Toelichting bij COM(2006)403 - Gemeenschappelijke visumcode

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2006)403 - Gemeenschappelijke visumcode.
bron COM(2006)403 NLEN
datum 19-07-2006
1) ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

110

- Beweegredenen voor het voorstel en doelstellingen

In het kader van de nauwere Schengensamenwerking werd een gemeenschappelijk visumbeleid gezien als een wezenlijk onderdeel van de totstandkoming van een gemeenschappelijke ruime zonder controles aan de binnengrenzen.

Het Schengenacquis op het gebied van visumbeleid, met inbegrip van de Gemeenschappelijke Visuminstructies (Common Consular Instructions - CCI) die ontstonden in het kader van de intergouvernementele Schengensamenwerking, werd na het van kracht worden van het Verdrag van Amsterdam opgenomen in het institutionele en wettelijke kader van de Europese Unie. De Schengenbepalingen over visumbeleid kregen een wettelijke status[1] (artikel 62, punt 2, onder b), en maken daarmee integraal deel uit van het Gemeenschapsrecht). De CCI zijn momenteel het belangrijkste instrument op het gebied van procedures en voorwaarden voor de afgifte van visa voor kort verblijf, doorreisvisa en transitvisa voor luchthavens, hoewel een aantal uitgangspunten ook in het eigenlijke Verdrag van Schengen is opgenomen en een aantal andere bepalingen in afzonderlijke besluiten.

Het Haags Programma onderstreept de noodzaak van 'verdere ontwikkeling van het gemeenschappelijk visumbeleid door verdere harmonisatie van de nationale wetgeving en van de uitvoeringspraktijken van plaatselijke consulaire vertegenwoordigingen, als onderdeel van een gelaagd systeem dat erop is gericht legaal reizen te vergemakkelijken en illegale immigratie te bestrijden'. Met het oog hierop werd de Commissie verzocht om 'de Gemeenschappelijke Visuminstructies te evalueren'. Om de doelstellingen van het Haags Programma te verwezenlijken en de samenhang van het gemeenschappelijk visumbeleid met betrekking tot de afgifte van bovengenoemde typen visa te vergroten:

- worden alle wettelijke instrumenten op het gebied van visa in één visumcode ondergebracht;

- worden bepaalde delen van de huidige wetgeving ontwikkeld, om deze aan te passen aan recente ontwikkelingen en nieuwe dimensies van het afgifteproces voor visa, en om bestaande lacunes op te vullen;

- worden de transparantie en rechtszekerheid bevorderd door de verduidelijking van de wettelijke status van de bepalingen van de CCI en bijlagen daarvan, aangezien redundante bepalingen of bepalingen van praktische aard uit het rechtsinstrument worden verwijderd;

- worden de procedurele waarborgen versterkt door middel van voorschriften met betrekking tot de verplichte motivering van afwijzingen van visumaanvragen;

- wordt de gelijke behandeling van visumaanvragers verbeterd: een aantal onderwerpen wordt verduidelijkt, waardoor een geharmoniseerde toepassing van de wettelijke bepalingen beter mogelijk is.

Algemeen kader



Op de afgifte van visa voor kort verblijf zijn momenteel meerdere rechtsinstrumenten van toepassing. Deze worden in het volgende hoofdstuk beschreven. Met deze herziening wordt het wettelijke kader dus vereenvoudigd omdat op het gemeenschappelijk visumbeleid voortaan de volgende vier rechtsinstrumenten van toepassing zijn:

- Verordening (EG) nr. 539/2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (rechtsgrondslag: EG-Verdrag 62, punt 2, onder b), i));

- Verordening (EG) nr. 1683/95 van de Raad van 29 mei 1995 betreffende de invoering van een uniform visummodel (rechtsgrondslag: EG-Verdrag 62, punt 2, onder b), iii));

- Verordening (EG) nr. 333/2002 van de Raad van 18 februari 2002 betreffende de invoering van een uniform model voor een blad waarop een visum kan worden aangebracht dat door lidstaten wordt afgegeven aan houders van een reisdocument dat door de lidstaat die het blad opstelt niet wordt erkend (rechtsgrondslag: EG-Verdrag 62, punt 2, onder b), iii));

- onderhavige verordening tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (rechtsgrondslag: EG-Verdrag 62, punt 2, onder a) en b), ii) en iv), en 63, punt 3)).

