Toelichting bij COM(2002)147 - Tijdelijke schorsing van de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor bepaalde met een luchtwaardigheidsbewijs ingevoerde goederen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Op een door de Nederlandse douane in oktober 1999 gehouden Matthaeus-seminar over de douanebehandeling van onderdelen voor luchtvaartuigen kwamen de deelnemers tot de conclusie dat de douaneprocedures voor de rechtenvrije invoer van onderdelen en andere voor luchtvaartuigen bestemde goederen zouden moeten worden vereenvoudigd. Dit doel kan worden bereikt door schorsing van de autonome douanerechten voor dergelijke goederen, als deze met een luchtwaardigheidsbewijs worden ingevoerd.

2. Schorsing vermindert de administratieve belasting voor bedrijven in de luchtvaartsector, omdat deze dan minder vaak genoodzaakt zijn beroep te doen op een schorsingsregeling. Ook kleinere bedrijven in deze sector kunnen daardoor voor rechtenschorsingen in aanmerking komen en hun concurrentiepositie ten opzichte van de grotere ondernemingen verbeteren.

3. Omdat de prijzen voor onderdelen voor luchtvaartuigen gewoonlijk driemaal zo hoog zijn als de prijzen voor soortgelijke goederen die voor andere doeleinden zijn bestemd, is het risico dat de rechtenvrij ingevoerde goederen voor andere sectoren worden gebruikt bijzonder klein.

4. Aangezien de goederen tijdens het vervoer niet altijd van het luchtwaardigheidsbewijs vergezeld gaan, moet worden voorzien in een procedure waarmee de douane luchtwaardigheidsbewijzen kan identificeren bij eventuele controles ter plaatse nadat het product in het vrije verkeer is gebracht.

5. Gezien de complexe regelgeving op luchtvaartgebied moeten de douaneautoriteiten op kosten van de importeur gebruik kunnen maken van de expertise van een vertegenwoordiger van de nationale luchtvaartautoriteiten, indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat een luchtwaardigheidsbewijs is vervalst en de kwestie niet op een andere wijze kan worden opgelost.

6. Uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening brengt de Commissie, aan de hand van de informatie die zij van de lidstaten ontvangt, verslag uit over de ervaringen met de toepassing van de maatregel, en dient zij indien noodzakelijk een voorstel in bij de Raad ter verbetering van de maatregel.