De kennisgeving dient de informatie te bevatten die is vastgelegd in Bijlage III van de voorgestelde verordening. De Commissie zal als centrale instantie de kennisgevingen naar derde landen verzenden.

De belangrijkste verandering in vergelijking met Verordening (EEG) nr. 2455/92 is dat wordt overgestapt van een systeem waarbij één kennisgeving van uitvoer vóór de eerste uitvoer van een chemische stof naar een land is vereist, op een systeem met één kennisgeving van uitvoer vóór de eerste uitvoer van een chemische stof elk jaar en door elke exporteur. Dit gaat verder dan de voorschriften van het verdrag, dat alleen de verplichting oplegt van jaarlijkse kennisgevingen van uitvoer door iedere partij. De Commissie zal evenwel alleen de kennisgeving van uitvoer van de eerste exporteur van elk kalenderjaar naar het invoerende land zenden. Aanvullende informatie over andere exporteurs zal alleen op verzoek aan het invoerende land worden verstrekt. Bovendien zal de noodzaak verdwijnen om referentienummers voor de kennisgeving van uitvoer toe te kennen en om deze te gebruiken voor iedere volgende uitvoer, zoals voorgeschreven in Verordening (EEG) nr. 2455/92. Het nieuwe systeem, waarop de vrijwillige verbintenissen van FECC en CEFIC reeds vooruitlopen (zie boven), zal daarom leiden tot een eenvoudiger en soepeler verlopende procedure.

Er zal een gecentraliseerd register van kennisgevingen worden aangelegd in de EDEXIM-databank van de Commissie en deze informatie zal beschikbaar zijn op het internet (er zal geen informatie over afzonderlijke exporteurs worden gepubliceerd).

De aangewezen nationale instantie van de lidstaat in kwestie kan vrijstelling van de verplichting tot kennisgeving van uitvoer verlenen indien de uitvoer geschiedt in verband met een noodsituatie, en uitstel de volksgezondheid of het milieu in het invoerland in gevaar zou kunnen brengen.

Het artikel bepaalt tevens de omstandigheden waarin de verplichtingen tot het verstrekken van kennisgevingen van uitvoer komen te vervallen, bijvoorbeeld wanneer de chemische stof wordt opgenomen in Bijlage III van het verdrag en aldus onderworpen is aan de internationale PIC-procedure en de invoerende partij bij het verdrag op de invoer heeft gereageerd (tenzij in deze invoerreactie anders wordt beschikt).

Tot slot verschaft dit artikel de lidstaten de mogelijkheid om een administratieve heffing op te leggen ter vergoeding van de kosten die zij maken bij het uitvoeren van de procedure voor de kennisgeving van uitvoer. Dit is een nieuwe bepaling die noch in Verordening (EEG) nr. 2455/92 noch in het verdrag is opgenomen. Wel sluit deze bepaling volledig aan bij de benadering van andere communautaire wetsteksten op het gebied van chemische stoffen.

12.

Artikel 8


Dit artikel stelt de procedure vast voor de afhandeling van kennisgevingen van uitvoer uit derde landen; het komt in grote lijnen overeen met de corresponderende bepalingen van Verordening (EEG) nr. 2455/92. De Commissie zal bij de procedure een centrale rol vervullen: zij zal de informatie opnemen in haar databank en het materiaal op verzoek toezenden aan de lidstaten.

13.

Artikel 9


Artikel 9 bevat nieuwe bepalingen die vereisen dat regelmatig verslag wordt uitgebracht over de hoeveelheden betrokken chemische stoffen. Met name zullen exporteurs verplicht zijn om de lidstaten jaarlijks verslagen te verstrekken over de hoeveelheden die naar ieder land worden uitgevoerd, met inbegrip van bijzonderheden over de importeurs die de partijen ontvangen. Deze eis gaat verder dan het verdrag, maar er is reeds in voorzien in de vrijwillige verbintenissen die de industrie is aangegaan. Daarnaast zullen de importeurs in de Gemeenschap ertoe worden verplicht informatie te verschaffen over chemische stoffen die zij in de Gemeenschap invoeren.

Op grond van de door de exporteurs verstrekte informatie zullen de lidstaten een algeheel verslag op nationaal niveau opstellen, overeenkomstig Bijlage IV van de voorgestelde verordening, en dat verslag vervolgens naar de Commissie zenden. De Commissie op haar beurt zal de informatie samenvatten voor de Gemeenschap en een niet-vertrouwelijke versie publiceren.

