Toelichting bij COM(2001)185 - Machtiging van Duitsland met Tsjechië een overeenkomst te sluiten waarin bepalingen voorkomen die afwijken van de artikelen 2 en 3 van de Zesde richtlijn van de Raad (77/388/EEG) van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van nationale wetgeving inzake omzetbelasting

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Bij schrijven dat op 18 oktober 2000 bij het secretariaat-generaal van de Commissie werd geregistreerd, heeft de Bondsrepubliek Duitsland op grond van artikel 30 van de Zesde Richtlijn van de Raad 77/388/EEG van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag  i gevraagd met de Tsjechische Republiek een overeenkomst te mogen sluiten die belastingbepalingen bevat die van de artikelen 2 en 3 van de Zesde Richtlijn afwijken.

De andere lidstaten zijn overeenkomstig artikel 30 bij schrijven van 2 februari 2001 op de hoogte gebracht van het door de Bondsrepubliek Duitsland ingediende verzoek.

Deze overeenkomst heeft betrekking op de bouw van een grensbrug te Furth im Wald-Schafbeg / Folmava/Vollmau, ten dele op het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland en ten dele op het grondgebied van de Tsjechische Republiek, die de Duitse autosnelweg B20 richting oosten met de Tsjechische autosnelweg I/26 richting westen verbindt.

In de overeenkomst is bepaald dat voor de toepassing van de Duitse BTW-wetgeving en de Tsjechische BTW-wetgeving het bouwterrein van de grensbrug en, na de voltooiing daarvan, de brug zelf als behorend tot het soevereine grondgebied van de Tsjechische Republiek worden beschouwd wat de levering van goederen en diensten voor de bouw van de brug en voor de reparatie en renovatie daarvan betreft.

De overeenkomst bevat ook een clausule die voorschrijft dat met uitzondering van douanerechten geen invoerheffingen worden geheven van goederen die van het soevereine grondgebied van één overeenkomstsluitende staat in het soevereine grondgebied van de andere overeenkomstsluitende staat worden ingevoerd, op voorwaarde dat deze goederen voor de bouw of het onderhoud van de betrokken grensbrug worden gebruikt. Deze bepaling is niet van toepassing op goederen die voor hetzelfde doel door overheidsdiensten worden ingevoerd.

Volgens het in de Zesde Richtlijn neergelegde beginsel van de territoriale toepassing zouden bouw-, reparatie- en renovatiewerkzaamheden op Duits soeverein grondgebied aan de belasting over de toegevoegde waarde in Duitsland zijn onderworpen terwijl dergelijke werkzaamheden op Tsjechisch soeverein grondgebied buiten het toepassingsgebied van de Zesde BTW-richtlijn zouden vallen. Indien deze bepalingen zouden worden toegepast, zouden de transacties moeten worden opgesplitst volgens het grondgebied waarop zij plaatsvinden. Bovendien zou elke invoer uit Tsjechië in Duitsland van goederen die voor de bouw of het onderhoud van de brug worden gebruikt in Duitsland aan de belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen.

De overeenkomstsluitende partijen zijn van mening dat de toepassing van deze regels zou leiden tot aanzienlijke fiscale complicaties voor de aannemers die de werkzaamheden uitvoeren. Zij zijn derhalve van oordeel dat de in de ontwerpovereenkomst neergelegde belastingbepalingen verantwoord zijn om de belastingverplichtingen van de aannemers te vereenvoudigen.

Voorts wordt opgemerkt dat de Raad de Bondsrepubliek Duitsland reeds overeenkomstig artikel 30 van de Zesde BTW-richtlijn heeft gemachtigd met de Tsjechische Republiek en de Republiek Polen een aantal overeenkomsten  i betreffende constructiewerkzaamheden in grensgebieden te sluiten die belastingbepalingen bevatten die vergelijkbaar zijn met die van deze overeenkomst.

De Commissie is het ermee eens dat de uniforme belasting van constructie-, reparatie- en renovatiewerkzaamheden en het niet invorderen van belasting over de toegevoegde waarde bij de invoer van goederen die voor dergelijke werkzaamheden bestemd zijn, de aannemers een aantal moeilijkheden zullen besparen die zij zouden ondervinden indien de normale belastingregels werden toegepast.

Tenslotte merkt de Commissie op dat de betrokken overeenkomst een beperkt negatief effect zal hebben op de eigen middelen uit BTW van de Europese Gemeenschappen. Aangezien in het verleden reeds soortgelijke overeenkomsten zijn gesloten, er compenserende maatregelen worden genomen en het gaat om te verwaarlozen bedragen, is de Commissie van mening dat dit geen beletsel mag zijn om de Bondsrepubliek Duitsland in dit geval de gevraagde machtiging te verlenen.

De Commissie is derhalve van mening dat de Bondsrepubliek Duitsland dient te worden gemachtigd de voorgestelde overeenkomst te sluiten.