Toelichting bij COM(2001)253 - Wijziging van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 tot vaststelling van het statuut van de ambtenaren van de EG en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

In het Witboek 'Hervorming van de Commissie' is gesteld dat dient te worden onderzocht of het statuut moet worden gewijzigd op het punt van de externalisering, en dat de aanwending van niet-permanent personeel bij de Commissie dient te worden hervormd. Volgens het Witboek wordt een flexibele, eenvoudige en kosteneffectieve inzet van niet-permanent personeel sterk bemoeilijkt door het huidige statuut en is een veelomvattende hervorming nodig om dat probleem aan te pakken. Die hervorming zal het onderwerp zijn van een overlegdocument van de Commissie dat binnenkort wordt gepubliceerd. Na de raadplegingen die volgens het statuut zijn vereist, zal het desbetreffende ontwerp-voorstel zijn definitieve vorm krijgen en worden opgenomen in het algehele voorstel tot herziening van het statuut dat de Commissie in december 2001 wil indienen om uitvoering te geven aan de hervorming. De nu voorgestelde gerichte snelle wijziging van de regeling voor niet-permanent personeel moet daarom worden gezien als een overgangsmaatregel om in dringende behoeften te kunnen voorzien in afwachting van een meer algemene aanpassing van die regeling. Met dit voorstel wordt niet vooruitgelopen op welke toekomstige wijzigingen ook van het statuut of de voor niet-permanent personeel geldende regeling.

Hulpfunctionarissen verrichten in alle instellingen specifieke taken van korte duur volgens de hoge normen die in het statuut zijn vastgesteld. De inschakeling van hulpfunctionarissen is dan ook een onmisbaar instrument dat het de instellingen mogelijk maakt om snel over personeel te beschikken. Een doeltreffende inzet van hulpfunctionarissen wordt echter bemoeilijkt doordat zij op grond van het statuut ten hoogste één jaar in dienst kunnen blijven. Deze periode is te kort om de continuïteit van de verleende diensten te kunnen waarborgen, om van de nodige aanvankelijke begeleiding een investering te maken die de moeite waard is, en om het betrokken personeel een redelijke contractuele stabiliteit te bieden. Bovendien maakt de korte duur van het contract het ook moeilijker om op arbeidsmarkten waar de concurrentie steeds heviger wordt, hooggekwalificeerd personeel aan te trekken. Uiteraard zou een verlenging van de maximumduur van de contracten met hulpfunctionarissen het noodzakelijk maken dat verder wordt nagedacht over de mechanismen voor deze groep personeelsleden.

In de mededeling van 26 juli 2000 'Afstemmen van menselijke hulpbronnen en taken' was onder meer sprake van initiatieven om de bestaande middelen beter te gebruiken door verhoging van de productiviteit en externalisering van bepaalde taken. Ter ondersteuning van deze maatregelen pleitte de Commissie voor een uitbreiding van de financiering van niet-permanent personeel uit deel B van de begroting, en daarmee voor een verhoging van het aantal niet-permanente personeelsleden ter vervanging van bepaalde bureaus voor technische bijstand. De Commissie werkt ook aan een voorstel tot herziening van het financieel reglement dat er, in de context van activiteitsgestuurde budgettering, onder meer toe zou strekken het formele onderscheid tussen de delen A en B van de begroting af te schaffen.

Ten slotte is de Commissie begonnen met een ambitieuze hervorming van het beheer van haar programma's voor hulpverlening aan derde landen. De hervorming zou onder meer inhouden dat gedurende 2001 en 2002 geleidelijk van de medewerking van een groot aantal bureaus voor technische bijstand wordt afgezien en dat de door die bureaus verrichte taken worden ondergebracht bij de diensten van de Commissie (Europe-Aid) in afwachting dat een definitief besluit wordt genomen op dit gebied.

In deze context moet niet-permanent personeel met relevante ervaring kunnen worden aangenomen op basis van een aanstellingsbeleid dat is gericht op de volgende doelstellingen:

* Het in dienst nemen van extern personeel dat in staat is om met de uitvoering van communautaire beleidstakken verband houdende taken te verrichten, los van de verschillende externaliseringsmodellen die misschien operationeel zullen worden. Dergelijk personeel dient te worden aangenomen voor het verrichten van taken onder de feitelijke leiding van ambtenaren.

* Het vergroten van het aantal niet-permanente personeelsleden met ervaring op het gebied van taken van uitvoerende aard, in het bijzonder het beheer en de tenuitvoerlegging van programma's.

* Het verlengen van de maximumduur van de aanstelling om de kosteneffectiviteit te verbeteren en de voor een doeltreffend beheer van programma's vereiste continuïteit te waarborgen.

* Het bieden van de mogelijkheid dat personeelsleden in dienst worden genomen met gebruikmaking van kredieten uit de delen A en B van de begroting.

Het ligt in de bedoeling deel B van de begroting te gebruiken voor de financiering van althans sommigen van de extra niet-permanente personeelsleden die nodig zijn. Aangezien het belangrijk is dat die personeelsleden voldoen aan de hoge professionele eisen die in het statuut zijn vastgesteld, moet gebruik worden gemaakt van hulpfunctionarissen. Deze laatsten vormen de enige groep niet-permanente personeelsleden die aan de desbetreffende voorschriften is onderworpen en uit deel B van de begroting kan worden gefinancierd.

In het statuut is de duur van contracten met hulpfunctionarissen echter bepaald op ten hoogste 12 maanden. De mogelijkheden voor een behoorlijke, kosteneffectieve inzet van deze groep personeelsleden worden hierdoor zeer ingeperkt. Voor een beter gebruik van de hulpfunctionarissen wordt daarom voorgesteld de maximumduur van hun aanstelling te verlengen tot drie jaar.

Daartoe moet artikel 52, onder b), van de regeling voor andere personeelsleden worden gewijzigd. De Commissie kan bij het doen van dit voorstel steunen op de resultaten van de in 1997 door haar begonnen besprekingen over een ontwerp-voorstel tot wijziging van het statuut om de maximale aanstelling van hulpfunctionarissen van alle categorieën te verlengen tot drie jaar. Het voorstel is destijds niet aangenomen als gevolg van de aarzelingen binnen het Comité voor het statuut waaraan uiting werd gegeven tijdens een algemene discussie over de inzet van niet-permanente personeelsleden. Eén van de aanbevelingen in het in november 1998 uitgebrachte rapport-Williamson was echter juist dat het voorstel betreffende driejarencontracten voor hulpfunctionarissen weer in behandeling diende te worden genomen. Het belang van dit voorstel wordt nu bevestigd door de noodzakelijke geleidelijke beëindiging in de loop van 2001 en 2002 van de samenwerking met een groot aantal bureaus voor technische bijstand. Aangezien de voorgestelde bepaling een overgangskarakter draagt, zal deze vóór eind 2005 opnieuw worden bekeken in het licht van toekomstige wijzigingen van de regeling voor andere personeelsleden.