Toelichting bij COM(1999)352 - Wijziging van Richtlijn 91/308/EEG tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld -

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Inleiding

Met de indiening van het Actieplan voor financiële diensten, dat door de Europese Raad, bijeen te Keulen in juni 1999, werd onderschreven, heeft de Commissie duidelijk blijk gegeven van haar vastbeslotenheid om de kapitaalmarkten en de financiële diensten te liberaliseren.

De liberalisering van de financiële markten mag echter de financiële stabiliteit niet in het gedrang brengen. Er bestaat derhalve behoefte aan een betrouwbaar toezicht- en regelgevingskader om erover te waken dat het geliberaliseerde en vrije kapitaalverkeer niet voor ongewenste doeleinden, zoals het witwassen van geld, wordt misbruikt.

Om die reden werd de aanneming van een richtlijn met het oog op de actualisering en uitbreiding van de Witwasrichtlijn van 1991 als een van de prioritaire doelstellingen van het Actieplan aangemerkt. De Commissie heeft toegezegd vóór medio 1999 met een voorstel in die zin te komen.

Met de indiening van het voorliggende voorstel doet de Commissie haar toezegging gestand.

De Witwasrichtlijn van 1991 i betekende een mijlpaal in de strijd tegen het witwassen van misdaadgeld en tegen de potentieel zeer schadelijke invloed daarvan op het financiële stelsel. Het toepassingsgebied van de richtlijn bestrijkt een groot deel van de financiële sector. De richtlijn schrijft voor dat de financiële instellingen van hun cliënten legitimatie moeten verlangen, adequate bewijsstukken moeten bewaren en programma's ter bestrijding van het witwassen van geld moeten opzetten. Van bijzonder belang is evenwel dat de richtlijn waar nodig in een opheffing van het bankgeheim voorziet en de verplichting oplegt vermoedens van witwassen aan de autoriteiten te melden.

De Gemeenschapsrichtlijn wordt vaak als een van de belangrijkste internationale instrumenten op dit terrein bestempeld, samen met het VN-Verdrag van Wenen van 1988 i, het Verdrag van de Raad van Europa van 1990 i (het Verdrag van Straatsburg) en de veertig aanbevelingen van de Financial Action Task Force on Money Laundering i.

Naarmate het politieke besef groeit dat de georganiseerde misdaad een bedreiging voor onze samenleving betekent, neemt de belangstelling toe voor de mogelijkheid de georganiseerde criminaliteit een geduchte slag toe te brengen door de enorme sommen geld te viseren die dergelijke activiteiten opleveren, daar geld de voornaamste drijfveer en de voedingsbodem van de misdaad vormt. Het thema 'witwassen van geld' stond dan ook regelmatig op de agenda van de Europese Raad. Dit thema komt eveneens aan de orde in het Actieplan ter bestrijding van de georganiseerde criminaliteit i. Het stond tevens centraal in twee belangrijke verslagen en resoluties van het Europees Parlement i. Zowel de Raad van ministers als het Europees Parlement hebben erop aangedrongen aanvullende maatregelen te treffen om de inspanningen van de Europese Unie in de strijd tegen het witwassen van geld te intensiveren.

Sedert de aanneming van de richtlijn in 1991 zijn zowel de dreiging van het witwassen van geld als de reactie op deze dreiging verder geëvolueerd. De Commissie, daarin bijgetreden door het Europees Parlement en de lidstaten, is van oordeel dat thans de tijd gekomen is om ook de reactie van de Europese Unie aan de recente ontwikkelingen aan te passen.

In het kader van het Actieplan voor financiële diensten en overeenkomstig de wens van de lidstaten en het Europees Parlement dient de Commissie daarom het bijgaande voorstel in, waarmee wordt beoogd de bestaande richtlijn van 1991 te actualiseren en het toepassingsgebied ervan uit te breiden. De belangrijkste wijzigingen in de richtlijn van 1991 zijn de verruiming van het witwasverbod van de opbrengsten van drugshandel tot de opbrengsten van alle vormen van georganiseerde criminaliteit en de uitbreiding van de in de richtlijn vastgelegde verplichtingen tot bepaalde niet-financiële activiteiten en beroepen. Tevens wordt in enige vorm van samenwerking tussen de nationale autoriteiten en de Commissie voorzien wanneer er onwettige activiteiten plaatsvinden die schadelijk zijn voor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen. Ten slotte wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om bepaalde aspecten van de richtlijn van 1991 te verduidelijken.