De Commissie is van oordeel dat deze regelingen voor de rapportage de transparantie zullen vergroten en het toezicht en de controle zullen verbeteren. Tevens zal de Commissie met behulp van die regelingen het effect en de doeltreffendheid van het systeem beter kunnen beoordelen. Bovendien vergemakkelijken de verslagen de verstrekking van gegevens die invoerende landen nodig hebben om te kunnen beoordelen welke maatregelen zij eventueel moeten nemen, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van commercieel vertrouwelijke informatie.

14.

Artikel 10


Dit artikel stelt de bepalingen vast betreffende de deelname aan het internationale systeem van kennisgeving van uitvoer van verboden of aan strenge beperkingen onderworpen chemische stoffen in het kader van het verdrag, de zogeheten procedure voor PIC-kennisgeving. Deze bepalingen zijn voornamelijk gebaseerd op de overeenkomstige voorschriften van Verordening (EEG) nr. 2455/92, waarbij tevens rekening is gehouden met de voorschriften van het verdrag.

Indien een chemische stof in aanmerking komt voor PIC-kennisgeving, omdat deze in de Gemeenschap in een of meer in het verdrag bepaalde gebruikscategorieën verboden of aan strenge beperkingen onderworpen is, dient de Commissie het secretariaat van het verdrag in kennis te stellen van de relevante definitieve regelgeving van de Gemeenschap en daarbij de in Bijlage II van de voorgestelde verordening vastgestelde informatie te verstrekken. Deze chemische stoffen zullen niet alleen in het eerste maar ook in deel 2 van Bijlage I van de voorgestelde verordening worden opgenomen.

Wat betreft de informatiestroom in verband met regelgeving van andere partijen bij het verdrag, voorziet dit artikel in een beoordeling van de informatie en in het nemen van de noodzakelijke maatregelen met toepassing van de daartoe geëigende communautaire instrumenten.

15.

Artikel 11


Dit artikel bepaalt dat de Commissie, wanneer een chemische stof binnen de Gemeenschap verboden of aan strenge beperkingen onderworpen is en onderworpen wordt aan de procedure voor kennisgeving van uitvoer ingevolge artikel 7, maar niet in aanmerking komt voor PIC-kennisgeving uit hoofde van artikel 10, het PIC-secretariaat in kennis zal stellen van de regelgevingsmaatregelen die in overeenstemming met de bepalingen van artikel 14, lid 1, sub c) van het verdrag inzake informatie-uitwisseling desbetreffend worden getroffen.

16.

Artikel 12


Artikel 12 heeft betrekking op verplichtingen in verband met de invoer van chemische stoffen. Dit artikel legt met name de procedure vast voor de afhandeling van leidraden voor besluiten van het PIC-secretariaat voor chemische stoffen die zijn onderworpen aan de internationale PIC-procedure (opgenomen in Bijlage III van het verdrag), alsmede voor het nemen van communautaire besluiten over de invoer van deze chemische stoffen. Dit artikel is gebaseerd op de overeenkomstige bepalingen van Verordening (EEG) nr. 2455/92 die zijn aangepast om rekening te houden met de bepalingen van het verdrag en vanwege de noodzaak om bepaalde verduidelijkingen aan te brengen. Ook hier zal de Commissie, in samenwerking met de lidstaten, een centrale rol vervullen. Om aan de in het verdrag vastgestelde uiterste termijnen voor besluiten te voldoen, wordt voorgesteld de procedure van het raadgevend comité te gebruiken die is vastgelegd in lid 2 van artikel 24.

Waar zulks passend is zal de informatie vervat in de leidraad voor besluiten worden geëvalueerd zodat eventueel noodzakelijke maatregelen met betrekking tot de chemische stof in kwestie uit hoofde van de desbetreffende instrumenten van de Gemeenschap kunnen worden genomen.

17.

Artikel 13


Dit artikel stelt, naast de kennisgeving van uitvoer, nog bepaalde andere verplichtingen met betrekking tot de uitvoer vast. Het bevat twee hoofdelementen.

