Toelichting bij COM(1998)352 - Overeenkomst met de Regering van Canada betreffende de toepassing van hun mededingingsrecht

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

I. Inleiding Globalisatie

De achtergrond waartegen de mededingingsregels moeten worden toegepast, verandert voortdurend in het snel evoluerend economisch klimaat van vandaag. De nieuwe technologie leidt in vele sectoren tot een toenemende globalisatie. Het steeds hogere tempo van de technologische vooruitgang, de openstelling van markten en de snelle ontwikkeling van wereldwijde concurrentie in vele sectoren vormen een uitdaging voor het mededingingsbeleid, zowel dat van de Europese Commissie als dat van andere instanties elders in de wereld die met de handhaving van het mededingingsrecht belast zijn.

Het feit dat heden ten dage vele ondememingen wereldwijd actief zijn of strategische allianties met intemationale partners aangaan, stelt de mededingingsautoriteiten voor nog meer uitdagingen. De economische gevolgen van concentraties, concurrentiebeperkende praktijken of misbruik van machtspositie zijn vaak voelbaar in andere landen dan die waar de betrokken ondememingen gevestigd zijn.

Hinderpalen voor de handhaving van het mededingingsrecht

Hoewel de Commissie op grond van het volkenrecht over een zekere bevoegdheid beschikt om haar mededingingsregels op buiten de Gemeenschap gevestigde ondememingen toe te passen, stuit dit in de praktijk vaak op problemen. Zo kunnen zich moeilijkheden voordoen in verband met het verkrijgen van informatie en bevvijsmateriaal die zich buiten de Gemeenschap bevinden. Bovendien zijn mededingingsregels die erop gericht zijn een werkzame concurrentie op de interne markt in stand te houden wellicht minder doeltreffend wanneer moet worden opgetreden tegen concurrentieverstorend gedrag op de wereldmarkt.

Naarmate meer landen eigen mededingingsregels vaststellen en meer mededingingsautoriteiten bevoegdheid over buitenlandse ondememingen opeisen omdat zij schade berokkenen aan binnenlandse markten, neemt het risico van tegenstrijdige of onderling afwijkende beslissingen onvermijdelijk toe.

Samenwerking

De ervaring leert dat samenwerking het meest doeltreffende middel is om op te treden tegen concurrentieverstorend gedrag dat in meer dan een rechtsgebied gevolgen heeft. Wanneer de mededingingsautoriteiten over de gehele wereld van elkaars acties op de hoogte zijn en elkaars beweegredenen begrijpen, wordt het risico van geschillen in concrete zaken verminderd. Een verslag van de deskundigengroep inzake het mededingingsbeleid in de nieuwe commerciele ordening1 bevatte de aanbeveling dat de Europese Unie haar netwerk van bilaterale samenwerkingsovereenkomsten op het gebied van het mededingingsrecht uitbreidt.

Met het oog hierop heeft de Commissie krachtens het haar door de Raad op 23 januari 1995 verleende mandaat om met de Canadese autoriteiten over een bilaterale overeenkomst te onderhandelen, met Canada onderhandclingen gevoerd die crtoe hebben geleid dat overeenstemming is bereikt over een ontwerp van Overeenkomst betreffende de toepassing van het mededingingsrecht. De ontwerp-Overeenkomst vertoont sterke gelijkenis met de in 1991 met de Regering van de Verenigde Staten gesloten Overeenkomst2.

II. De Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschanpen en de Regering van

Canada betreffende de toepassing van hun mededingingsrecht

De ontwerp-Overeenkomst voorziet in kennisgeving, wanneer een zaak wordt onderzocht die gewichtige belangen van de andere Partij kan raken. Dankzij deze procedure van kennisgeving zal elke mededingingsautoriteit op de hoogte zijn van wat de andere mededingingsautoriteit ondemeemt, en zal gemakkelijk kunnen worden nagegaan of een zaak voor beide Partijen van belang is. Zodra is vastgesteld dat een zaak voor beide Partijen van belang is, zullen de Partijen de bepalingen van de Overeenkomst inzake samenwerking of coordinate in werking kunnen stellen.

De Partijen kunnen overeenkomen hun handhavend optreden te coordineren of elkaar bijstand te verlenen, waardoor de kans toeneemt dat op zo doeltreffend mogelijke wijze een einde wordt gemaakt aan concurrentieverstorend gedrag. Coordinate door de mededingingsautoriteiten kan ook voor ondememingen voordelig zijn, omdat hierdoor het risico kleiner wordt dat tegenstrijdige beslissingen worden genomen. Coordinatie en bijstand zijn slechts mogelijk, voorzover dit verenigbaar is met de wetgeving en de gewichtige belangen van de Partijen.

1.

Evenals de EG/VS-Overeenkomst van 1991 bevat de voorgestelde


EG/Canada-Overeenkomst bepalingen betreffende zowel de positieve als de negatieve of traditionele intemationale courtoisie. De positieve internationale courtoisie houdt in dat een Partij de andere Partij kan verzoeken om tot handhavend optreden over te gaan. De negatieve of traditionele intemationale courtoisie houdt in dat een Partij allc relevante factoren in aanmerking moet nemen, wanneer haar handhavend optreden gewichtige belangen van de andere Partij kan raken. Door bij de handhaving van het

mededingingsrecht elkaars belangen in acht te nemen wordt het risico van geschillen verminderd.

ArtikelVII van de ontwerp-Overeenkomst voorziet in de uitwisseling van informatie tussen de Partijen. Deze bepaling heeft slechts een beperkte draagwijdte, aangezien artikel XI duidelijk maakt dat de vigerende wetgeving ongewijzigd blijft. De Partijen mogen geen informatie uitwisselen, wanneer dit in strijd is met hun vigerende wetgeving of met hun gewichtige belangen. Op de Commissie rust bij de huidige stand van het recht een strikte geheimhoudingsplicht wat betreft de informatie die zij bij de toepassing van het mededingingsrecht bij ondememingen inwint. De Overeenkomst moedigt de Partijen er evenwel toe aan te trachten de toestemming van de betrokken ondememingen te verkrijgen voor het uitwisselen tussen de Partijen van informatie die normaal als vertrouwelijk wordt beschouwd. De Partijen zijn gehouden de vertrouwelijkheid van de uit hoofde van de Overeenkomst uitgewisselde informatie te bewaren.

De bepalingen van de ontwerp-Overeenkomst worden gedetailleerd beschreven in de Bijlage bij deze Toelichting.

III. RECHTSGRONDSLAG

Omdat de ontwerp-Overeenkomst verband houdt met de mededingingsregels van het EG-Verdrag, wordt de rechtsgrondslag waarop de Raad zich moet baseren om de Overeenkomst te sluiten, gevormd door de artikelen 87 en 235 juncto artikel 228, lid 3, van het EG-Verdrag. Het Europees Parlement moet worden geraadpleegd vooraleer de Raad de Overeenkomst kan sluiten. In zoverre de Overeenkomst van toepassing is op EGKS-producten, vormen de artikelen 65 en 66 van het EGKS-Verdrag de rechtsgrondslag waarop de Commissie zich moet baseren om de Overeenkomst te sluiten.

IV. CONCLUSIE

Indien de voorgestelde Overeenkomst wordt gesloten, zal dit het voor de Commissie en voor de mededingingsautoriteit van Canada gemakkelijker maken om met elkaar samen te werken. Door een kader voor samenwerking te bieden zal de Overeenkomst ervoor zorgen dat de handhaving van het mededingingsrecht doeltreffender wordt en dat zich minder gevallen voordoen waarin de mededingingsautoriteiten tegenstrijdige of onverenigbare beslissingen nemen. De Overeenkomst zal ook tot veel nauwere betrekkingen tussen de Commissie en de mededingingsautoriteit van Canada en tot een beter begrip van elkaars mededingingsbeleid leiden.