1.

Het internationale karakter van de strijd tegen het witwassen van geld


De Europese Unie staat niet alleen met haar actieve campagne tegen het witwassen van geld. Een doeltreffende wereldwijde antiwitwascampagne is een doelstelling die op brede steun kan rekenen. Een succesvolle inspanning ter bestrijding van het witwassen van geld hoeft in het geheel geen vrijheidsbeperkend effect te hebben en helemaal geen hinderpaal voor de liberalisering te vormen, maar is daarentegen een noodzakelijke voorwaarde voor de bevordering van de internationale handel, de liberalisering van de financiële markten en het vrije verkeer van kapitaal onder optimale omstandigheden.

Via haar steun aan de FATF en de VN en via haar internationale programma's werkt de Commissie aan deze internationale inspanning mee. Zij is een volwaardig lid van de FATF, een actiegroep die vastbesloten is een wereldwijd antiwitwasnetwerk tot stand te brengen. Om werkelijk effect te sorteren, zou deze inspanning door zoveel mogelijk landen moeten worden gedragen. Ideaal zou zijn dat mettertijd alle landen zich inzetten om het misdadigers moeilijker te maken van de vruchten van hun criminele activiteiten te profiteren. Op dit terrein wordt overigens goede voortgang gemaakt. Steeds meer landen nemen immers de internationale normen van de FATF in acht en verklaren zich bereid een wederzijdse evaluatie te ondergaan. Tegelijkertijd werkt de FATF op basis van een mandaat van de G7 voort aan de opstelling van criteria om uit te maken welke de 'niet-medewerkende' landen en rechtsgebieden zijn in de strijd tegen het witwassen van geld.

Net als de richtlijn van 1991 verder ging dan de oorspronkelijke veertig FATF-aanbevelingen door het melden van verdachte transacties verplicht te stellen, moet de Europese Unie wederom hoge normen voor haar lidstaten vaststellen door gevolg te geven aan of opnieuw verder te gaan dan de in 1996 bijgewerkte veertig FATF-aanbevelingen. De EU kan met name een voortrekkersrol vervullen door te trachten benevens de financiële sector bepaalde beroepsgroepen actiever bij de bestrijding van het witwassen te betrekken.

Op deze wijze zal de EU-richtlijn een wezenlijk internationaal hulpmiddel blijven vormen bij de bestrijding van het witwassen van geld. De antiwitwasregels van de EU maken immers een belangrijk onderdeel uit van het acquis communautaire en gelden als dusdanig als de norm voor de kandidaat-lidstaten en voor de andere landen waarmee de Unie op dit gebied samenwerkt.

2.

Toepassing van de richtlijn van 1991


Zoals voorgeschreven bij artikel 17 heeft de Commissie het Europees Parlement en de Raad van ministers twee verslagen i over de toepassing van de richtlijn voorgelegd.

In deze verslagen worden diverse aspecten belicht van de inspanningen die de Europese Unie zich getroost om witwassen tegen te gaan.

De Commissie is van oordeel dat de richtlijn door de lidstaten goed ten uitvoer is gelegd en dat de financiële sector en vooral de banken een ernstige inspanning hebben geleverd om het doordringen van misdaadgeld in het financiële stelsel te helpen voorkomen. Het tweede verslag van de Commissie bevat enkele statistische gegevens over het aantal meldingen van verdachte transacties in het kader van de richtlijn. Algemeen wordt aangenomen dat de scherpere controle door de banken de witwassers ertoe heeft aangezet naar alternatieve methoden uit te kijken om de criminele oorsprong van hun gelden te verhelen.

De Raad heeft een aantal conclusies geformuleerd met betrekking tot het eerste verslag van de Commissie (zie bijlage 1 bij COM(1998) 401 def.), terwijl het Europees Parlement een verslag en een resolutie over elk van beide Commissieverslagen heeft aangenomen (zie voetnoot 6). Het Europees Parlement heeft er ten zeerste op aangedrongen om zo spoedig mogelijk hernieuwde inspanningen op dit belangrijke gebied te leveren.