Het eerste betreft hoofdzakelijk de procedures voor chemische stoffen die onderworpen zijn aan de internationale PIC-procedure (zie deel 3 van Bijlage I van de verordening) en moet ervoor zorgen dat de invoerbesluiten van invoerende partijen in acht worden genomen. De bepalingen ter zake zijn grotendeels gebaseerd op de procedures in het verdrag maar bevatten een aantal striktere vereisten. Het artikel voorziet in transparantie en informatieverspreiding door de Commissie en de lidstaten, hetgeen de naleving ervan ten goede moet komen.

De zogeheten 'status quo'-bepalingen van het verdrag zijn echter niet gehandhaafd. Dit betekent dat indien partijen of andere landen niet uitdrukkelijk hun instemming betuigen met de invoer van een chemische stof die onderworpen is aan de PIC-procedure, de chemische stof in kwestie niet mag worden uitgevoerd. Evenzo mag een chemische stof die binnen de Gemeenschap verboden of aan strenge beperkingen onderworpen is en voor PIC-kennisgeving in aanmerking komt maar niet onder de internationale PIC-procedure valt, niet worden uitgevoerd zonder de uitdrukkelijke instemming van het invoerland. Dergelijke maatregelen moeten ertoe bijdragen dat exporteurs niet zomaar hun gang kunnen gaan wanneer een reactie van het invoerland op de invoer of op de kennisgeving van uitvoer, om welke reden dan ook, uit zou blijven.

Het tweede element omvat verplichtingen van meer algemene aard, die verder gaan dan de bestaande voorschriften en het verdrag. Wat betreft de meer algemene verplichtingen, wordt ter vergemakkelijking van de controle in fabrieken en aan de EU-grenzen voorzien in de toekenning van douanecodes aan iedere chemische stof die verboden of aan strenge beperkingen onderworpen is. Daarenboven worden, in overeenstemming met de doelstellingen van de voorgestelde verordening, bepaalde minimumnormen opgelegd met betrekking tot de gebruiksduur van uitgevoerde chemische stoffen, de zuiverheidsspecificaties van bestrijdingsmiddelen en hun verpakking, opslag en stabiliteit, ten einde de gevaren bij gebruik in de ontwikkelingslanden tot een minimum te beperken.

18.

Artikel 14


Dit artikel breidt de procedure voor kennisgeving van uitvoer van artikel 7 uit tot chemische stoffen die onderworpen zijn aan de internationale procedure, dan wel binnen de Gemeenschap verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn en voor PIC-kennisgeving in aanmerking komen, wanneer deze in reactieve vorm in artikelen aanwezig zijn. Ook wordt gestipuleerd dat bepaalde chemische stoffen en artikelen die reden tot bijzondere bezorgdheid geven, zoals kwikhoudende zeep, waarvan het gebruik in de Gemeenschap verboden is, niet mogen worden uitgevoerd. Deze door de Raad aan te wijzen chemische stoffen en artikelen zullen worden opgenomen in Bijlage V van de verordening.

19.

Artikel 15


Dit artikel heeft betrekking op de informatieverstrekking over het transitovervoer van chemische stoffen waarvoor de internationale PIC-procedure moet worden gevolgd. Het bouwt voort op de bepalingen van het verdrag dienaangaande. Nadere bijzonderheden over de invoerende partijen die informatie vereisen en over de te verstrekken informatie zullen, naarmate zij beschikbaar komen, in Bijlage VI van de voorgestelde verordening worden opgenomen.

20.

Artikel 16


Artikel 16 stelt de regels vast ten aanzien van informatie waarvan de uitgevoerde chemische stoffen vergezeld dienen te gaan. Deze bepalingen zijn vrijwel dezelfde als die van Verordening (EEG) nr. 2455/92, maar zijn deels gewijzigd om rekening te houden met het verdrag, zij het in enigszins aangepaste vorm.