De Commissie stelt derhalve voor dat de Raad tezamen met de Commissie een besluit houdende sluiting van de bij deze mededeling gevoegde Overeenkomst vaststelt. Te dien einde is een voorstel voor een gezamenlijk besluit van de Raad en de Commissie houdende sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en de Regering van Canada betreffende de toepassing van hun mededingingsrecht bij deze mededeling gevoegd.

BIJLAGE

Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en de Regering van Canada betreffende de toepassing van hun mededingingsrecht

Beschrijving van de Overeenkomst

Doel

Het hoofddoel van de Overeenkomst bestaat erin een stelsel van samenwerking en codrdinatie tussen de Europese Commissie en de mededingingsautoriteit van Canada in het leven te roepen, teneinde de handhaving van het mededingingsrecht doeltreffender te maken en het risico van tegenstrijdige of elkaar overlappende beslissingen te verminderen.

Artikel I - Doel en definities

In lid 1 wordt het doel van de Overeenkomst beschreven, namelijk het bevorderen van samenwerking en coordinatie en het voorkomen van geschillen tussen de mededingingsautoriteiten.

In lid 2 wordt een aantal termen gedefinieerd die in de Overeenkomst worden gebruikt. Wat de Gemeenschap betreft, omvat het toepassingsgebied van de Overeenkomst de artikelen 85, 86 en 90 van het EG-Verdrag, Verordening nr. 4064/89 betreffende de controle op concentraties van ondememingen, de artikelen 65 en 66 van het EGKS-Verdrag en de desbetreffende uitvoeringsbepalingen. Wat Canada betreft, bestrijkt de Overeenkomst de Competition Act en de desbetreffende uitvoeringsbepalingen. Met het oog op de eventuele vaststelling van andere wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen in de toekomst wordt in de mogelijkheid voorzien de definitie van mededingingsrecht uit te breiden. Omdat voor elke uitbreiding van de definitie van mededingingsrecht de schriftelijke toestemming van beide Partijen vereist is, bestaat er geen gevaar dat de definitie ruimer wordt dan oorspronkelijk de bedoeling was.

Artikel II - Kennisgeving

Lid 1 bepaalt dat aan de mededingingsautoriteit van de andere Partij kennisgeving moet worden gedaan, wanneer “gewichtige belangen” van die Partij worden geraakt. In lid 2 worden enkele gevallen beschreven waarin aan die voorwaarde voldaan is. Lid 3 bepaalt op welk tijdstip de kennisgeving moet worden verricht. Dit wordt in de leden 4 t.e.m. 7 nader uitgewerkt. Het uitgangspunt is dat de kennisgeving in een voldoende vroeg stadium van de procedure moet plaatsvinden opdat nog rekening kan worden gehouden met het standpunt van de andere Partij. Lid 7 bepaalt dat kennisgeving vereist is, telkens wanneer de mededingingsautoriteit van een Partij aan een administratieve of gerechtelijke procedure deelneemt. Lid 8, bepaalt dat een kennisgeving voldoende gedetailleerd moet zijn om de geadresseerde Partij in staat te stellen voorshands te beoordelen welke gevolgen het handhavend optreden voor haar belangen heeft. Lid 9 moet worden gelezen in samenhang met artikel IX, dat hiema wordt besproken.

Artikel III - Overleg

Artikel III bepaalt dat elke Partij om overleg kan verzoeken. De aangezochte Partij is gehouden onverwijld tot overleg over te gaan.

Artikel IV - Coordinatie van hanclhavend opt reden

Artikel IV bepaalt dat de Partijen zich ertoe verbinden elkaar bijstand te verlenen, telkens wanneer dit op grond van hun wetgeving en gelet op hun gewichtige belangen mogelijk is. Lid 2 betreft het geval waarin de Partijen overeenkomen dat het in hun beider belang is hun handhavend optreden met betrekking tot onderling verband houdende situaties te coordineren. Er wordt hier gedoeld op omstandigheden waarin concurrentieverstorend gedrag op de markt van de ene Partij in verband kan worden gebracht met gelijkaardig gedrag op de markt van de andere Partij. In dergelijke omstandigheden kan het voor de mededingingsautoriteiten van de twee Partijen nuttig zijn hun optreden te coordineren en elkaar bijstand te verlenen, natuurlijk voorzover dit met hun respectieve wetgeving en gewichtige belangen verenigbaar is.

Lid 3 bepaalt dat bij de coordinatie van handhavend optreden de wetgeving en de gewichtige belangen van de Partijen in acht moeten worden genomen. Een dergelijke coordinatie kan leiden tot een handhavend optreden van de mededingingsautoriteiten van een Partij of van de mededingingsautoriteiten van bcide Partijen.

Volgens lid 3, onder c), kan elke Partij te alien tijde aan de andere Partij kennisgeving doen dat zij voomemens is de coordinatie te beperken of te beeindigen, en haar handhavend optreden op onafhankelijke wijze voortzetten.

Artikel V - Samemverking met betrekking tot concurrentieverstorende activiteiten op het grondgebied van een Partij die de belangen van de andere Partij schaden

Artikel V staat ook bekend als de bepaling inzake “positieve intemationale courtoisie”, op grond waarvan een Partij waarvan de belangen worden geschaad door activiteiten die in het rechtsgebied van de andere Partij plaatsvinden, de zaak onder de aandacht van laatstgenoemde Partij kan brengen. Het is mogelijk dat laatstgenoemde Partij niet van het probleem op de hoogte was of het niet als een prioriteit beschouwde. Zodra de aangezochte Partij op de hoogte is van de situatie en van het feit dat daardoor gewichtige belangen van de andere Partij worden geraakt, kan zij naar eigen discretie en met de nodige aandacht voor het gerezen probleem maatregelen treffen om de toepasselijke regels te doen naleven.

Wanneer tot een handhavend optreden wordt overgegaan, moet de mededingingsautoriteit van de aangezochte Partij de verzoekende Partij van belangrijke ontwikkelingen tijdens, en van het resultaat van, dit optreden op de hoogte houden (lid 3).

Lid 4 bepaalt dat het volledig ter discretie van de mededingingsautoriteit van de aangezochte Partij staat of zij met betrekking tot de in het verzoek beschreven concurrentieverstorende activiteiten al dan niet tot een handhavend optreden overgaat, en dat niets in dit artikel de verzoekende Partij belet zelf tot een handhavend optreden over te gaan.

Artikel VI - Voorkoming van geschillen

Artikel VI staat ook bekend als de bepaling inzake “negatieve” of “traditionele intemationale courtoisie”. Lid 1 bepaalt dat elke Partij in alle stadia van haar handhavend optreden op het gebied van de mededinging de gewichtige belangen van de andere Partij nauwgezet in acht moet nemen.

In lid 2 wordt een aantal factoren opgesomd die elke Partij in aanmerking moet nemen, telkens wanneer haar handhavend optreden gewichtige belangen van de andere Partij kan schaden.

Het begrip “gewichtige belangen” moet worden verstaan in het licht van het doel van de Overeenkomst, dat erin bestaat daadwerkelijke samenwerking op het gebied van de mededinging tot stand te brengen. Het moet dus om gewichtige belangen volgens de maatstaf van dat doel gaan. In lid 2, punt iv), is echter ook sprake van de mogelijkheid van conflict met het “verklaard economisch beleid” van de andere Partij. Hiermee wordt beoogd te vermijden dat de, territoriale of extraterritoriale, handhaving van de mededingingsregels een duidelijk verklaarde doelstelling van de andere Partij doorkruist.

Artikel VII - Uitwisseling van infonnatie

Dit artikel brengt geen wijziging in de regels inzake de uitwisseling van vertrouwelijke infonnatie.