3.

Actieplan ter bestrijding van de georganiseerde criminaliteit


De Europese Raad, bijeen te Dublin op 13 en 14 december 1996, heeft een Groep op hoog niveau opgericht en deze ermee belast een veelomvattend Actieplan ter bestrijding van de georganiseerde criminaliteit op te stellen. Dit Actieplan diende specifieke aanbevelingen en realistische tijdschema's voor de uitvoering van deze aanbevelingen te bevatten. Het resulterende Actieplan is op 28 april 1997 door de Raad aangenomen en vervolgens door de Europese Raad goedgekeurd op zijn bijeenkomst in juni 1997 te Amsterdam.

Hoofdstuk VI van het Actieplan heeft betrekking op georganiseerde criminaliteit en geld. In aanbeveling nr. 26 wordt een aantal aspecten van de bestrijding van het witwassen van geld behandeld; sommige daarvan vallen onder het toepassingsgebied van de Gemeenschapsrichtlijn. In de bepaling onder e) van deze aanbeveling wordt met name gesteld dat 'de rapportageplicht conform artikel 6 van de Witwasrichtlijn moet worden uitgebreid tot alle delicten in verband met ernstige criminaliteit en tot andere personen en beroepen dan de in de richtlijn genoemde financiële instellingen. ...'.

4.

Verbod op het witwassen van geld


In Artikel 2 van de richtlijn is bepaald dat het witwassen van geld in alle lidstaten 'verboden' is.

Zoals in het eerste verslag van de Commissie werd aangegeven, is het niet mogelijk gebleken om binnen de Raad overeenstemming te bereiken over de opneming in de richtlijn van een bepaling die het witwassen van geld strafbaar stelt. De verbintenis tot strafbaarstelling werd evenwel aangegaan in de aan de richtlijn gehechte verklaring (dus buiten het kader van de richtlijn). In de praktijk hebben alle lidstaten witwassen strafbaar gesteld.

De richtlijn voorziet weliswaar uitsluitend in het verbod op het witwassen van de opbrengsten van drugshandel, zoals dat door het Verdrag van Wenen wordt voorgeschreven, maar spoort de lidstaten er tevens toe aan de aanpak van het Verdrag van Straatsburg te volgen en het witwassen van de opbrengsten van een breder scala aan misdrijven (vaak 'aan witwassen voorafgaande strafbare feiten' genoemd) tegen te gaan.

De FATF heeft zijn desbetreffende aanbeveling in 1996 aangescherpt, waardoor deze nu stelt dat 'ieder land het witwasmisdrijf moet uitbreiden van drugsgeld tot de opbrengsten van ernstige misdrijven'. Daarmee wordt ingespeeld op een zich alsmaar sterker aftekenende tendens die wordt gekenmerkt door een spectaculaire toename van de niet met drugs verband houdende georganiseerde misdaad en door het besef dat de invoering van een breed spectrum van aan witwassen voorafgaande strafbare feiten tot een verbetering van de melding van verdachte transacties zal leiden en vooral de internationale samenwerking tussen gerechtelijke en politieautoriteiten van de verschillende landen ten goede zal komen.

Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de strafrechtelijke behandeling van het witwassen van geld (dat wil zeggen de definitie van het witwasmisdrijf) en de specifieke antiwitwasverplichtingen waaraan de financiële sector en andere kwetsbare activiteiten en beroepen onderworpen zijn.

Op 3 december 1998 heeft de Raad een gemeenschappelijk optreden vastgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake het witwassen van geld, de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van de opbrengsten van misdrijven i. In dit gemeenschappelijk optreden hebben de lidstaten afgesproken dat geen reserves mogen worden gemaakt of gehandhaafd bij artikel 6 van het Verdrag van Straatsburg waar het gaat om ernstige strafbare feiten. Ernstige strafbare feiten worden gedefinieerd aan de hand van de maximale of minimale gevangenisstraffen die eraan verbonden zijn. Deze definitie is zeer ruim - misdrijven waarop een maximumstraf van meer dan een jaar en een minimumstraf van meer dan zes maanden staat.

