Toelichting bij COM(2001)42 - Machtiging van Oostenrijk voor een uitzondering op artikel 11 van de Zesde Richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van nationale wetgeving inzake omzetbelasting

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. De Oostenrijkse autoriteiten hebben machtiging gevraagd om op basis van artikel 27 van de Zesde Richtlijn van de Raad van 17 mei 1977, betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde : uniforme grondslag  i een maatregel te blijven toepassen die afwijkt van artikel 11 van deze richtlijn.

2. In overeenstemming met artikel 27, lid 3, van de Zesde Richtlijn heeft de Commissie de overige lidstaten bij schrijven van 4 december 2000 de andere lidstaten in kennis gesteld van het door de Republiek Oostenrijk ingediende verzoek.

3. De akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor het koninkrijk Noorwegen, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, BIJLAGE XV - Lijst bedoeld in artikel 151 van de toetredingakte - IX. BELASTINGEN bepaalt dat de Republiek Oostenrijk voor de toepassing van artikel 27, lid 1, onder de volgende voorwaarden internationale personenvervoer verricht door niet in Oostenrijk gevestigde belastingplichtigen door middel van niet in Oostenrijk geregistreerde motorvoertuigen mag blijven belasten :

- deze overgangsmaatregel geldt tot en met 31 december 2000;

- de in Oostenrijk afgelegde afstand moet worden belast op basis van een gemiddeld belastbaar bedrag per persoon en per kilometer;

- deze regeling mag niet gepaard gaan met fiscale controles aan de grenzen tussen lidstaten;

- deze maategel, die dient om de belastingheffingsprocedure te vereenvoudigen, mag hooguit een verwaarloosbare invloed hebben op het belastingbedrag dat bij het eindgebruik verschuldigd is.

4. Uit hoofde van artikel 9, lid 2, sub b) van de Zesde BTW-Richtlijn is de plaats waar vervoerdiensten worden belast de plaats waar het vervoer plaatsvindt, zulks naar verhouding van de afgelegde afstanden. Het personenvervoer per autocar vanuit een land van Oost-Europa via het Oostenrijkse grondgebied naar een andere lidstaat is aan de BTW onderworpen in verhouding tot het aantal op Oostenrijks grondgebied afgelegde kilometers.

5. Om de in Oostenrijk te belasten belastinggrondslag vast te stellen, zou de totale prijs van de vervoerprestatie moeten worden opgesplitst in verhouding tot de afstanden die in en buiten het land zijn afgelegd. Volgens de gewone regels van het gemeenschappelijk BTW-stelsel, zou een niet in Oostenrijk gevestigd vervoerondernemer de fiscale verplichtingen in verband met de BTW-identificatie en periodieke aangiften moeten vervullen.

6. Sedert de toetreding tot de Europese Unie past Oostenrijk een speciale regeling toe volgens welke het in Oostenrijk afgelegde traject van internationaal personenvervoer verricht door niet in Oostenrijk woonachtige belastingplichtigen met behulp van motorvoertuigen die niet in Oostenrijk zijn ingeschreven, wordt belast in verhouding tot een gemiddelde belastinggrondslag per persoon en per kilometer. Volgens het Toetredingsverdrag mocht deze speciale regeling tot en met 31 december 2000 worden toegepast.

7. De verschuldigde BTW wordt onmiddellijk betaald aan het douanekantoor aan de grens, hetzij bij het binnenkomen van de Europese Unie, hetzij bij het verlaten van de Europese Unie. Wanneer de belastingplichtige noch bij het binnenkomen noch bij het verlaten van de Europese Unie via een douanekantoor passeert zijn de gewone belastingregels zijn van toepassing (betaling van de BTW via de periodieke aangifte). De toepassing van deze vereenvoudigde regeling maakt het mogelijk om een niet in het land gevestigde belastingplichtige die in Oostenrijk personenvervoer verricht met motorvoertuigen die niet in Oostenrijk zijn ingeschreven, vrij te stellen van de fiscale verplichtingen inzake BTW-identificatie en periodieke aangiften.

8. De Commissie heeft evenwel vastgesteld dat Oostenrijk in de praktijk vrijstelling verleent voor het personenvervoer over zijn grondgebied indien dit vervoer wordt verricht met een voertuig dat is ingeschreven in een land waarmee een bilaterale overeenkomst met wederkerigheidsclausule is gesloten. Het resultaat van deze bilaterale overeenkomsten is dat de vereenvoudigde regeling slechts toepasselijk is wanneer het vervoer wordt verricht door een belastingplichtige gevestigd in een land waarmee de Republiek Oostenrijk geen dergelijk akkoord heeft gesloten.

9. Het is echter duidelijk dat de heffing van BTW op eenzelfde soort diensten die zou verschillen naargelang van het land waar de dienstverrichter is gevestigd, strijdig is met het Gemeenschapsrecht. Het geharmoniseerd BTW-stelsel heeft namelijk tot doel om in de mate van het mogelijke factoren uit te schakelen die zowel op nationaal als op communautair niveau de concurrentievoorwaarden zouden kunnen verstoren.

10. De Commissie is derhalve van oordeel dat de Republiek Oostenrijk dient te worden gemachtigd om de afwijkende maatregel te blijven toepassen op voorwaarde dat deze vereenvoudigde inningsregeling onder dezelfde voorwaarden worden toegepast op alle niet in de Republiek Oostenrijk gevestigde ondernemers.