De belangrijkste bepaling is dat, onverlet de voorschriften van het invoerende land en rekening houdend met alle desbetreffende internationale normen, alle voor uitvoer bestemde gevaarlijke chemische stoffen zijn onderworpen aan de voorschriften voor verpakking en etikettering overeenkomstig de communautaire wetgeving ter zake, ongeacht of deze chemische stoffen in de Gemeenschap verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn, dan wel onder de internationale PIC-procedure vallen. Deze verplichting is in overeenstemming met Verordening (EEG) nr. 2455/92, maar gaat verder dan hetgeen het verdrag strict genomen vereist. Zo wordt ook voorgesteld dat alle gevaarlijke chemische stoffen vergezeld te laten gaan van een veiligheidsinformatieblad overeenkomstig de communautaire wetgeving, hoewel het verdrag de verplichtingen ter zake slechts beperkt tot PIC-stoffen. Om de informatieverstrekking aan gebruikers te verbeteren, is er bovendien de nieuwe eis dat het etiket de uiterste gebruiksdatum van chemische stoffen moet aangeven wanneer dat relevant is (bijvoorbeeld in het geval van bestrijdingsmiddelen). Het artikel bepaalt ook dat de informatie op het etiket en het veiligheidsinformatieblad voorzover mogelijk dient te worden vermeld in de hoofdtaal of hoofdtalen van het invoerende land.

21.

Artikel 17


Dit artikel is een nieuwe bepaling die de verplichtingen van de douanediensten van de lidstaten in het kader van de voorgestelde verordening benadrukt. Het is evident dat deze een belangrijke rol zullen spelen bij het toezicht op de naleving van de regels.

22.

Artikel 18


Dit artikel is een standaardbepaling voor sancties in geval van inbreuken.

23.

Artikel 19


Artikel 19 geeft de bepalingen van het verdrag weer betreffende de uitwisseling van informatie, welke regeling tot alle landen wordt uitgebreid. In overeenstemming met het verdrag legt het artikel ook vast welke informatie in verband met uitwisseling niet als vertrouwelijk wordt aangemerkt.

De verwijzing naar de deelname van de Commissie en de lidstaten aan het informatienetwerk voor capaciteitsopbouw dat is opgezet door het Intergovernmental Forum on Chemical Safety (IFCS), is echter nieuw. Dit netwerk is nog niet operationeel. De Commissie steunt dit initiatief echter volledig en meent dat het een belangrijke bijdrage kan leveren aan het verbeteren van het beheer van chemische stoffen in ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie en zodoende de hoofddoelstellingen van het verdrag kan ondersteunen.

24.

Artikel 20


Dit artikel hangt nauw samen met artikel 19. Het stoelt grotendeels op het verdrag en zet de algemene verplichtingen van de Commissie en de lidstaten uiteen voor het verstrekken van technische bijstand aan ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie, en vermeldt specifieke werkzaamheden om deze landen te helpen het verdrag uit te voeren. Bovendien wordt de belangrijke rol die NGO's in dit proces kunnen spelen onderkend.

25.

Artikel 21


Artikel 21 betreft het toezicht op en de rapportage over de werking van de voorgestelde verordening en komt min of meer overeen met de corresponderende bepaling in Verordening (EEG) nr. 2455/92.

Zowel de lidstaten als de Commissie zullen de ontwikkelingen nauwlettend volgen. Op basis van de door de lidstaten verstrekte gegevens en haar eigen toezicht zal de Commissie regelmatig verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad over de algehele werking van de verordening.

26.

Artikel 22


Artikel 22 stelt de te volgen procedures vast voor het bijwerken van alle Bijlagen behalve Bijlage V en dient in combinatie met artikel 24 te worden gelezen.

Chemische stoffen kunnen worden opgenomen in deel 1 van Bijlage I indien een verbod of strenge beperking gevolgen heeft voor een van de in de voorgestelde verordening bepaalde subcategorieën. Chemische stoffen kunnen alleen in deel 2 van Bijlage I worden opgenomen indien een verbod of strenge beperking gevolgen heeft voor een of meer van de gebruikscategorieën.

Besluiten over opneming in deze twee delen van Bijlage I zullen na de vaststelling van regelgeving zo snel mogelijk via de procedure van het regelgevend comité van artikel 24, lid 3, worden genomen.

Om een nodeloos omslachtige procedure te vermijden en in het belang van snelheid en operationele doeltreffendheid zal over alle andere wijzigingen in deze Bijlage en de Bijlagen II t/m IV en VI (die grotendeels zullen voortvloeien uit veranderingen in de werking van het verdrag zelf) via de procedure van het raadgevend comité worden besloten.

27.

Artikel 23


Dit artikel is een nieuwe bepaling die voorziet in de opstelling van technische richtsnoeren ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de voorgestelde verordening. Soortgelijke documenten zijn voorzien in het kader van Verordening (EEG) nr. 2455/92 en andere recente wetgeving betreffende chemische stoffen, zoals Richtlijn 98/8/EG betreffende het op de markt brengen van biociden.