Artikel 6 van het Verdrag van Straatsburg heeft betrekking op witwasmisdrijven. Het resultaat van het gemeenschappelijk optreden is derhalve dat de lidstaten ermee hebben ingestemd het witwassen van de opbrengsten van alle ernstige misdrijven strafbaar te stellen. Dit houdt echter niet noodzakelijkerwijze in dat de voor de financiële sector geldende meldingsplicht overal op precies dezelfde criminele activiteiten betrekking heeft. In sommige lidstaten zal dit wel het geval zijn, maar in andere niet.

De vraag rijst derhalve of het wenselijk is het in de richtlijn neergelegde verbod op het witwassen van geld eveneens op het concept 'ernstige strafbare feiten' te baseren.

Krachtens de richtlijn zijn de instellingen die aan de bepalingen ervan onderworpen zijn, ertoe gehouden vermoedens van witwassen aan de autoriteiten te melden. De regeling voor de bestrijding van het witwassen van geld steunt derhalve grotendeels op de bereidwilligheid en inspanningen van met name de financiële sector. Deze sector staat echter zeer weigerachtig tegenover een meldingsplicht die een al te breed scala aan misdrijven en zelfs kleine overtredingen zou bestrijken. De Commissie stelt thans voor (zie verder) de voorschriften van de richtlijn uit te breiden tot andere kwetsbare activiteiten en beroepen die in de meeste lidstaten tot dusver nog niet bij de strijd tegen het witwassen betrokken zijn. Ook hier kan de verplichting tot het melden van een zeer breed scala aan misdrijven een ernstige belemmering vormen voor de actieve betrokkenheid en inzet van deze activiteiten en beroepen.

De Commissie is tot de conclusie gekomen dat een verplichting tot melding van alle ernstige strafbare feiten te ruim zou kunnen blijken voor de toepassing van de richtlijn en voor de uitbreiding ervan tot bepaalde niet-financiële activiteiten. Zij stelt daarom voor de meldingsplicht in het kader van de richtlijn te beperken tot activiteiten die met georganiseerde misdaad verband houden of de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen schaden.

Een dergelijke benadering zou stroken met zowel de letter als de geest van het Actieplan ter bestijding van de georganiseerde criminaliteit. Bovendien kan het voor de onder de richtlijn vallende personen en instellingen makkelijker blijken de mogelijke betrokkenheid van een criminele organisatie te onderkennen en te melden dan een inschatting te maken van de ernst van de voorafgaande criminele activiteit en van de maximale of minimale gevangenisstraf die uit hoofde van het strafrecht op een dergelijke activiteit staat.

De Commissie is ervan overtuigd dat de financiële sector en de nieuwe activiteiten en beroepen die binnen het toepassingsgebied van de richtlijn worden gebracht, zich ten volle zullen inzetten als duidelijk wordt aangegeven dat het erom gaat de georganiseerde misdaad tegen te gaan.

De lidstaten kunnen hun antiwitwaswetgeving uiteraard steeds tot elke andere vorm van criminele activiteit uitbreiden.

5.

Onder de richtlijn vallende activiteiten van de financiële sector


De richtlijn van 1991 is van toepassing op kredietinstellingen en financiële instellingen in de ruimste zin van het woord.

In zijn verslag en resolutie van maart 1999 heeft het Europees Parlement echter twijfels geuit over de vraag of bepaalde specifieke activiteiten, zoals die van wisselkantoren en geldovermakingskantoren, wel degelijk onder de richtlijn vallen.

De in de richtlijn gehanteerde definitie van financiële instellingen is gebaseerd op de bijlage bij de Tweede Bankrichtlijn en het moet worden toegegeven dat de verschillen in de diverse taalversies van deze bijlage tot enige verwarring omtrent het exacte toepassingsgebied van de richtlijn aanleiding kunnen geven. Aangezien is gebleken dat deze activiteiten in toenemende mate voor witwasdoeleinden worden misbruikt, is het van essentieel belang dat het zonder meer duidelijk is dat zij onder de richtlijn vallen. De Commissie stelt derhalve voor in de definitie van financiële instelling te specificeren dat de richtlijn op de activiteiten van wisselkantoren en geldovermakingskantoren van toepassing is.