Lid 1 bepaalt dat de Partijen zich ertoe verbinden elkaar informatie te verstrekken die een doeltreffende toepassing van hun beider mededingingsrecht vergemakkelijkt en tot een beter begrip van elkaars handhavingsbeleid en handhavend optreden bijdraagt.

Lid 2 bepaalt dat een Partij de andere Partij kan verzoeken om informatie die van belang is voor een handhavend optreden of een voorgenomen handhavend optreden van de mededingingsautoriteit van de verzoekende Partij.

Lid 3 bepaalt dat, wanneer de mededingingsautoriteiten van beide Partijen terzelfder tijd optreden, elke Partij zich ervan moet vergewissen of de betrokken natuurlijke personal of rcchtspersonen crmce instcmmen dat de mededingingsautoriteiten van de Partijen elkaar vertrouwelijke informatie verstrekken.

In lid 4 wordt gesteld dat de Partijen elkaar tijdens overleg overeenkomstig artikel III zoveel infonnatie moeten verstrekken als zij kunnen, teneindc een zo breed mogelijke discussie over de relcvante aspecten van een bepaaklc vcrrichting te vergemakkelijken.

Artikel VIII - Halfjaarlijkse bijeenkomsten

Lid 1 voorziet in het houden van halfjaarlijkse bijeenkomsten van de mededingingsautoriteiten, teneinde aangelegenheden van gemeenschappelijk belang inzake samenwerking en coordinate in verband met hun handhavend optreden te bespreken.

Lid 2 bepaalt dat van deze halfjaarlijksc bijeenkomsten verslag wordt uitgebracht aan het Gemengd Samenwerkingscomite dat is opgcricht bij de Kaderovereenkomst voor commerciele en economische samenwerking tussen de Europese Gemeenschappen en Canada.

Artikel IX- Medeclelingen uit hoofcle van deze Overeenkomst

Artikel IX bepaalt dat mededelingen uit hoofde van de Overeenkomst normaal door de mededingingsautoriteiten rechtstreeks tot elkaar worden gericht, hetzij mondeling, hetzij per telefoon of fax. Deze informele methode van communicatie moet de samenwerking vergemakkelijken. Kennisgevingen, verzoeken om overleg en verzoeken inzake “positieve intemationale courtoisie” moeten evenwel langs diplomatieke weg schriftelijk worden bevestigd.

Artikel X - Vertrouwelijkheid en gebruik van infonnatie

Lid 1 bepaalt dat geen der Partijen gehouden is de andere Partij infonnatie mede te delen, wanneer dit krachtens haar wetgcving verboden of met haar belangen onverenigbaar is.

Lid 2 bepaalt dat informatie die in vertrouwen door de ene aan de andere Partij of door de ene aan de andere mededingingsautoriteit wordt medegedeeld, zoveel mogelijk moet worden beschermd. Verzoeken van derden om hen van dergelijke informatie in kennis te stellen moeten zoveel mogelijk worden afgewezen.

Lid 3 waarborgt dat elke lidstaat waarvan gewichtige belangen worden geraakt, over alle uit hoofde van de Overeenkomst ontvangen kennisgevingen wordt ingelicht. De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat zal ook over elk geval van samenwerking bij of coordinate van handhavend optreden worden ingelicht. Hierbij moet een verzoek van de mededingingsautoriteit van Canada om derden niet van vertrouwelijke informatie in kennis te stellen worden geeerbiedigd.

Lid 4 bepaalt dat de mededingingsautoriteiten van de Partijen met elkaar in overleg moeten treden alvorens stappen te ondememen die kunnen leiden tot een wettelijke verplichting om uit hoofde van de Overeenkomst verstrekte infonnatie voor derden beschikbaar te stellen.

Lid 5 bepaalt dat informatie die een Partij uit hoofde van de Overeenkomst ontvangt, uitsluitend mag worden gcbruikt ten behoove van de handhaving van het mededingingsrecht van die Partij. Op grand van artikel II (kennisgeving) ontvangen informatie mag uitsluitend worden gcbruikt ten behoeve van het bepaalde in de Overeenkomst.

Lid 6 bepaalt dat een Partij de voorwaarden kan vaststellen waaronder gebruik mag worden gemaakt van de informatie die zij verstrekt. De Partij die de informatie ontvangt, moet de toestemming van de andere Partij verkrijgen om van die informatie gebruik te mogen maken op een wijze die met de gestelde voorwaarden in strijd is.

Artikel XI - Vigerende wetgeving

Artikel XI bepaalt dat geen der Partijen ingevolge de Overeenkomst gehouden is te handelen op een wijze die met haar vigerende wetgeving onverenigbaar is, noch die wetgeving te wijzigen.

Artikel XII - Inwerkingtreding en beeindiging

Artikel XII bepaalt dat de Overeenkomst bij haar ondertekening in werking treedt. De Overeenkomst kan door elk der Partijen met een opzeggingstermijn van 60 dagen worden beeindigd. De Partijen moeten de werking van de Overeenkomst binnen 24 maanden na haar inwerkingtreding beoordelen, zodat zij kunnen nagaan op welke andere terreinen het nuttig zou kunnen zijn dat zij samenwerken, en kunnen onderzoeken op welke wijze de Overeenkomst anderszins zou kunnen worden verbeterd. Hierbij moeten de Partijen onder meer gevallen analyseren die zich hebben voorgedaan of zich zouden kunnen voordoen, teneinde uit te maken of hun belangen beter zouden worden gediend door nauwere samenwcrking.

Drie tussen de Partijen gewisselde brieven zijn aan de Overeenkomst gehecht. Deze brieven vormen een integrerend deel van dc Overeenkomst. In een aan de Overeenkomst gehechte interpretatieve brief leggen de Europese Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal twee interpretatieve verklaringen af. De eerste verklaring houdt in dat de informatie die uit hoofde van de Overeenkomst wordt uitgewisseld, geen informatie mag omvatten die onder toepassing van artikel 20 van Verordening nr. 17/62 van de Raad of van overeenkomstige bepalingen van andere verordeningen op het gebied van de mededinging valt. Dergelijke informatie mag slechts aan de mededingingsautoriteit van Canada worden medegedeeld met uitdrukkelijke toestemming van degene van wie die informatie afkomstig is.

De tweede verklaring houdt in dat elke Partij de vertrouwelijkheid bewaart van alle informatie die haar door de andere Partij in vertrouwen wordt verstrekt. De Partij die de informatie ontvangt, moet weigeren in te gaan op verzoeken van derden om hen van die informatie in kennis te stellen, tenzij voor een dergelijke mededeling van informatie toestemming wordt verleend door de Partij die de informatie verstrekt, of een dergelijke mededeling van informatie verplicht is krachtens de wetgeving van de Partij die de informatie ontvangt. Elke Partij moet de andere Partij op de hoogte brengen van het feit dat informatie bij toeval is gebruikt of ter kennis van derden is gekomen op een wijze die met het bepaalde in artikel X in strijd is.

In een brief van Canada wordt bevestigd dat voornoemde interpretatieve brief in overcenstemming is met de wijze waarop de Overeenkomst aan Canadese zijde wordt verstaan. Voorts wordt in deze brief herhaald dat de vigerende wetgeving ongewijzigd blijft, hetgeen wordt geillustreerd met erop te wijzen dat Canada geen informatie kan uitwisselen wanneer een dergelijke uitwisseling krachtens de vigerende wetgeving verboden is. Derhalve wordt bevestigd door de Europese Commissie dat Canada’s brief geen aanleiding geeft tot bezwaren.

Voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie houdende sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en de Regering van Canada betreffende de toepassing van hun mededingingsrecht

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 87 en 235, gelezen in samenhang met artikel 228, lid 3,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, inzonderheid op de artikelen 65 en 66,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Overwegende dat toepassing dient te worden gemaakt van artikel 235 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, omdat de tekst van de Overeenkomst onder meer betrekking heeft op fusies en verwervingen, die onder toepassing van Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende de controle op concentrates van ondememingen3 vallen, welke in hoofdzaak op artikel 235 berust;

Overwegende dat, nu de problemen op het gebied van de mededinging steeds duidelijker een intemationale dimensie gaan vertonen, de intemationale samenwerking op dit gebied dient te worden verbeterd;

Overwegende dat de Commissie te dien einde met de Regering van Canada onderhandelingen heeft gevoerd en overeenstemming heeft bereikt over een Overeenkomst betreffende de toepassing van het mededingingsrecht van de Europese Gemeenschappen en van Canada;

Overwegende dat de Overeenkomst, met de daarbijbehorende briefwisseling, dient te worden goedgekeurd,

BESLUITEN:

Artikel 1

De Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en de Regering van Canada betreffende de toepassing van hun mededingingsrecht, met de daarbijbehorende briefwisseling, wordt namens de Europese Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal goedgekeurd.

De tekst van de Overeenkomst en van de daarbijbehorende briefvvisseling, gesteld in de Engelse, Deense, Duitse, Griekse, Spaanse, Franse, Italiaanse, Nederlandse, Portugese, Finse en Zweedse taal, is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De Voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) de Overeenkomst namens de Europese Gemeenschap te ondertekenen.

De Voorzitter van de Commissie wordt gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) de Overeenkomst namens de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal te ondertekenen.

Gedaan te Brussel,

2.

Voor de Raad De Voorzitter


Voor de Commissie De Voorzitter

to

ONTWERP VAN OVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN EN DE REGERING VAN CANADA

BETREFFENDE DE TOEPASSING VAN HUN MEDEDINGINGSRECHT

De Europese Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (hiema 'de Europese Gemeenschappen' te noemen) ter ene en de Regering van Canada (hiema “Canada” te noemen) ter andere (hiema “de Partijen” te noemen),

Gezien hun nauwe economische betrekkingen,

Erkennende dat de economieen in de wereld, ook die van de Partijen, in toenemende mate met elkaar verbonden raken,

Eensgezind ervan overtuigd dat een correctc cn doeltreffende handhaving van het mededingingsrecht voor de goede werking van hun respectieve markten en voor hun onderling handelsverkeer van belang is,

Vastbesloten een correcte en doeltreffende handhaving van hun mededingingsrecht door middel van onderlinge samenwerking en in voorkomend geval door middel van onderlinge coordinate bij de toepassing van dit recht te bevorderen,

Overwegende dat de Partijen de problemen die zij elk op het gebied van de mededinging ondervinden, in bepaalde gevallen doeltreffender zullen kunnen aanpakken wanneer zij, in plaats van ieder voor zich, op gecoordineerde wijze handhavend optreden,

Vastbesloten hun wederzijdse gewichtige belangen bij de toepassing van hun mededingingsrecht nauwgezet in acht te nemen en zich naar best vermogen in te spannen om die belangen met elkaar te verzoenen,

Gelet op de Aanbeveling van de Organisatic voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling van 27 en 28 juli 1995 bctreffendc de samenwerking tussen de lidstaten inzake concurrentiebeperkende handclspraktijkcn die het internationale handelsverkeer bei'nvloeden, en

Gelet op de Overeenkomst van 6 juli 1976 inzake economische samenwerking tussen de Europese Gemeenschappen en Canada, de Verklaring van 22 november 1990 inzake de betrekkingen tussen de Europese Gemeenschap en Canada, en de Gemeenschappelijke Politieke Verklaring van 17 december 1996 inzake de betrekkingen tussen Canada en de EU en het bijbehorende Actieplan,

l\

Hebben besloten deze Overeenkomst te sluiten :

I. DOEL EN DEFINITIES

1. Deze Overeenkomst heeft tot doel de samenwerking en coordinate tussen de mededingingsautoriteiten van de Partijen te bevorderen, geschillen tussen de Partijen in verband met de toepassing van huh mededingingsrecht zoveel mogelijk te voorkomen en de gevolgen van dergelijke geschillen te beperken.

3.

2. In deze Overeenkomst


wordt onder 'concurrentieverstorende activiteiten' verstaan: elke gedraging of verrichting die overeenkomstig het mededingingsrecht van een Partij tot sancties of andere herstelmaatregelen aanleiding kan geven;

wordt onder “bevoegde autoriteit van een lidstaat” verstaan: de in bijlage A genoemde autoriteit van een lidstaat. Bijlage A kan te alien tijde door de Europese Gemeenschappen worden aangevuld of gewijzigd. Canada wordt schriftelijk van elke aanvulling of wijziging in kennis gesteld voordat enige informatie aan een nieuw in de lijst opgenomen autoriteit wordt toegezonden;

wordt onder 'mededingingsautoriteit' of 'mededingingsautoriteiten' verstaan :

i) wat Canada betreft, de overeenkomstig de Competition Act aangewezen Director of Investigation and Research, en/of

ii) wat de Europese Gemeenschappen betreft, de Commissie van de Europese Gemeenschappen, in zoverre zij krachtens het mededingingsrecht van de Europese Gemeenschappen bevoegd is;

wordt onder 'mededingingsrecht' verstaan :

i) wat Canada betreft, de Competition Act en de desbetreffende uitvoeringsbepalingen, en

ii) wat de Europese Gemeenschappen betreft, de artikelen 85, 86 en 89 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, Verordening (EEG) nr. 4064/89 betreffende de controle op concentraties van ondememingen, de artikelen 65 en 66 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGK.S) en de bepalingen tot uitvoering van de genoemde Verdragen, met inbegrip van Beschikking nr. 24-54 van de Hoge Autoriteit,

alsmede alle bepalingen tot wijziging van voomoemde bepalingen en alle andere wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen waarvan de Partijen gezamenlijk schriftelijk verklaren dat ze tot het 'mededingingsrecht' in de zin van deze Overeenkomst behoren; en

wordt onder 'handhavend optreden' verstaan: elke toepassing van het mededingingsrecht bij wege van een onderzoek of procedure, gevoerd door de mededingingsautoriteit van een Partij .

3. Elke verwijzing in deze Overeenkomst naar een bepaling van het mededingingsrecht van een Partij wordt gelezen als een verwijzing naar die bepaling zoals ze van tijd tot tijd wordt gewijzigd, en naar elke bepaling die in de plaats van eerstgenoemde bepaling treedt.

4.

II. KENNISGEVING


1. Elke Partij doet op de in dit artikel en in artikel IX vastgestelde wijze aan de andere Partij kennisgeving van elk handhavend optreden dat gewichtige belangen van laatstgenoemde Partij kan raken.

2. Als een handhavend optreden dat gewichtige belangen van de andere Partij kan raken en derhalve gewoonlijk omstandigheden doet ontstaan die een kennisgeving vereisen, wordt onder meer beschouwd elk handhavend optreden:

i) dat van belang is voor een handhavend optreden van de andere Partij;

ii) dat betrekking heeft op concurrentieverstorende activiteiten, niet zijnde fusies of verwervingen, die geheel of ten dele op het grondgebied van de andere Partij plaatsvinden;

iii) dat betrekking heeft op gedragingen die worden geacht door de andere Partij of door een van haar provincies onderscheidenlijk lidstaten te zijn vereist, aangemoedigd of goedgekeurd;

5.

iv) dat betrekking heeft op een fusie of verwerving, indien


- ten minste een bij de verrichting betrokken ondememing, of

- een ondememing die zcggenschap over ten minste een bij de verrichting betrokken ondememing heeft,

een vennootschap naar, of een ondememing opgericht overeenkomstig, het recht van de andere Partij of van een van haar provincies onderscheidenlijk lidstaten is;

v) in verband waarmee een mededingingsautoriteit herstelmaatregelen treft of om herstelmaatregelen verzoekt, ten gevolge waarvan bepaalde gedragingen op het grondgebied van de andere Partij vereist of verboden zouden zijn; of

vi) in verband waarmee cen van de Partijen informatie verlangt die zich op het grondgebied van de andere Partij bevindt.