Opgemerkt wordt dat vanwege het verschil in rechtsgrondslag en de 'variabele geometrie' in verband met de rechtsgrondslag de instandhouding van vier afzonderlijke rechtsinstrumenten noodzakelijk is.130

Bestaande bepalingen op het gebied van het voorstel



- Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld;

- Verordening (EG) nr. 1683/95 van de Raad van 29 mei 1995 betreffende de invoering van een uniform visummodel;

- de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen van 14 juni 1985 betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (met name de artikelen 9-18, waarin gemeenschappelijke en uniforme uitgangspunten op dat gebied worden beschreven);

- Verordening nr. 415/2003 betreffende de afgifte van visa aan de grens, inclusief aan transiterende zeelieden en;

- de Gemeenschappelijke Visuminstructies aan de diplomatieke en consulaire beroepsposten (Common Consular Instructions on visas for the diplomatic missions and consular posts - CCI), waarin gedetailleerde voorschriften zijn opgenomen voor de uitvoering van deze beginselen en nagenoeg alle bepalingen in verband met de afgifte van visa voor kort verblijf zijn opgenomen;

- Verordening (EG) nr. 1091/2001 van de Raad inzake vrij verkeer met een visum voor verblijf van langere duur;

- Besluiten van het Uitvoerend Comité van Schengen (SCH/Com-ex (93) 21, SCH/Com-ex (93) 24, SCH/Com-ex (94) 25, SCH/Com-ex (98) 12 en SCH/Com-ex (98) 57;

- Gemeenschappelijk optreden 96/197 door de Raad aangenomen op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, met betrekking tot de luchthaventransitregeling.

140

- Samenhang met het overige beleid en de overige doelstellingen van de Unie

Bij de herziening en wijziging van de huidige voorschriften inzake de afgifte van visa is rekening gehouden met de onlangs aangenomen Schengengrenscode om de samenhang van de wetgeving te waarborgen.

Visumaanvragen dienen professioneel en met respect te worden behandeld, naar evenredigheid met de nagestreefde doelen. Bij hun werkzaamheden dienen consulaire medewerkers personen niet te discrimineren op grond van: geslacht, afkomst, religie of geloof, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid.

2)

1.

Raadpleging van belanghebbenden


EN BEOORDELING VAN DE EFFECTEN

Raadpleging van belanghebbenden



Er is terdege rekening gehouden met de bezwaren van autoriteiten van derde landen tegen de wijze waarop lidstaten visumaanvragers behandelen en met de klachten van individuele visumaanvragers of hun familieleden.

- Verzameling en gebruik van deskundigheid

Er is rekening gehouden met de discussies van vertegenwoordigers van de lidstaten in de Werkgroep van de Raad over problemen bij de afgifte van visa en met de bevindingen van deskundigen van zowel de werkgroepen voor plaatselijke consulaire samenwerking als de Schengenevaluaties.

- Beoordeling van de effecten

De Commissie heeft een effectbeoordeling verricht waarin zes mogelijke maatregelen werden onderzocht: handhaving van de 'status quo', invoering van gemeenschappelijke opleiding van consulaire medewerkers van de lidstaten, versterking van plaatselijke consulaire samenwerking, minimale herziening van de huidige wetgeving, uitgebreide herziening van bestaande wetgeving en oprichting van gemeenschappelijke consulaire kantoren. De tweede optie van herziening werd gekozen als de beste oplossing om te komen tot samenhangende en volledige wetgeving en om de harmonisatie verder te optimaliseren. De effectbeoordeling is bij dit voorstel gevoegd.