28.

Artikel 24


Zoals reeds vermeld, stelt dit artikel de te volgen comitéprocedures vast. Er is geen nieuwe comitéstructuur nodig. De Commissie zal worden bijgestaan door het comité dat is ingesteld bij artikel 29 van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad.

29.

Artikelen 25 en 26


Dit zijn standaardartikelen voor respectievelijk de intrekking van Verordening (EEG) nr. 2455/92 en de inwerkingtreding van de voorgestelde nieuwe verordening.

30.

Bijlagen


Bijlage I van de Verordening bestaat uit drie lijsten. De eerste lijst bevat de chemische stoffen die in één of meer van de subcategorieën van door de verordening bestreken chemische stoffen in de Gemeenschap verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn en chemische stoffen waarvoor de internationale PIC-procedure moet worden gevolgd en die onderworpen zijn aan de procedure voor kennisgeving van uitvoer. De tweede lijst omvat de chemische stoffen die in één of meer gebruikscategorieën in de Gemeenschap verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn en daarom in aanmerking komen voor PIC-kennisgeving aan het secretariaat voor het verdrag. De derde lijst bevat de chemische stoffen die onderworpen zijn aan de internationale PIC-procedure, zoals opgenomen in Bijlage III van het verdrag en wijzigingen daarvan.

De chemische stoffen op de eerste lijst zijn onderworpen aan de regels voor kennisgeving van uitvoer van artikel 7 van de voorgestelde verordening. De chemische stoffen op de tweede lijst komen in aanmerking voor PIC-kennisgeving overeenkomstig artikel 10. Zij zijn tevens onderworpen aan de verplichtingen met betrekking tot de uitvoer van chemische stoffen als neergelegd in artikel 13 en met betrekking tot de uitvoer of artikelen die chemische stoffen in reactieve vorm bevatten op grond van artikel 14, lid 1, voor zover het de uitdrukkelijke instemming van het invoerland betreft. De chemische stoffen op de derde lijst vallen onder de internationale PIC-procedure. Zij zijn onderworpen aan de verplichtingen ten aanzien van de naleving van de importbesluiten van invoerende landen, als bepaald in artikel 13, met inbegrip van met name de vereiste van uitdrukkelijke instemming. Wanneer zij tevens in de Gemeenschap, binnen een van de in het verdrag vastgestelde gebruikscategoriëen, verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn, moeten zij ook voldoen aan de verplichtingen van artikel 14, lid 1 met betrekking tot de noodzaak van uitdrukkelijke instemming voor artikelen die chemische stoffen in reactieve vorm bevatten.

Bijlage II vermeldt de informatie die door de Commissie moet worden ingediend wanneer zij het PIC-secretariaat krachtens artikel 10 van de voorgestelde verordening in kennis stelt van definitieve regelgeving van de Gemeenschap. Deze Bijlage komt overeen met Bijlage I van het verdrag.

Bijlage III bevat een lijst van de informatie die een exporteur moet verstrekken bij het indienen van een kennisgeving van uitvoer krachtens artikel 7 van de voorgestelde verordening. Deze lijst is gebaseerd op Bijlage III van Verordening (EEG) nr. 2455/92 van de Raad en is aangepast teneinde rekening te houden met de voorschriften van Bijlage V van het verdrag.

Bijlage IV vermeldt de informatie die de lidstaten krachtens artikel 9 van de verordening jaarlijks aan de Commissie moeten verstrekken over de uitgevoerde hoeveelheden van de in Bijlage I opgenomen chemische stoffen en de bestemming daarvan.

Bijlage V vermeldt de chemische stoffen en artikelen die in de Gemeenschap verboden zijn en die niet mogen worden uitgevoerd, dit in overeenstemming met artikel 14, lid 2 van de verordening.

Bijlage VI noemt de partijen die informatie vereisen over het transitovervoer van chemische stoffen die onderworpen zijn aan de PIC-procedure, naarmate bijzonderheden hierover beschikbaar komen (artikel 15 van de voorgestelde verordening verwijst naar deze Bijlage).