3. Een kennisgeving als bedoeld in dit artikel wordt in de regel verricht zodra een mededingingsautoriteit er weet van krijgt dat zich omstandigheden voordoen die zulk een kennisgeving vereisen, en in ieder geval overeenkomstig de leden 4 tot en met 7 van dit artikel.

4. Wanneer zich met betrekking tot fusies of verwervingen omstandigheden voordoen welke een kennisgeving vereisen, wordt die kennisgeving verricht:

a) wat de Europese Gemeenschappen betreft, zodra overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad een mededeling in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen wordt gepubliceerd, of zodra de verrichting overeenkomstig artikel 66 van het EGKS-Verdrag wordt aangemeld indien ze op grond van deze bepaling aan de voorafgaande goedkeuring van de Commissie is onderworpen; en

b) wat Canada betreft, uiterlijk op het tijdstip waarop zijn mededingingsautoriteit met betrekking tot de verrichting een schriftelijk verzoek tot het verstrekken van informatie onder eed of onder belofte uitbrengt dan wel een bevel krachtens Section 11 van de Competition Act verkrijgt.

a) Wanneer de mededingingsautoriteit van een Partij verlangt dat een persoon informatie, documenten of ander materiaal verstrekt die zich op het grondgebied van de andere Partij bevinden, of dat een persoon die zich op het grondgebied van de andere Partij bevindt in een procedure mondeling getuigt of bij een ondervraging aanwezig is, wordt hiervan kennisgeving gedaan uiterlijk op het tijdstip waarop het desbetreffende verzoek tot die persoon wordt gericht.

b) Een kennisgeving als bedoeld onder a) van dit lid blijft vereist, ook al is reeds eerder overeenkomstig de leden 1 tot en met 3 van dit artikel kennisgeving gedaan van het handhavend optreden in verband waarmee de informatie wordt verlangd. Er behoeft evenwel niet afzonderlijk kennisgeving te worden gedaan van elk later verzoek om informatie dat in de loop van het handhavend optreden tot dezelfde persoon wordt gericht, tenzij de geadresseerde Partij dit uitdrukkelijk wenst of de Partij die de informatie verlangt nieuwe feiten ontdekt welke gewichtige belangen van de geadresseerde Partij raken.

Wanneer zich omstandigheden voordoen welke een kennisgeving vereisen, wordt die kennisgeving zolang voor elk van de hierna vermelde gebeurtenissen verricht als nodig is om rekening tc kunnen houden met het standpunt van de andere Partij:

a) wat de Europese Gemeenschappen betreft,

6.

i) het besluit van hun mededingingsautoriteit om op grond van artikel 6, lid 1, onder c), van Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad met betrekking tot de concentratie een procedure in te


. leiden;

7.

ii) in andere gevallen dan fusies en verwervingen, het uitbrengen van een mededeling van punten van bezwaar; of


iii) het geven van een beschikking of het treffen van een schikking, en

b) wat Canada betreft:

i) het instellcn van een vordering bij het Competition Tribunal,

8.

ii) het instellen van een strafvcrvolging; of


iii) het afdoen van een zaak bij wege van een akkoord of een consent order (bij beschikking vastgesteld vergelijk).

9.

7. a) Elke Partij doet aan de andere Partij ook kennisgeving van het feit dat haar


mededingingsautoriteit intervenieert in, of anderszins deelneemt aan, een administratieve of gerechtelijke procedure, indien de aangelegenheden waarop de interventie of deelneming betrekking heeft gewichtige belangen van de andere Partij kunnen raken. Een kennisgeving als bedoeld in dit lid is slechts vereist met betrekking tot:

i) administratieve of gerechtelijke procedures die openbaar zijn; en

ii) een interventie of deelneming die openbaar is en aan procedureregels is onderworpen.

b) De kennisgeving wordt verricht op het tijdstip van de interventie of deelneming dan wel zo spoedig mogelijk nadien.

8. Een kennisgeving moet voldoende gedetailleerd zijn om de geadresseerde Partij in staat te stellen voorshands te beoordelen wat de gevolgen van het handhavend optreden voor haar eigen gewichtige belangen zijn. In een kennisgeving moeten ten minste de naam en het adres van de betrokken natuurlijke personen en rechtspersonen, de aard van de activiteiten waamaar een onderzoek wordt ingesteld en de relevante wettelijke bepalingen worden vermeld.

9. Een kennisgeving als bedoeld in dit artikel wordt op de in artikel IX vastgestelde wijze tot de geadresseerde Partij gericht.

10.

III. OVERLEG


1. Elke Partij kan met betrekking tot aangelegenheden die met deze Overeenkomst verband houden, om overleg verzoeken. Het verzoek moet gemotiveerd zijn en de verzoekende Partij moet meedelen of het vanwege proceduretermijnen of om andere dwingende redenen noodzakelijk is dat het overleg wordt bespoedigd. Elke Partij verbindt zich ertoe om, wanneer zij daartoe wordt aangezocht, onverwijld tot overleg over te gaan, teneinde een resultaat te bereiken dat met de in deze Overeenkomst neergelegde beginselen in overeenstemming is.

2. Tijdens overleg als bedoeld in lid 1 neemt de mededingingsautoriteit van elke Partij de opmerkingen van de andere Partij aandachtig in overweging, met inachtneming van de in deze Overeenkomst neergelegde beginselen, en zet zij desgevraagd ten behoeve van de andere Partij uiteen tot welke specifieke resultaten de toepassing door haar van deze beginselen op de ter discussie staande aangelegenheid leidt.

11.

IV. COORDINATIE VAN HANDHAVEND OPTREDEN


1. De mededingingsautoriteit van elke Partij verleent die van de andere Partij bij stand bij haar handhavend optreden, voorzover zulks met de wetgeving en de gewichtige belangen van eerstgenoemde Partij verenigbaar is.

In gevallen waarin de mededingingsautoriteiten van beide Partijen er belang bij hebben met betrekking tot onderling verband houdende situaties handhavend op te treden, kunnen zij overeenkomen dat het in hun wederzijds belang is hun optreden te coordineren. De mededingingsautoriteit van elke Partij neemt, wanneer zij beoordeelt of in een bepaald geval een volledige of gedeeltelijke coordinatie van handhavend optreden wenselijk is, onder meer in aanmerking :

2.

i) hoe een dergelijke coordinatie de kans voor de mededingingsautoriteit van elke Partij beinvloedt om de met haar handhavend optreden beoogde doelstellingen te bereiken;

ii) in hoeverre de mededingingsautoriteit van elke Partij in staat is de voor het handhavend optreden noodzakelijke informatie te verkrijgen;

iii) in hoeverre de mededingingsautoriteit van elke Partij in verband met de betrokken concurrentieverstorende activiteiten doeltreffende voorlopige of definitieve herstelmaatregelen kan nemen;

iv) of een meer efficient gebruik van middelen kan worden gemaakt; en

v) of de kosten, te dragen door de personen ten aanzien van wie handhavend wordt opgetreden, kunnen worden verminderd.

3. a) De mededingingsautoriteiten van de Partijen kunnen hun handhavend optreden coordineren door in een bepaald geval met elkaar af te spreken op welk moment zij optreden, met inachtneming van hun eigen wetgeving en gewichtige belangen. Een dergelijke coordinatie kan naar gelang van wat de mededingingsautoriteiten van de Partijen overeenkomen en afhankelijk van de wijze waarop hun wederzijdse doelstellingen het best kunnen worden bereikt, tot een handhavend optreden van de mededingingsautoriteit van een der Partijen of van de mededingingsautoriteiten van beide Partijen leiden.

b) In geval van coordinatie van handhavend optreden draagt de mededingingsautoriteit van elke Partij er toe bij de kans te vergroten dat ook de door de andere Partij met zulk een optreden beoogde doelstellingen worden bereikt.

c) Elke Partij kan te alien tijde aan de andere Partij kennisgeving doen dat zij voomemens is de coordinatie te beperken of te beeindigen, en haar handhavend optreden op onafhankelijke wijze en met inachtneming van de overige bepalingen van deze Overeenkomst voortzetten.