Het Europees Parlement achtte het evenmin duidelijk of beleggingsondernemingen onder de richtlijn vallen, aangezien de Richtlijn Beleggingsdiensten (RBD) pas in 1993 is aangenomen, dat wil zeggen enige tijd na de aanneming van de Witwasrichtlijn. Om elke twijfel de kop in te drukken, stelt de Commissie eveneens voor de definitie van financiële instelling uit te breiden tot beleggingsondernemingen in de zin van de RBD.

6.

Onder de richtlijn vallende activiteiten buiten de financiële sector


Artikel 12 van de richtlijn bepaalt het volgende: 'De lidstaten zien erop toe dat de bepalingen van deze richtlijn, geheel of ten dele, ook zullen gelden voor andere beroepen en categorieën van ondernemingen dan de in artikel 1 bedoelde kredietinstellingen en financiële instellingen die werkzaamheden verrichten welke in het bijzonder geschikt zijn om voor het witwassen van geld te worden gebruikt.'

Zoals in het eerste verslag van de Commissie wordt opgemerkt, houdt dit artikel weliswaar een verplichting in, maar stellen de algemene bewoordingen ervan de lidstaten in ruime mate in staat zelf te bepalen hoe zij het artikel toepassen.

Er bestaat algemene overeenstemming over het feit dat naarmate de antiwitwassystemen van de banksector doeltreffender worden, de witwassers alternatieve wegen zoeken om de criminele oorsprong van hun gelden te verhullen.

In de jaarlijkse typologieverslagen van de FATF is reeds op deze tendens gewezen. Zo wordt in het verslag voor 1996-1997 gesteld dat "op het gebied van witwastechnieken de opvallendste trend is dat witwassers steeds meer gebruik maken van niet-bancaire financiële instellingen en van niet-financiële ondernemingen die banden met bankinstellingen hebben. Dit wordt toegeschreven aan het feit dat banken de antiwitwasverplichtingen alsmaar beter naleven. [...] De witwassers kunnen op professionele hulp blijven rekenen om de oorsprong en eigendom van onrechtmatig verkregen gelden op allerlei manieren te verhullen."

In het verslag van het UN Office for Drug Control and Crime Prevention van 1998 over financiële paradijzen, bankgeheim en het witwassen van geld wordt erop gewezen dat veelvuldig misbruik wordt gemaakt van de diensten van advocaten en accountants om misdaadgelden te helpen verhelen.

Er zijn ook tal van gevallen bekend waarin de vastgoedsector voor witwasdoeleinden is misbruikt.

Het Contactcomité Witwassen van geld heeft deze materie reeds meermalen besproken. De medewerking van sommige beroepen, en met name de juridische beroepen, ligt bijzonder gevoelig, doordat deze beroepen in elke lidstaat aan een zwijg- en geheimhoudingsplicht gebonden zijn.

De gevoeligheid van dit probleem is reeds tot uiting gekomen in de conclusies van de Raad in verband met het eerste verslag van de Commissie, waarin werd aangedrongen op "een betere coördinatie van de toepassing van de richtlijn, met name voor wat betreft [...] de beroepen en categorieën ondernemingen die onder de richtlijn vallen, een en ander rekening houdend met de specifieke status van de juridische beroepen ...".

In punt 4 van zijn resolutie over het eerste Commissieverslag verzoekt het Europees Parlement de Commissie "met inachtneming van het voorbereidend werk van het Contactcomité [...], een voorstel tot herziening van de richtlijn in te dienen, in dier voege dat beroepsgroepen en bedrijfscategorieën waarvan in redelijkheid mag worden aangenomen dat ze voor witwassen misbruikt worden, direct onder de richtlijn komen te vallen".