3) JURIDISCHE ASPECTEN VAN HET VOORSTEL 305

Samenvatting van de voorgestelde maatregelen



Wanneer alle rechtsinstrumenten die van toepassing zijn op voorwaarden en procedures voor de afgifte van visa in één visumcode worden samengebracht, kan de transparantie worden vergroot, kunnen bestaande voorschriften worden verduidelijkt, op harmonisatie van procedures gerichte maatregelen worden genomen, de rechtszekerheid en procedurele waarborgen worden verbeterd en is een volledig communautair beleid met gelijke behandeling van visumaanvragers gewaarborgd.310

Rechtsgrondslag



Deze verordening heeft de volgende rechtsgrondslag:

- in wezen is dit artikel 62, punt 2, onder b), ii) en iv), van het EG-Verdrag omdat in de voorgestelde wetgeving gemeenschappelijke 'voorschriften inzake visa voor voorgenomen verblijven van ten hoogste drie maanden' worden vastgesteld;

- ook artikel 62, punt 2, onder a), van het EG-Verdrag over 'normen en procedures die de lidstaten bij de uitvoering van personencontroles aan die grenzen in acht moeten nemen', om bepalingen over transitvisa voor luchthavens (TVL) te kunnen opnemen in de enige visumcode. Een TVL is geen 'echt' visum dat is bedoeld voor een verblijf op het grondgebied van de lidstaten en valt dus niet onder het begrip 'visum' als bedoeld in artikel 62, punt 2, onder b). Het is een machtiging die tevoren wordt afgegeven voor de doorreis van een onderdaan van een derde land door de internationale zone van luchthavens van lidstaten, om illegale binnenkomst te voorkomen. Derhalve kan het worden beschouwd als 'normen en procedures' voor grenscontroles en het voorkomen van illegale immigratie.

Subsidiariteitsbeginsel



Op grond van artikel 62, punt 1 en punt 2, onder b), van het EG-Verdrag is de Gemeenschap bevoegd - en zelfs verplicht - om maatregelen te nemen in verband met voorschriften voor visa voor een voorgenomen verblijf van minder dan drie maanden. Dergelijke maatregelen dienen binnen vijf jaar na het van kracht worden van het Verdrag van Amsterdam te worden aangenomen.

De huidige voorschriften van de Gemeenschap met betrekking tot visa voor kort verblijf en doorreisvisa vormen onderdeel van het Schengenacquis dat is verwerkt in het kader van de Europese Unie. Het bestaande acquis dient echter te worden verduidelijkt, ontwikkeld en aangevuld. Dat geldt ook voor de huidige bepalingen met betrekking tot transitvisa voor luchthavens. Uiteraard kan het bestaande acquis inzake visa voor kort verblijf en doorreisvisa alleen worden ontwikkeld wanneer communautaire maatregelen op basis van het EG-Verdrag worden aangenomen.

Het voorgestelde initiatief – de vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode - moet derhalve de vorm van een verordening krijgen, om te waarborgen dat het in alle lidstaten die het Schengenacquis toepassen op dezelfde wijze wordt gehanteerd.

Het doel van dit alles is een herziening van de bestaande wetgeving voor het gemeenschappelijk visumbeleid, alsmede een verdergaande harmonisatie. Individuele maatregelen van lidstaten zouden derhalve op juridische gronden niet mogelijk zijn.

Alleen met communautaire maatregelen kunnen de doelstellingen van het voorstel om de volgende reden(en) beter worden verwezenlijkt:

gelet op de rechtsgrondslag en de doelstellingen van het voorstel zijn alleen maatregelen op EU-niveau mogelijk.

Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel is om de volgende reden(en) in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

In artikel 5 van het EG-Verdrag wordt bepaald dat "het optreden van de Gemeenschap [...] niet verder [gaat] dan wat nodig is om de doelstellingen van dit Verdrag te verwezenlijken".

Door de vorm die voor dit optreden wordt gekozen, moeten de doelstellingen van het voorstel kunnen worden verwezenlijkt en moet zij zo doelmatig mogelijk kunnen worden uitgevoerd.

Het voorstel heeft geen financiële gevolgen voor de diplomatieke of consulaire vestigingen van de lidstaten en de administratieve gevolgen van de nieuwe eis zijn evenredig met de nagestreefde doelstelling.

