Toelichting bij COM(1999)632 - Toestemming voor de lidstaten de voor bepaalde, voor specifieke doeleinden gebruikte minerale oliën geldende verlagingen of vrijstellingen van het accijnsrecht te blijven toepassen overeenkomstig de procedure van Richtlijn 92/81/EEG

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

De accijnsregeling voor minerale oliën in de Gemeenschap is momenteel neergelegd in Richtlijn 92/81/EEG  i, waarin is gespecificeerd welke producten als minerale oliën beschouwd moeten worden, alsmede bij welk gebruik de accijns moet worden toegepast. In de richtlijn zijn ook bepaalde verplichte vrijstellingen van de normale accijns alsmede enkele facultatieve vrijstellingen en verlaagde tarieven opgenomen. Bovendien kan de Raad ingevolge artikel 8, lid 4, van de richtlijn, op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen besluiten dat een lidstaat uit specifieke beleidsoverwegingen verdere vrijstellingen of verlagingen mag invoeren. Momenteel bestaan er meer dan negentig dergelijke afwijkingen.

In Richtlijn 92/81/EEG is ook bepaald dat de Commissie de vrijstellingen en verlagingen op gezette tijden aan een nieuw onderzoek onderwerpt. Indien de Commissie oordeelt dat deze niet langer aanvaardbaar zijn omdat zij de mededingingsverhoudingen of de werking van de interne markt verstoren dan wel onverenigbaar zijn met het communautair milieubeleid, dient zij bij de Raad passende voorstellen in. Alle afwijkingen die zijn toegestaan ingevolge artikel 8, lid 4, moeten uiterlijk op 31 december 1999, vervaldatum van de bij de desbetreffende beschikkingen verleende machtigingen, aan een nieuw onderzoek worden onderworpen. De Raad onderzoekt de situatie op basis van een voorstel van de Commissie en beslist of deze vrijstellingen en verlagingen worden afgeschaft, gewijzigd of verlengd.

Het laatste grote onderzoek naar afwijkingen die waren toegestaan in het kader van artikel 8, lid 4, resulteerde in Beschikking 97/425/EG van de Raad van 30 juni 1997. Artikel 1 van die beschikking bevat afwijkingen die automatisch blijven gelden tenzij de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen beslist dat, hetzij al deze afwijkingen hetzij één of meer daarvan worden afgeschaft of gewijzigd. Dit artikel, dat het resultaat was van een compromisvoorstel, werd door de Commissie ongaarne aanvaard omdat zij van mening was dat afwijkingen die niet in de tijd beperkt zijn, strijdig zijn met het Gemeenschapsrecht. Een verklaring van die strekking in de notulen van de Commissie werd in het slotdocument opgenomen. Het onderhavige voorstel maakt derhalve een eind aan de automatische verlengingen van afwijkingen en geeft de Raad meer controle over dergelijke maatregelen door er in te voorzien dat deze regelmatig worden onderzocht en dat voor de verlenging ervan een concreet besluit vereist is.

Tijdens de discussies die aan de goedkeuring van Beschikking 97/425/EG van de Raad vooraf gingen, werden vragen gesteld over de verenigbaarheid van sommige afwijkingen met de bepalingen in het Verdrag met betrekking tot de steunmaatregelen. Bijgevolg werd in de beschikking die uiteindelijk werd goedgekeurd, bepaald dat de afwijkingen krachtens artikel 3 het voorwerp dienden te vormen van een andere beschikking van de Raad waarin een besluit werd genomen over het beleid dat in de toekomst ten aanzien van deze afwijkingen zou worden gevolgd. Deze beschikking moest voor 31 december 1998 worden gegeven. Uiteindelijk waren de problemen met betrekking tot steunmaatregelen en de afwijkingen in kwestie bij het verstrijken van deze termijn niet opgelost. Bijgevolg werd Beschikking 99/255/EEG van de Raad gegeven, waarbij de geldigheidsduur van de afwijkingen krachtens artikel 3 met twaalf maanden, d.w.z. tot 31 december 1999, werd verlengd. De Raad ging er van uit dat de problemen met betrekking tot de steunmaatregelen tegen deze tijd opgelost zouden zijn.

De Commissie heeft de rechtsgeldigheid van afwijkingen die werden toegestaan in het kader van artikel 8, lid 4, van Richtlijn 92/81/EG derhalve verder onderzocht en is daarbij vooral nagegaan of de bepalingen van artikel 87 van het Verdrag met betrekking tot de steunmaatregelen werden overtreden. Dientengevolge werden 4 bestaande afwijkingen geïdentificeerd die indruisen tegen de bepalingen met betrekking tot de steunmaatregelen. Deze afwijkingen worden afzonderlijk opgevoerd in artikel 3 van dit voorstel en worden slechts toegestaan tot 31 december 2000, zodat de begunstigden over één jaar beschikken om zich aan de nieuwe situatie aan te passen.

Bovendien zijn aan verschillende lidstaten afwijkingen toegestaan die verlagingen of vrijstellingen van accijns mogelijk maken voor afgewerkte olie die direct na terugwinning of recycling hergebruikt wordt als brandstof waarop accijns van toepassing is. De Commissie heeft bovendien in Beschikking 97/425/EG een op een verklaring in de notulen van de Commissie gebaseerde clausule over afgewerkte olie opgenomen waarin zij het voornemen te kennen geeft om deze afwijkingen opnieuw te bezien in het licht van de resultaten van haar onderzoek naar de behandeling van afgewerkte olie. De huidige afwijkingen werden hoofdzakelijk toegestaan om problemen in verband met de verwijdering van afgewerkte olie zoveel mogelijk te voorkomen. De afwijkingen in de vorm van fiscale aanmoedigingen voor het gebruik van afgewerkte olie als brandstof maakt het minder waarschijnlijk dat deze olie wordt gedumpt.

In artikel 3 van de huidige richtlijn over de verwijdering van afgewerkte olie (75/439/EEG, gewijzigd bij Richtlijn 87/101/EEG) is bepaald dat 'wanneer beperkingen van technische, economische en organisatorische aard zich daar niet tegen verzetten, de lidstaten de nodige maatregelen nemen om voorrang te geven aan de behandeling van afgewerkte olie door regeneratie'. In het licht van een recent vonnis van het Europese Hof van Justitie in zaak C 102-97 (Commissie v/de Bondsrepubliek Duitsland) oordeelt de Commissie dat de afwijkingen met betrekking tot de accijns voor afgewerkte olie niet verenigbaar zijn met de doelstellingen van de gewijzigde Richtlijn 75/439/EEG. Deze afwijkingen werden bijgevolg afzonderlijk opgevoerd in artikel 2 van dit voorstel en worden slechts toegestaan tot 31 december 2000, zodat de begunstigden over één jaar beschikken om zich aan de nieuwe situatie aan te passen. Teneinde evenwel te waarborgen dat rekening kan worden gehouden met eventuele restricties op het milieugebied van afzonderlijke lidstaten werd voorzien in de mogelijkheid de afwijkende maatregelen na deze datum te verlengen, mocht dit nodig blijken. Voor de machtiging tot verlenging van deze maatregelen zou eenparigheid van stemmen in de Raad vereist zijn.