Het vraagstuk van de toepassing van de antiwitwasregelgeving op beroepen en activiteiten buiten de traditionele financiële sector is daarnaast ook in andere fora aan de orde gekomen. De conclusies van de Europese Raad van Dublin van december 1996 bevatten een verbintenis tot 'volledige toepassing van de richtlijn inzake het witwassen van geld en de mogelijke uitbreiding ervan tot alle relevante beroepen en organen buiten de klassieke financiële sector'. Dezelfde Europese Raad heeft de Groep op hoog niveau Georganiseerde Criminaliteit opgericht, die een Actieplan ter bestrijding van de georganiseerde criminaliteit heeft opgesteld. Onder e) van aanbeveling nr. 26 van dit Actieplan, die grotendeels aan antiwitwasmaatregelen is gewijd, wordt gesteld dat "de rapportageplicht conform artikel 6 van de Witwasrichtlijn moet worden uitgebreid tot [...] andere personen en beroepen dan de in de richtlijn genoemde financiële instellingen. ...". De streefdatum om deze doelstelling te verwezenlijken was eind 1998.

In zijn verslag en resolutie naar aanleiding van het tweede verslag van de Commissie over de toepassing van de Witwasrichtlijn is het Europees Parlement op deze kwestie teruggekomen. Punt 1 van de in maart 1999 terzake aangenomen resolutie luidt als volgt: "Het Europees Parlement: [...]

verzoekt de Commissie een wetgevend voorstel tot wijziging van de Witwasrichtlijn in te dienen,

strekkende tot:

a) opname in het toepassingsgebied van de richtlijn van de beroepen waarvan de beoefenaars gevaar lopen betrokken te worden bij witwassen of misbruikt te worden door witwassers, zoals makelaars, kunsthandelaren, veilingmeesters, casino-exploitanten, wisselkantoorhouders, geldtransporteurs, notarissen, accountants, advocaten, belastingadviseurs en financiële controleurs

teneinde

- de in de richtlijn vervatte regels geheel of gedeeltelijk op hen toe te passen, of, indien nodig,

- andere regels op hen toe te passen, rekening houdend met de bijzondere omstandigheden van deze beroepen en vooral met volledige eerbiediging van hun specifieke zwijgplicht, ..."

De Commissie kan instemmen met de opname in het toepassingsgebied van de richtlijn van de meeste activiteiten en beroepen die in de bovenbedoelde resolutie van het Europees Parlement worden vermeld.

Zij acht het niet onredelijk om de volledige medewerking van makelaars in onroerend goed, accountants, financiële controleurs en casino-exploitanten te verlangen bij de bestrijding van de georganiseerde misdaad. Deze activiteiten en beroepen dienen ertoe te worden verplicht hun cliënten op adequate wijze te identificeren en hun vermoedens van witwassen aan de door de lidstaten ingestelde antiwitwasautoriteiten te melden. Deze beroepsgroepen zouden uiteraard tegen elke vorm van civielrechtelijke of strafrechtelijke aansprakelijkheid worden beschermd wanneer zij een dergelijk vermoeden rapporteren.

De Commissie heeft echter twijfels bij de opname van kunsthandelaren en veilingmeesters omdat deze activiteiten moeilijk exact af te bakenen en te definiëren zijn en omdat de toepassing van de eventueel opgelegde regels niet gemakkelijk te controleren valt. Een uitbreiding van de richtlijn tot kunsthandelaren zou eveneens de vraag doen rijzen of deze zelfde verplichtingen ook niet moeten gelden voor alle handelaren in voorwerpen van grote waarde, zoals bijvoorbeeld handelaren in luxewagens, juweliers of postzegel- en munthandelaren.

Bij notarissen en andere onafhankelijke beoefenaars van juridische beroepen zouden de voorschriften van de richtlijn uitsluitend van toepassing zijn op specifieke financiële of zakelijke handelingen waarbij het gevaar voor witwassen het grootst is.

Zoals onder meer door het Europees Parlement wordt benadrukt, zouden advocaten, gezien de specifieke status van de juridische beroepen, van de identificatie- of meldingsplicht moeten worden vrijgesteld in elke situatie waarbij zij een cliënt in rechte vertegenwoordigen of verdedigen. Teneinde ten volle tegemoet te komen aan de wens van het Europees Parlement om de specifieke zwijgplicht van advocaten volledig te eerbiedigen, zou de lidstaten voorts de mogelijkheid worden geboden deze beroepsbeoefenaars toe te staan hun vermoedens van witwassen van geld door de georganiseerde misdaad niet aan de normale antiwitwasautoriteiten mede te delen, maar aan hun balie of evenwaardige beroepsorganisatie te melden.