V. SAMENWERKING MET BETREKKING TOT

CONCURRENTIEVERSTORENDE ACTIVITEITEN OP HET GRONDGEBIED VAN EEN PARTIJ DIE DE BELANGEN VAN DE ANDERE PARTIJ SCHADEN

1. De Partijen nemen er nota van dat op het grondgebied van een Partij concurrentieverstorende activiteiten kunnen plaatsvinden die niet alleen met het mededingingsrecht van die Partij in strijd zijn maar ook gewichtige belangen van de andere Partij schaden. De Partijen komen overeen dat het in hun beider belang is dergelijke concurrentieverstorende activiteiten tegen te gaan.

2. Wanneer een Partij redenen heeft om aan te nemen dat haar gewichtige belangen worden geschaad of kunnen worden geschaad door concurrentieverstorende activiteiten die op het grondgebied van de andere Partij plaatsvinden, kan zij verzoeken dat de mededingingsautoriteit van laatstgenoemde Partij op gepaste wijze handhavend optreedt. De verzoekende Partij moet zo nauwkeurig mogelijk aangeven om welke concurrentieverstorende activiteiten het gaat en op welke wijze ze haar belangen raken, en moet zich bereid verklaren ervoor te zorgen dat haar mededingingsautoriteit alle mogelijke medewerking verleent, onder meer door het verstrekken van nadere informatie.

3. De aangezochte Partij treedt met de verzoekende Partij in overleg, en de mededingingsautoriteit van de aangezochte Partij onderzoekt het verzoek zorgvuldig en met welwillende aandacht alvorens te beslissen of zij met betrekking tot de daarin beschreven concurrentieverstorende activiteiten al dan niet tot een handhavend optreden of tot uitbreiding van een dergelijk optreden overgaat. De mededingingsautoriteit van de aangezochte Partij deelt onverwijld en met opgaaf van redenen haar beslissing aan de verzoekende Partij mee. Wanneer tot een handhavend optreden wordt overgegaan, houdt de mededingingsautoriteit van de aangezochte Partij de verzoekende Partij van belangrijke ontwikkelingen tijdens, en van het resultaat van, dit optreden op de hoogte.

4. Dit artikel beperkt op generlei wijze de vrijheid van de mededingingsautoriteit van de aangezochte Partij om overeenkomstig haar mededingingsrecht en haar handhavingsbeleid te beslissen of zij met betrekking tot de in het verzoek beschreven concurrentieverstorende activiteiten al dan niet handhavend optreedt, noch belet de mededingingsautoriteit van de verzoekende Partij om met betrekking tot die concurrentieverstorende activiteiten handhavend op te treden.

VI. VOORKOMING VAN GESCHILLEN

1. Binnen het kader van haar wetgeving en voorzover zulks met haar gewichtige belangen verenigbaar is, neemt elke Partij, het in artikel I omschreven doel van deze Overeenkomst voor ogen houdend, in alle stadia van haar handhavend optreden, en onder meer met betrekking tot de beslissing om een onderzoek in te stellen of een procedure in te leiden, de omvang van een dergelijk onderzoek of een dergelijke procedure en de aard van de te treffen sancties of herstelmaatregelen, de gewichtige belangen van de andere Partij nauwgezet in acht.

2. Wanneer blijkt dat het handhavend optreden van een Partij gewichtige belangen van de andere Partij kan schaden, spant elke Partij zich met inachtneming van de hierboven uiteengezette algemene beginselen naar best vermogen in om de strijdige belangen van de Partijen op gepaste wijze met elkaar te verzoenen; elke Partij let hierbij op alle relevante factoren en neemt onder meer in aanmerking :

i) in welke mate gedragingen op het grondgebied van de ene dan wel de andere Partij voor de betrokken concurrentieverstorende activiteiten van betekenis zijn;

ii) in welke mate de concurrentieverstorende activiteiten gevolgen voor gewichtige belangen van de ene dan wel de andere Partij kunnen hebben en in hoeverre die gevolgen voorzienbaar zijn;

iii) of bij degenen die bij de concurrentieverstorende activiteiten betrokken zijn, al dan niet het opzet aanwezig is om consumenten, producenten of concurrenten op het grondgebied van de handhavend optredende Partij te bei'nvloeden;

iv) in welke mate het handhavend optreden strijdig dan wel verenigbaar is met de wetgeving van de andere Partij of met haar verklaard economisch beleid, zoals onder meer tot uiting komend in de toepassing van, of in beslissingen genomen krachtens, haar mededingingsrecht;

v) of door de ene en de andere Partij strijdige verplichtingen aan particulieren - natuurlijke personen of rechtspersonen - zullen worden opgelegd;

vi) of er al dan niet sprake is van redelijke verwachtingen waaraan het handhavend optreden tegemoet zou komen of die daardoor zouden worden tenietgedaan;

vii) waar de relevante activa zich bevinden;

viii) in welke mate een herstelmaatregel, om doeltreffend te zijn, op het grondgebied van de andere Partij ten uitvoer moet worden gelegd;

ix) dat negatieve gevolgen voor gewichtige belangen van de andere Partij zoveel mogelijk mocten worden beperkt, met name bij de tenuitvoerlegging van maatregelen tot hcrstel van concurrentieverstorende effecten op het grondgebied van die Partij; en

x) in welke mate een handhavend optreden van de andere Partij ten aanzien van dezelfde personen en met name daaruit voortvloeiende rechterlijke beslissingen of verbintenissen zouden worden bei’nvloed.

VII. UITVVISSELING VAN INFORMATIE

1. De Partijen komen ter bevordering van de in deze Overeenkomst neergelegde beginselen overeen dat het in hun gemeenschappelijk belang is elkaar informatie te verstrekken die een doeltreffende toepassing van hun beider mededingingsrecht vergemakkelijkt en tot een beter begrip van elkaars handhavingsbeleid en handhavend optreden bijdraagt.

2. Elke Partij verbindt zich ertoe om, voorzover zij daarover beschikt, de andere Partij op haar gespecificeerd verzoek de informatie te verstrekken die voor een handhavend optreden of een voorgenomen handhavend optreden van de mededingingsautoriteit van de verzoekende Partij van belang is.

3. Wanneer de mededingingsautoriteiten van beide Partijen terzelfder tijd optreden met het oog op de toepassing van hun mededingingsrecht, vergewist de mededingingsautoriteit van elke Partij zich er op verzoek van de mededingingsautoriteit van de andere Partij van of de betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen ermee instemmen dat de mededingingsautoriteiten van de Partijen elkaar vertrouwelijke informatie dienaangaande verstrekken.

4. Tijdens overleg overeenkomstig artikel III verstrekt elke Partij de andere Partij zoveel informatie als zij kan, teneinde een zo breed mogelijke discussie over de relevante aspecten van een bepaalde verrichting te vergemakkelijken.

VIII. HALFJAARLIJKSE BIJEENKOMSTEN

1. Ter bevordering van het gemeenschappelijk belang van de Partijen bij samenwerking en coordinatie met betrekking tot hun handhavend optreden wordt tweemaal per jaar, en voorts telkens wanneer de mededingingsautoriteiten van de Partijen in onderlinge overeenstemming daartoe besluiten, een bijeenkomst van bevoegde ambtenaren van de mededingingsautoriteiten van de Partijen belegd, teneinde : a) informatie over hun handhavend optreden en hun prioriteiten op dat ogenblik uit te wisselen, b) informatie over economische sectoren van gemeenschappelijk belang uit te wisselen, c) overwogen beleidswijzigingen te bespreken en d) andere aangelegenheden van wederzijds belang met betrekking tot de toepassing van het mededingingsrecht te bespreken.