Keuze van instrumenten



Voorgestelde instrumenten: verordening.

De bepalingen inzake de procedures voor alle beslissingen over visa zijn bindend voor alle lidstaten die het Schengenacquis volledig toepassen en derhalve is een verordening het enige adequate rechtsinstrument.

4)

2.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap.

5)

3.

Aanvullende informatie



Vereenvoudiging



Het voorstel maakt vereenvoudiging van wetgeving mogelijk.

Diverse rechtsinstrumenten die van toepassing zijn op de procedures en voorwaarden voor de afgifte van visa worden in één visumcode samengebracht.

Intrekking van bestaande wetgeving



Wanneer het voorstel wordt aangenomen, wordt de bestaande wetgeving ingetrokken.

- Herziening

In het voorstel is een bepaling inzake herziening opgenomen.

Concordantietabel



Bij het voorstel is een concordantietabel gevoegd met de bepalingen die worden overgenomen uit de CCI en de Schengenovereenkomst.

- Uitgebreide toelichting bij het voorstel

1. Samenvoeging in één visumcode van alle bepalingen voor de afgifte van visa en beslissingen met betrekking tot weigering, verlenging, annulering, intrekking en beperking van de geldigheidsduur van afgegeven visa

1.1. Transitvisa voor luchthavens (TVL)

De bepaling van bovengenoemd Gemeenschappelijk optreden zijn opgenomen in de CCI, waaraan de lijst van onderdanen voor wie deze eis geldt als bijlage is toegevoegd. Met het oog op een grotere transparantie en een verdergaande harmonisatie is het grote aantal - doorgaans identieke - 'eenzijdige' vrijstellingen voor bepaalde categorieën personen met betrekking tot deze eis geharmoniseerd.

Gelet op de algemene doelstelling van harmonisatie van alle aspecten van visumbeleid, kunnen individuele lidstaten niet langer voor bepaalde nationaliteiten een LTV verplicht stellen.

1.2. Afgifte van visa aan de grens

Verordening (EG) nr. 415/2003 van de Raad betreffende de afgifte van visa aan de grens, inclusief aan transiterende zeelieden, is in deze verordening opgenomen.

1.3. Annulering en intrekking van een visum

Momenteel zijn de voorschriften voor annulering en intrekking van een afgegeven visum opgenomen in SCH/COM-ex (93) 24 en in de CCI, bijlage 14, afdeling 2. Al deze bepalingen zijn samengebracht in twee afzonderlijke artikelen waarin duidelijk wordt omschreven welke autoriteiten voor deze taken verantwoordelijk zijn.

1.4. Verlenging van een afgegeven visum

Een onderdaan van een derde land die zich met een geldig visum op het grondgebied van een lidstaat ophoudt, kan geldige redenen hebben om daar te blijven wanneer de geldigheidsduur van zijn/haar aanvankelijke visum is verstreken. De voorschriften voor dergelijke situaties (SCH Com-ex (93) 21) zijn beter zichtbaar gemaakt en de ontwerp-richtlijn voorziet in een geharmoniseerde benadering in die zin dat verlenging uitsluitend de vorm krijgt van een stempel van het model dat is opgenomen in een bijlage van de verordening, aangezien dergelijke verlengingen in de meeste gevallen worden verleend door de nationale autoriteiten van de lidstaten, die om veiligheidsredenen waarschijnlijk geen voorraad aanhouden van de streng beveiligde visumstickers.

1.5. Uitwisseling van statistieken

Aangezien analyse van statistieken over het aantal afgegeven en geweigerde visa een goed beheersinstrument is op zowel lokaal als centraal niveau, wordt in de verordening vastgelegd dat dergelijke informatie in een gemeenschappelijk formaat wordt uitgewisseld en tweemaal per jaar aan de Commissie wordt verstrekt (de Commissie is verantwoordelijk voor het publiceren van de gegevens). Binnen elke afzonderlijke rechtsmacht wordt zij maandelijks uitgewisseld. Ondanks het bestaan van twee SCH/Com-ex besluiten over de uitwisseling van statistieken ((94) 25 en (98) 12) zijn er momenteel geen bruikbare en vergelijkbare gegevens over het aantal afgegeven en geweigerde visa beschikbaar.