Een Bijlage die overeenkomt met de huidige Bijlage II van Verordening (EEG) nr. 2455/92 (met de besluiten over invoer in het kader van de internationale PIC-procedure zoals medegedeeld door het secretariaat) is niet langer noodzakelijk, aangezien de bepalingen ter zake van de ontwerpverordening (zie artikel 13) rechtstreeks naar de betrokken informatie verwijzen die uit hoofde van het verdrag wordt doorgezonden, bijvoorbeeld door middel van 'PIC-circulaires', die tevens beschikbaar zijn op de website van het secretariaat.

31.

7. Extern overleg


De afgelopen twee tot drie jaar zijn talrijke partijen geraadpleegd, onder meer in het kader van de periodieke vergaderingen van de aangewezen nationale instanties uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 2455/92. Daarbij moet worden gedacht aan belanghebbenden zoals de industrie en NGO's en ook de lidstaten, die allemaal de gelegenheid hebben gehad hun opvattingen en op- en aanmerkingen kenbaar te maken. Bij het opstellen van de voorgestelde verordening is met hun zienswijze rekening gehouden.

32.

8. Evaluatie


Het is moeilijk een nauwkeurige beoordeling te geven van het effect van de voorgestelde verordening. De voorgestelde verordening gaat in sommige opzichten verder dan de voorschriften van het verdrag. In verschillende gevallen zijn deze aanvullende voorschriften evenwel niet nieuw, maar zijn zij overgenomen uit de bestaande communautaire voorschriften of is er door de industrie reeds vooruitgelopen door middel van haar eenzijdige verbintenissen.

Zoals thans wordt voorgesteld, bevat deel 1 van Bijlage I van de voorgestelde verordening ongeveer 70 chemische stoffen of groepen chemische stoffen (samen zo'n 300 stoffen) die in de Gemeenschap verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn of waarvoor de internationale PIC-procedure moet worden gevolgd en die dus zijn onderworpen aan de procedure voor kennisgeving van uitvoer. Van de in deel 1 opgesomde chemische stoffen of groepen chemische stoffen zijn er een twintigtal die in één of meer van de in het verdrag bepaalde gebruikscategorieën in de Gemeenschap verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn en die dus voor PIC-kennisgeving van de betrokken regelgeving in aanmerking komen (ook in deel 2 opgesomd); en 31 die momenteel aan de internationale PIC-procedure zijn onderworpen (opgesomd in deel 3). De eerste en de derde lijst overlappen elkaar gedeeltelijk. Alle 31 PIC-stoffen komen op beide lijsten voor en 19 hiervan zijn in de Gemeenschap verboden of aan strenge beperkingen onderworpen. Voor PIC-stoffen zijn over het algemeen geen kennisgevingen van uitvoer nodig indien het invoerende land reeds een invoerreactie heeft gegeven (tenzij in deze invoerreactie anders wordt beschikt).

Het aantal chemische stoffen dat aan de regels is onderworpen, zal na verloop van tijd onvermijdelijk toenemen, wellicht zelfs in aanzienlijke mate. Het zal evenwel nog altijd slechts een zeer klein gedeelte betreffen van het totale aantal geproduceerde chemische stoffen. Bovendien dient te worden opgemerkt dat verscheidene van de chemische stoffen die in de Gemeenschap, in een gebruikscategorie van het verdrag, verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn, daar niet langer in productie zijn, zodat het probleem van kennisgevingen van uitvoer zich voor zulke chemische stoffen niet voordoet. Tot maart 2001 zijn er sedert de inwerkingtreding van Verordening (EEG) nr. 2455/92 (waarin 39 groepen chemische stoffen zijn opgenomen die in de Gemeenschap verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn) in totaal 344 kennisgevingen van uitvoer gedaan. Deze hadden betrekking op slechts 14 van de 39 chemische groepen, waarbij het overgrote deel van de kennisgevingen kwikverbindingen betrof.

Het voorstel om van iedere exporteur jaarlijkse kennisgevingen van uitvoer voor iedere uitgevoerde chemische stof te verlangen, zal het aantal kennisgevingen in de toekomst uiteraard doen toenemen, maar precieze aantallen zijn momenteel niet te geven. De uitbreiding van het toepassingsgebied van de verordening wat betreft de bestreken categorieën chemische stoffen en de opneming van bepaalde artikelen kunnen een aanzienlijke toename van het aantal kennisgevingen van uitvoer tot gevolg hebben. Anderzijds is de procedure vereenvoudigd, daar exporteurs geen exportreferentienummers behoeven op te zoeken en te gebruiken.