2. Van deze halfjaarlijkse bijeenkomsten wordt verslag uitgebracht aan het Gemengd Samenwerkingscomite dat is opgericht bij de Kaderovereenkomst voor commerciele en economische samenwerking tussen de Europese Gemeenschappen en Canada.

IX. MEDEDELINGEN UIT HOOFDE VAN DEZE OVEREENKOMST

Mededelingen uit hoofde van deze Overeenkomst, met inbegrip van kennisgevingen overeenkomstig artikel II en verzoeken overeenkomstig de artikelen III en V, kunnen door de mededingingsautoriteit van een Partij hetzij mondeling, hetzij per telefoon of fax rechtstreeks tot de mededingingsautoriteit van de andere Partij worden gericht. Kennisgevingen overeenkomstig artikel II en verzoeken overeenkomstig de artikelen III en V moeten evenwel onverwijld langs de gcwone diplomatieke weg schrifltelijk worden bevestigd.

X. VERTROUWELIJKHEID EN GEBRUIK VAN INFORMATIE

1. Niettegenstaande de overige bepalingen van deze Overeenkomst is geen der Partijen gehouden de andere Partij in kennis te stellen van informatie, wanneer zulks krachtens de wetgeving van de Partij die de informatie in haar bezit heeft verboden is of met haar gewichtige belangen onverenigbaar zou zijn.

2. Tenzij de Partijen anders overeenkomen, bewaart elke Partij zoveel mogelijk de vertrouwelijkheid van alle informatie die haar uit hoofde van deze Overeenkomst door de andere Partij in vertrouwen wordt medegedeeld. Elke Partij weigert zoveel mogelijk in te gaan op verzoeken van derden om hen van dergelijke informatie in kennis te stellen.

12.

3. a) Wanneer de mededingingsautoriteit van de Europese Gemeenschappen


een kennisgeving van de mededingingsautoriteit van Canada ontvangt, licht zij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat of lidstaten waarvan gewichtige belangen worden geraakt hierover in, na dit aan de mededingingsautoriteit van Canada te hebbcn medcgedecld.

b) Wanneer tot samenwerking bij of coordinate van handhavend optreden wordt overgegaan, licht de mededingingsautoriteit van de Europese Gemeenschappen de bevoegde autoriteiten van bedoelde lidstaat of lidstaten hierover in, na overleg te hebben gepleegd met de mededingingsautoriteit van Canada. De mededingingsautoriteit van de Europese Gemeenschappen eerbiedigt evenwel met betrekking tot dergelijk optreden het verzoek van de mededingingsautoriteit van Canada om derden niet in kennis te stellen van de informatie welke deze laatste verstrekt, indien zulks noodzakelijk is om de vertrouwelijkheid van die informatie te bewaren.

' m

4. Alvorens stappen te ondememen die kunnen leiden tot een wettelijke verplichting om uit hoofde van deze Overeenkomst in vertrouwen verstrekte informatie voor derden beschikbaar te stellen, treden de mededingingsautoriteiten van de Partijen met elkaar in overleg en nemen zij naar behoren elkaars gewichtige belangen in acht.

5. Informatie welke de mededingingsautoriteit van een Partij uit hoofde van deze Overeenkomst ontvangt, met uitzondering van op grond van artikcl II ontvangen informatie, mag uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van de handhaving van het mededingingsrecht van die Partij. Op grond van artikel II ontvangen informatie mag uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van het bepaalde in deze Overeenkomst.

6. Een Partij kan eisen dat uit hoofde van deze Overeenkomst verstrekte informatie slechts onder bepaalde, door haar vastgestelde voorwaarden wordt gebruikt. De Partij welke die informatie ontvangt, mag deze niet zonder voorafgaande toestemming van de andere Partij gebruiken op een wijze welke met die voorwaarden in strijd is.

XI. VIGERENDE WETGEVING

13.

Niets in deze Overeenkomst verplicht een Partij tot cnig optreden dat met haar vigerende


wetgeving in strijd is, noch vereist enige wijziging van de wetgeving van de Partijen of

van hun provincies onderscheidenlijk lidstaten.

XII. INWERKINGTREDING EN BEEINDIGING

1. Deze Overeenkomst treedt bij haar ondertekening in werking.

2. Deze Overeenkomst is van kracht tot en met de 60edag volgende op de dag waarop een der Partijen aan de andere Partij schriftelijk kennisgeving doet dat zij de Overeenkomst wenst te beeindigen.

3. De Partijen beoordelen uiterlijk 24 maanden na haar inwerkingtreding de werking van deze Overeenkomst, teneinde hun samenwerking te evalueren, na te gaan op welke andere terreinen zij met vrucht zouden kunnen samenwerken en te onderzoeken op welke wijze de Overeenkomst anderszins zou kunnen worden verbeterd. De Partijen komen overeen hierbij onder meer gevallen te analyseren die zich hebben voorgedaan of zich zouden kunnen voordoen, teneinde uit te maken of hun belangen beter zouden worden gediend door nauwere samenwerking.

Drie tussen de Partijen gewisselde brieven zijn aan deze Overeenkomst gehecht. Deze brieven vormen een integrerend deel van deze Overeenkomst.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, naar behoren hiertoe gemachtigd, hun handtekening onder deze Overeenkomst hebben gesteld.

GEDAAN te , in tweevoud, op , in de Engelse,

Franse, Deense, Duitse, Griekse, Spaanse, Italiaanse, Nederlandse, Portugese, Finse en Zweedse taal, zijnde de teksten in al deze talen gelijkelijk authentiek.

14.

Voor de Europese Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal


Voor de Regering van Canada

BIJLAGE A

15.

OOSTENRIJK


Bundesministerium ftir wirtschaftliche Angelegenheiten Abteilung X/A/6 (Wettbewerbsangelegenheiten)

BELGIE

Ministerie van Economische Zaken - Ministfere des Affaires Economiques

Algemene Inspectie van de Prijzen en de Mededinging - Inspection Generate des Prix et

de Concurrence

DENEMARKEN •

Konkurrencerltdet

FINLAND

Office of Free Competition FRANKRIJK

Ministere de 1’Economic et des Finances

16.

Direction Generate de la Concurrence, de la Consommation et des Fraudes


DUITSLAND

Bundeskartellamt

GRIEKENLAND Commission de la Concurrence

IERLAND

Competition Authority ITALIE

Autorita Garante della Concorrenza e del Mercato

LUXEMBURG Ministere de l’Economie

17.

NEDERLAND


Ministerie van Economische Zaken

PORTUGAL

Ministerio da Economia

Direc9ao Geral do Comercio e Concorrencia

18.

SPANJE


Direccion General Politica Economica y Defensa de la Competencia

ZWEDEN

Konkurrensverket

VERENIGD KONINKRIJK Office of Fair Trading

Verklarine van de Commissie (betreffende aan de lidstaten te verstrekken informatie)

In overeenstemming met de beginselen die de betrekkingen tussen de Commissie en de lidstaten bij de toepassing van de mededingingsregels beheersen, zoals deze onder meer in Verordening nr. 17/62 van de Raad zijn neergelegd, en in overeenstemming met artikel X, lid 3, van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en de Regering van Canada betreffende de toepassing van hun mededingingsrecht:

- doet de Commissie alle kennisgevingen die zij toezendt aan of ontvangt van de mededingingsautoriteit van Canada, toekomen aan de lidstaat of lidstaten waarvan gewichtige belangen worden geraakt. De lidstaten worden hiervan zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is, en in de taal waarin de kennisgevingen over en weer worden verzonden, in kennis gesteld. Wanneer de Commissie aan de Canadese autoriteiten informatie toezendt, worden de lidstaten hierover terzelfder tijd ingelicht;

- stelt de Commissie de lidstaat of lidstaten waarvan gewichtige belangen worden geraakt, ook zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is in kennis van elk geval van samenwerking bij of coordinate van handhavend optreden.