2. Nieuwe dimensies van de procedure voor afgifte van visa

De totstandkoming van het Visum Informatie Systeem voor de uitwisseling tussen lidstaten van gegevens over visa voor kort verblijf (VIS) zal de behandeling van visumaanvragen fundamenteel veranderen. Enerzijds krijgen lidstaten automatisch toegang tot informatie over alle personen die een visum hebben aangevraagd (binnen de bewaarperiode van 5 jaar van de gegevens), waardoor latere visumaanvragen makkelijker kunnen worden onderzocht. Anderzijds zal de invoering van de verplichte afname van biometrische identificatoren bij het aanvragen van een visum grote gevolgen hebben voor de praktische aspecten van de ontvangst van aanvragen.

Aangezien het VIS-systeem al in 2007 operationeel zou moeten worden, heeft de Commissie gekozen voor modernisering van de CCI in een afzonderlijk wetsvoorstel waarin normen worden vastgesteld voor af te nemen biometrische identificatoren, naast een aantal mogelijkheden voor de praktische organisatie van diplomatieke en consulaire posten van lidstaten voor de registratie van visumaanvragers en voor een wettelijk kader voor de samenwerking van lidstaten met externe dienstverleners.

De inhoud van dat voorstel wordt ingevoegd in, en aangepast aan de structuur van dit voporstel, dat zal worden gewijzigd nadat de onderhandelingen over het afzonderlijke voorstel zijn afgerond.

De bepalingen over samenwerking met commerciële bemiddelaars, waaronder reisbureaus en touroperators, zijn aangescherpt om met deze nieuwe situatie rekening te houden (zie onder).

3. Ontwikkeling van bepaalde delen van het acquis

3.1. Meer transparantie en verbetering van de gelijke behandeling van visumaanvragers

Er zijn specifieke bepalingen opgenomen over de verplichting van lidstaten om het publiek te voorzien van alle relevante informatie over de afgifte van visa. Bovendien zijn nieuwe bepalingen opgenomen die voorzien in:

a) een maximale afgiftetijd

b) een duidelijk onderscheid tussen niet-ontvankelijke aanvragen en formeel afgewezen aanvragen,

c) volledige transparantie met betrekking tot de lijst van derde landen waarvan over de onderdanen voorafgaande raadpleging plaats dient te vinden

d) kortere reactietermijnen bij voorafgaande raadpleging

e) een geharmoniseerd formulier ter staving van een uitnodiging, een garantstellingsverklaring (-toezegging) of huisvestingsverklaring

f) een verplichting voor lidstaten om van afwijzingen kennis te geven en deze te motiveren

g) een wettelijk kader om een geharmoniseerde benadering van samenwerking te waarborgen, zowel tussen de diplomatieke en consulaire posten van lidstaten als met externe commerciële dienstverleners,

h) bindende voorschriften voor de samenwerking tussen diplomatieke en consulaire posten van lidstaten enerzijds en commerciële bemiddelaars anderzijds.

3.1.1. Voorafgaande raadplegingen

Hoewel zij erkent dat de centrale autoriteiten van lidstaten legitieme redenen kunnen hebben om geraadpleegd te willen worden voordat visa worden afgegeven aan onderdanen van bepaalde derde landen of aan bepaalde categorieën onderdanen van deze landen, stelt de Commissie voor om de huidige procedure voor voorafgaande raadpleging te versnellen vanwege de technische ontwikkelingen (snellere toegang tot, en uitwisseling van informatie) en om onnodige vertraging bij de behandeling van visumaanvragen te voorkomen en ongewenste neveneffecten als 'visumshoppen' te bestrijden.