Wat de gevolgen voor de communautaire exporteurs betreft, wordt in het algemeen geen belangrijke toename van de financiële en administratieve belasting in vergelijking met de bestaande situatie verwacht. Met name het MKB zal waarschijnlijk geen gevolgen ondervinden, omdat deze bedrijven in het algemeen niet de chemische stoffen fabriceren die aan de voorgestelde verordening zijn onderworpen. De verordening zal leiden tot een geleidelijker verlopende toename van het aantal chemische stoffen dat aan de internationale PIC-procedure is onderworpen, aangezien alleen relevante regelgeving van de Gemeenschap die chemische stoffen in een of meer van de in het verdrag vastgelegde gebruikscategorieën verbiedt of aan strenge beperkingen onderwerpt, aan het PIC-secretariaat zal worden medegedeeld. Dit betekent niet noodzakelijk dat deze kennisgevingen zullen leiden tot opneming van de chemische stof in de internationale PIC-procedure. Opneming is gezien de in het verdrag vastgelegde waarborgen beslist geen automatisch proces. Zelfs indien opneming plaatsvindt en in derde landen tot een negatief besluit over invoer leidt, zullen dergelijke verboden voor chemische stoffen om een discriminerende behandeling te voorkomen krachtens het verdrag ook van toepassing moeten zijn op invoer uit een andere bron, alsmede op de binnenlandse productie. Bovendien kan een dergelijke maatregel leiden tot een vraag naar andere chemische stoffen, waarin communautaire exporteurs zeer goed zouden kunnen voorzien. In het algemeen zouden de communautaire exporteurs dus geen ernstige concurrentienadelen ten opzichte van hun concurrenten moeten ondervinden.

De nieuwe vereiste om, in het geval van bepaalde chemische stoffen, de uitdrukkelijke instemming te verkrijgen van de invoerlanden, zal in het algemeen waarschijnlijk geen grote nadelige gevolgen voor de exporteurs hebben. Het aantal chemische stoffen in kwestie komt overeen met die welke in aanmerking komen voor PIC-kennisgeving of die welke onder de internationale PIC-procedure vallen en is kleiner dan dat waarop de procedure voor kennisgeving van uitvoer van toepassing is. De nadelen van deze extra belasting lijken niet op te wegen tegen de verbeterde bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu, vooral in die landen waarvan geen PIC-invoerreacties worden ontvangen en die daardoor extra kwetsbaar voor ongewenste importen zijn. Voorts zou het algehele effect op artikelen zeer beperkt moeten zijn, in aanmerking genomen dat marketing en gebruik van de chemische stoffen in kwestie binnen de Gemeenschap reeds verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn, zodat niet veel artikelen voor uitvoerdoeleinden zouden worden geproduceerd. Evenzo zou het voorgestelde verbod op de uitvoer van een beperkt aantal chemische stoffen en artikelen die reden tot bijzondere bezorgdheid geven geen grote nadelige gevolgen voor de exporteurs in de Gemeenschap als groep mogen hebben, een belangrijk signaal doen uitgaan naar andere landen, waaronder met name de ontwikkelingslanden.

Wel krijgen de lidstaten en de Commissie een zwaardere administratieve belasting door de toeneming van het aantal af te handelen kennisgevingen van uitvoer. In dit stadium is dit moeilijk te kwantificeren en daarom moet worden gewacht tot het systeem enige tijd heeft gefunctioneerd.

De voordelen dienen te worden afgewogen tegen mogelijke kosten. Het is duidelijk van essentieel belang dat invoerende landen en vooral ontwikkelingslanden op de hoogte worden gesteld van de risico's van gevaarlijke chemische stoffen en van de wijze waarop schade aan mens en milieu is te voorkomen. Met de voorgestelde verordening zal de Gemeenschap niet alleen voldoen aan haar verplichtingen in het kader van het verdrag. Doordat zij verder gaat dan de bepalingen van het verdrag zal zij tevens een belangrijke bijdrage leveren tot de verbetering van de toegang tot informatie over gevaarlijke chemische stoffen en van de wereldwijde bescherming van mens en milieu tegen deze stoffen. Dit is een zeer belangrijke doelstelling voor de Gemeenschap.