Ten behoeve van het in deze verklaring gestelde geldt dat gewichtige belangen van een lidstaat worden geraakt, wanneer het betrokken handhavend optreden:

i) van belang is voor een handhavend optreden van de lidstaat;

ii) betrekking heeft op concurrentieverstorende activiteiten, niet zijnde fusies of verwervingen, die geheel of ten dele op het grondgebied van de lidstaat plaatsvinden;

iii) betrekking heeft op gedragingen die worden geacht door de lidstaat te zijn vereist, aangemoedigd of goedgekeurd;

19.

iv) betrekking heeft op een fusie of verwerving, indien


- ten minste een bij de verrichting betrokken ondememing, of

- een ondememing die zeggenschap over ten minste een bij de verrichting betrokken ondememing heeft,

een vennootschap naar, of een ondememing opgericht overeenkomstig, het recht van de lidstaat is;

v) gepaard gaat met het treffen van herstelmaatregelen of met een verzoek om herstelmaatregelen, ten gevolge waarvan bepaalde gedragingen op het grondgebied van de lidstaat vereist of verboden zouden zijn; of

vi) dat gepaard gaat met een verzoek van de mededingingsautoriteit van Canada om informatie verlangt die zich op het grondgebied van de lidstaat bevindt.

Voorts zal de Commissie ten minste tweemaal per jaar tijdens bijeenkomsten van regeringsdeskundigen op het gebied van de mededinging alle lidstaten inlichten over de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst, en inzonderheid over de contacten die met de mededingingsautoriteit van Canada hebben plaatsgevonden met betrekking tot de mededeling aan de lidstaten van door de Commissie uit hoofde van de Overeenkomst ontvangen informatie.

Geachte [naam],

Op [datum] hebben de Raad en de Commissie van de Europese Gemeenschappen de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en de Regering van Canada betreffende de toepassing van hun mededingingsrecht gesloten.

Voor een goed begrip van de wijze waarop de Overeenkomst door de Europese Gemeenschappen wordt geinterpreteerd, volgen hieronder twee interpretatieve verklaringen:

1. Gelet op artikel XI van de Overeenkomst, moet artikel X, lid 1, aldus worden verstaan dat informatie die onder toepassing van artikel 20 van Verordening nr. 17/62 van de Raad of van overeenkomstige bepalingen van andere verordeningen op het gebied van de mededinging valt, onder geen beding aan de mededingingsautoriteit van Canada kan worden medegedeeld, behoudens met uitdrukkelijke toestemming van degene van wie de informatie afkomstig is.

Evenzo mag de in artikel II, lid 8, en artikel VII van de Overeenkomst bedoelde informatie geen informatie omvatten die onder toepassing van artikel 20 van Verordening nr. 17/62 of van overeenkomstige bepalingen van andere verordeningen op het gebied van de mededinging valt, behoudens met uitdrukkelijke toestemming van degene van wie de informatie afkomstig is.

2. Gelet op artikel X, lid 2, van de Overeenkomst, wordt alle informatie die door een van de Partijen uit hoofde van de Overeenkomst in vertrouwen wordt verstrekt, als vertrouwelijk behandeld door de Partij welke die informatie ontvangt. Laatstgenoemde Partij moet weigeren in te gaan op elk verzoek van een derde om hem van die informatie in kennis te stellen, tenzij a) voor een dergelijke mededeling van informatie toestemming wordt verlecnd door de Partij die de informatie verstrekt, of b) een dergelijke mededeling van informatie verplicht is krachtens de wetgeving van de Partij die de informatie ontvangt.

Dit wordt geacht te betekenen dat:

- elke Partij de vertrouwelijkheid van alle informatie die haar door de andere Partij in vertrouwen wordt verstrekt, bewaart in overeenstemming met de toepasselijke regels van de Partij welke die informatie ontvangt, met inbegrip van die regels welke tot doel hebben de vertrouwelijkheid te waarborgen van de informatie die tijdens een eigen handhavend optreden van een Partij wordt ingewonnen;

- elke Partij gebruik maakt van alle wettelijke middelen waarover zij beschikt om te beletten dat bedoelde informatie ter kennis van derden komt.

Wij wensen voorts duidelijk te stellen dat, mocht een Partij constateren dat, niettegenstaande zij de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht, informatie bij toeval is gebruikt of ter kennis van derden is gekomen op een wijze die met het bepaalde in artikel X in strijd is, die Partij de andere Partij onverwijld hiervan op de hoogte moet brengen.

Wij verzoeken u te willen bevestigen dat deze interpretative verklaringen geen moeilijkheden opleveren voor de Regering van Canada.

Met de meeste hoogachting,

20.

Voor de Europese Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal


Legal Services, Industry Canada Place du Portage, Phase 1 50 Victoria Street Hull, Quebec (K1A 0C9)

Telefoon: i 997 3325 Fax: i 953 9267

[datum]

21.

De Heer Karel Van Miert


Lid van de Europese Commissie

Wetstraat 200

22.

1049 Brussel


Belgie

Geachte Heer Van Miert,

Ik dank u voor uw brief van [datum]. Wij zijn ten zeerste verheugd dat de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en de Regering van Canada betreffende de toepassing van hun mededingingsrecht nu definitief tot stand is gekomen. De in uw brief opgenomen interpretative en andere verklaringen zijn in overeenstemming met de wijze waarop de Overeenkomst onzerzijds wordt verstaan.

Ik moge voorts duidelijkheidshalve nog eens stellen dat, wat de toepassing van artikel XI van de Overeenkomst betrefl, Canada uit hoofde van deze Overeenkomst geen informatie kan uitwisselen die niet zonder de Overeenkomst had kunnen worden uitgewisseld. Ik verzoek u mij per omgaande te willen bevestigen dat u hiermee instemt.

Wij zien de voortzetting en bevordering van onze betrekkingen van samenwerking op het gebied van het mededingingsrecht, zoals deze in de Overeenkomst en in onze wederzijdse handelwijze tot op heden tot uitdrukking komen, met vertrouwen tegemoet.

Met de meeste hoogachting,

23.

Konrad von Finckenstein


Director of Investigation and Research

Ontwerp van een antwoordbrief aan Canada

Geachte [naam],

Ik dank u hartelijk voor uw brief van [datum]. Hierbij bevestigen wij dat uw brief geen aanleiding geeft tot bezwaren aan de zijde van de Europese Gemeenschappen.

Wij zijn bijzonder verheugd dat de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en Canada definitief tot stand is gekomen en zien uit naar een nauwe samenwerking in de toekomst.

Met de meeste hoogachting,

24.

Voor de Europese Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal


ISSN 0254-1513

COM i 352 def.
DOCUMENTEN

NL

08 11 06 01

Catalogusnummer : CB-CO-98-369-NL-C

ISBN 92-78-37008-8

25.

Bureau voor officiele publikaties der Europese Gemeenschappen L-2985 Luxemburg


1

Met mededingingsbeleid in de nieuwe commerciele ordening: de versterking van internationale samenwerking en regels, verslag van de deskundigengroep, juli 1995

2

Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en de Regering van de Verenigde Staten betreffende de toepassing van hun mededingingsrecht, PB nr. L 95 van 27.4.1995, biz. 45; gerectificeerd in PB nr. L 131 van 15.6.1995, biz. 38

3

PB nr. L 395 van 30.12.1989, biz. 1; gerectificeerd in PB nr. L 257 van 21.9.1990, biz. 13