Opgemerkt dient te worden dat het aanwijzen van extra derde landen voor een dergelijke verplichte voorafgaande raadpleging bij vele gelegenheden de aanleiding is geweest voor politiek ongenoegen bij het desbetreffende derde land. Aangezien in veel gevallen slechts een of enkele lidstaten geraadpleegd wensen te worden, ervaren de overige lidstaten de nadelige gevolgen hiervan omdat zij moeten wachten op een reactie van de geconsulteerde lidstaat alvorens definitief te beslissen op de visumaanvragen. Ten slotte heeft een aantal lidstaten aangetoond dat de meerwaarde van de procedure voor voorafgaande raadpleging zeer beperkt is wanneer wordt gekeken naar het aantal keren dat bezwaar wordt gemaakt tegen afgifte van een visum.

Om enkele van deze nadelige effecten te voorkomen, stelt de Commissie voor om de reactietermijnen bij raadpleging aanzienlijk te bekorten en om lidstaten voortaan de mogelijkheid te bieden om alleen informatie op te vragen over visa die zijn afgegeven aan onderdanen van bepaalde derde landen of specifieke categorieën onderdanen van deze landen omdat enkele lidstaten hebben aangegeven dat de raadplegingen primair zijn bedoeld om hun centrale autoriteiten te informeren over afgiftes en niet zozeer over om visa te weigeren.

Met het oog op meer transparantie is de Commissie er een voorstandster van om de lijst van derde landen waarover voorafgaande raadpleging plaats dient te vinden en die momenteel zijn gerubriceerd als 'EU RESTREINT' niet langer als vertrouwelijk te beschouwen. Deze bijlage bij de CCI is slechts in beperkte mate vertrouwelijk omdat praktisch gezien uit de lengte van de behandelingstermijn voor aanvragen van bepaalde categorieën personen blijkt welke derde landen op de lijst staan. Bovendien is de inhoud van deze vertrouwelijke bijlagen reeds beschikbaar op websites van diplomatieke of consulaire posten van lidstaten.

Ten slotte is het nog de vraag of er, wanneer het VIS operationeel is en ondanks het feit dat het niet beschikt over een waarschuwingsfunctie, nog steeds in dezelfde mate behoefte zal bestaan aan handhaving van de raadplegingprocedure omdat centrale autoriteiten van individuele lidstaten toegang hebben tot informatie over alle door alle andere lidstaten afgegeven visa.

3.1.2. Niet-ontvankelijkheid

Momenteel bestaat er geen duidelijk onderscheid tussen visumaanvragen die formeel worden afgewezen na een volledig onderzoek van het dossier en gevallen waarin een dergelijk volledig onderzoek niet is uitgevoerd omdat de aanvrager aanvullende informatie niet heeft verstrekt. In de verordening wordt het begrip 'niet-ontvankelijkheid' ingevoerd. Dit dient in het VIS te worden onderscheiden van een formele afwijzing.

3.1.3. Geharmoniseerde voorschriften met betrekking tot afwijzingen

Momenteel geldt voor kennisgeving en motivering van afwijzingen de nationale wetgeving van lidstaten. Dit heeft tot gevolg dat bepaalde lidstaten de redenen voor afwijzing niet aan de aanvrager opgeven noch onderbouwen, terwijl andere alleen afwijzingen van bepaalde categorieën aanvragers motiveren. In de onlangs aangenomen Schengengrenscode wordt voorgeschreven dat de betrokken autoriteiten beslissingen om de binnenkomst te weigeren motiveren en de exacte redenen opgeven op een standaardformulier dat aan de afgewezen onderdaan van een derde land wordt verstrekt.

Om redenen van transparantie en gelijke behandeling van visumaanvragers en om de samenhang in onderling verband houdende wetgeving te waarborgen, moet in het gemeenschappelijk visumbeleid ook dit belangrijke punt geregeld worden. Daartoe zijn bepalingen opgenomen die diplomatieke en consulaire posten van lidstaten verplichten om er in alle gevallen onder opgave van redenen kennis van te geven dat een aanvraag is afgewezen.

3.2. Harmonisatie van werkwijzen op operationeel niveau

3.2.1. Stempel waaruit blijkt dat een aanvraag is ingediend

In weerwil van gemeenschappelijke voorschriften voor het gebruik van het stempel dat aangeeft dat een aanvraag is ingediend en voor de inhoud van dit stempel, bestaan er grote verschillen in werkwijzen. Daarom zijn voor deze beide aspecten bepalingen opgenomen om een geharmoniseerde uitvoering te kunnen waarborgen.