De lidstaten dienen passende vormen van samenwerking tussen de balies of beroepsorganisaties en de normale antiwitwasautoriteiten vast te stellen. De Commissie zal de doelmatigheid van deze procedures aan een nauwgezet onderzoek onderwerpen.

Met deze bijzondere regeling voor advocaten beoogt de Commissie deze beroepsgroep bij de strijd tegen het witwassen van geld te betrekken en tegelijkertijd de speciale rol te beschermen die de advocaat in onze samenleving vervult. Beroepsgeheim komt weliswaar overal voor, maar neemt in elke lidstaat een andere vorm aan naar gelang van de opzet van het desbetreffende rechtsstelsel. De essentiële doelstelling van de richtlijn op dit terrein is het moeilijker te maken voor feitelijke en potentiële witwassers om van de diensten van de advocaat misbruik te maken door deze eventueel onjuiste of onvolledige informatie te verschaffen, in de geruststelling dat mocht hun poging worden ontdekt, zij toch niet aan een hogere autoriteit worden gerapporteerd. Tegelijkertijd wordt een advocaat die een vermoeden van ernstige criminele activiteit koestert, niet meer aan zijn lot overgelaten. Er dienen evenwel passende sancties te worden opgelegd wanneer een verdachte transactie aan de balie had moeten worden gemeld, maar dat niet is gebeurd.

7.

Identificatie van cliënten bij transacties op afstand


Artikel 3 van de richtlijn schrijft voor dat banken en financiële instellingen hun cliënten moeten identificeren, adequate bewijsstukken moeten bewaren en redelijke maatregelen moeten nemen om informatie te verkrijgen over de identiteit van de personen voor wier rekening cliënten handelen.

In zijn eerste verslag heeft het Europees Parlement zijn bezorgdheid uitgedrukt over de uitholling van de identificatieplicht, met name in de context van het direct bankieren.

Het Contactcomité heeft de problematiek van de transacties op afstand reeds meermalen besproken en overeenstemming bereikt over een aantal beginselen die door de kredietinstellingen en de financiële instellingen moeten worden toegepast om een adequate identificatie van de cliënten te waarborgen.

De Commissie is van oordeel dat deze overeengekomen beginselen, die een zeer nuttige leidraad vormen en tegelijkertijd enige manoeuvreerruimte bieden, door middel van de toevoeging van een bijlage in de richtlijn dienen te worden opgenomen.

De Commissie is tevens de mening toegedaan dat deze kwestie op de voet moet worden gevolgd in het licht van de voortgaande technologische ontwikkeling in de financiële sector.

8.

Uitwisseling van informatie


Uitwisseling van informatie over witwasactiviteiten kan de doeltreffendheid van het optreden sterk ten goede komen. In dit stadium van de integratie stelt de Commissie een dergelijke uitwisseling van informatie voor wanneer het gaat om onwettige activiteiten die schadelijk zijn voor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.

9.

Periodieke evaluatie van het optreden van de Unie op dit terrein


De Commissie zal op gezette tijden verslag blijven uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad over de tenuitvoerlegging van de richtlijn en de doelmatigheid van het optreden op dit terrein.

In het kader hiervan zal bijzondere aandacht worden geschonken aan een aantal specifieke elementen van het voorstel, zoals bijvoorbeeld de respons van de beroepen en activiteiten die onder het toepassingsgebied van de richtlijn worden gebracht, de doeltreffendheid van de speciale regelingen voor het melden van verdachte transacties door onafhankelijke beoefenaars van juridische beroepen en de mogelijke gevolgen voor de elektronische handel van de regelingen voor de identificatie van cliënten bij transacties op afstand.

Artikelsgewijze toelichting



10.

Artikel 1 van de richtlijn van 1991 zou worden vervangen door een nieuw artikel waarin een aantal wijzigingen in de definities worden aangebracht teneinde


- de bijkantoren van kredietinstellingen en financiële instellingen uit de Gemeenschap in de definitie van 'kredietinstellingen' en "financiële instellingen op te nemen en aldus duidelijk te maken dat dergelijke bijkantoren vermoedens van witwassen aan de autoriteiten van het land van ontvangst moeten melden, en dat het tot de verantwoordelijkheid van de autoriteiten van het land van ontvangst behoort erop toe te zien dat adequate antiwitwasregelingen zijn getroffen;

- duidelijk te maken dat wisselkantoren en geldovermakingskantoren onder de richtlijn vallen;

- het toepassingsgebied van de richtlijn uit te breiden tot beleggingsondernemingen;

- de definitie van 'criminele activiteit', die dient als uitgangspunt voor het verbod op het witwassen van geld, uit te breiden van drugshandel tot alle vormen van georganiseerde misdaad en onwettige activiteiten die de belangen van de Europese Gemeenschappen schaden.

11.

Nieuw artikel 2 bis


Dit artikel voorziet in de verruiming van het scala aan activiteiten en beroepen dat aan de verplichtingen van de richtlijn onderworpen is. De kredietinstellingen en financiële instellingen die reeds onder de richtlijn van 1991 vielen, worden in de overige bepalingen van de richtlijn 'instellingen' genoemd, terwijl de nieuwe natuurlijke of rechtspersonen tot wie het toepassingsgebied van de richtlijn wordt uitgebreid, met de benaming 'personen' worden aangeduid.

Dit artikel specificeert bij welke transacties notarissen en andere beoefenaars van juridische beroepen betrokken moeten zijn om onder het toepassingsgebied van de richtlijn te vallen. Deze transacties zijn overwegend van financiële of zakelijke aard.

Artikel 3 van de richtlijn van 1991 wordt vervangen door een nieuw artikel 3, dat eveneens op de identificatieplicht betrekking heeft.

Er is een bepaling ingevoegd in verband met transacties op afstand en er wordt verwezen naar de beginselen en procedures die in de bijlage zijn omschreven.

Er wordt een specifiek drempelbedrag per transactie vastgesteld voor bezoekers van casino's die speelpenningen aankopen.

Artikel 6 van de richtlijn van 1991 wordt vervangen door een nieuw artikel 6, dat eveneens betrekking heeft op de verplichting tot melding van vermoedens van witwassen aan de autoriteiten.

Deze verplichting zal gelden voor alle onder de richtlijn vallende instellingen en personen.

De lidstaten zou de mogelijkheid worden geboden onafhankelijke beoefenaars van juridische beroepen toe te staan hun vermoedens aan hun balie of soortgelijke beroepsorganisatie te melden. Het was noodzakelijk de lidstaten een keuzemogelijkheid te laten, aangezien ten minste één lidstaat bepaalde, als financiële tussenpersonen optredende advocaten reeds verplicht vermoedens van witwassen op dezelfde wijze te rapporteren als de financiële sector.

In het voorstel is bepaald dat dergelijke beroepsbeoefenaars van de meldingsplicht worden vrijgesteld wanneer zij dezelfde cliënt in rechte vertegenwoordigen. Er kan echter geen ontheffing van de meldingsplicht worden toegestaan in gevallen dat direct of indirect advies wordt ingewonnen met de bedoeling het witwassen van geld gemakkelijker te laten verlopen.

Artikel 12 voorziet in een vorm van samenwerking tussen de nationale antiwitwasautoriteiten en de Commissie, binnen haar bevoegdheden, ingeval er sprake is van fraude of corruptie die de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen schaadt.

In artikel 2 van de wijzigingsrichtlijn wordt bepaald dat de Commissie verscheidene aspecten van de gewijzigde richtlijn, zoals de speciale regeling voor juridische beroepen en de mogelijke gevolgen voor de elektronische handel van de procedures voor het identificeren van cliënten, aan een bijzonder onderzoek dient te onderwerpen.

De overige wijzigingsbepalingen zijn van technische aard en bedoeld om de tekst aan te passen aan het feit dat bepaalde 'personen' in het toepassingsgebied van de richtlijn worden opgenomen.

Bijlage: er wordt een bijlage toegevoegd waarin een beschrijving wordt gegeven van de door het Contactcomité Witwassen van geld overeengekomen beginselen en procedures voor de identificatie van een cliënt wanneer er geen direct persoonlijk contact is tussen deze cliënt en de kredietinstelling of financiële instelling.