3.2.2. Geharmoniseerd formulier ter staving van een uitnodiging, een garantstellingsverklaring (-toezegging) of huisvestingsverklaring

In bijlage 15 van de CCI zijn 'geharmoniseerde' formulieren opgenomen maar slechts drie lidstaten hebben een model ingestuurd, waarvan de inhoud ook nog eens verschilt. In deze verordening wordt een geharmoniseerd model ingevoerd dat door alle lidstaten moet worden gebruikt.

3.3 Plaatselijke consulaire samenwerking - verbetering van de geharmoniseerde toepassing van het gemeenschappelijk visumbeleid

Hoewel zij erkent dat de belangrijkste wetgeving rechtstreeks door de lidstaten moet worden toegepast, is de Commissie zich er ook van bewust dat het door de uiteenlopende aard van individuele gevallen en plaatselijke omstandigheden bijzonder moeilijk is om gedetailleerde voorschriften op te stellen die onder alle omstandigheden voor alle situaties gelden. Daarom erkent wordt in het huidige acquis al de wezenlijke rol van diplomatieke en consulaire posten erkend, met name bij het beoordelen van migratierisico's (opgemerkt dient te worden dat dit specifieke aspect van het huidige acquis in 2003 werd versterkt door een wetswijziging).

Met name op basis van de bevindingen van de gerichte missies over plaatselijke consulaire samenwerking (2004-2005) is voor de plaatselijke consulaire samenwerking een goed wettelijk kader uitgewerkt, waarin wordt vastgesteld welke taken op lokaal niveau moeten worden uitgevoerd, het zo belangrijke contact met de centrale autoriteiten en de Raad waarborgt en dat tevens de transparantie waarborgt. In deze nieuwe organisatie van de plaatselijke consulaire samenwerking wordt ook rekening gehouden met het institutionele kader van de Gemeenschap.

4. Verduidelijking van bepaalde punten om de geharmoniseerde toepassing van wettelijke bepalingen te bevorderen

- Visa met territoriaal beperkte geldigheid (VTBG)

Momenteel zijn de bepalingen over LTV-visa verdeeld over meerdere artikelen in diverse rechtsinstrumenten (het Verdrag van Schengen en de CCI). Dit heeft geleid tot onzekerheid over de voorwaarden voor afgifte van dit type visum en tot een zekere mate van onjuist gebruik en uiteenlopende werkwijzen in de lidstaten. Verder blijkt dat men zich zowel op operationeel als op centraal niveau niet erg bewust is van de strekking van de verplichting om andere lidstaten te informeren over de afgifte van VTBG-visa. Alle bepalingen met betrekking tot de afgifte van VTBG-visa zijn in één artikel ondergebracht en de eis om andere lidstaten te informeren over de afgifte van VTBG-visa is beperkt tot de gevallen waarin de afgifte van een visum met een territoriaal beperkte geldigheid wordt geweigerd omdat een lidstaat binnen de procedure voor voorafgaande raadpleging afwijzend heeft gereageerd of wanneer een visum wordt afgegeven aan een onderdaan van een derde land dat niet voldoet aan de inreisvoorwaarden van de Schengengrenscode.

- Reisverzekering tot dekking van ziektekosten (Travel Medical Insurance - TMI)

Beschikking 2004/17/EG van de Raad betreffende de opneming onder de voor te leggen bewijsstukken van het bewijs van een reisverzekering tot dekking van ziektekosten ingeval een eenvormig inreisvisum wordt afgegeven, is op 1 juni 2004 van kracht geworden. Aangezien de toepassing van deze nieuwe maatregel op een aantal plaatsen tamelijk problematisch verliep, onder meer vanwege lacunes en dubbelzinnigheden in de oorspronkelijke beschikking, werden in oktober 2004 nadere richtsnoeren voor de toepassing van de beschikking opgesteld. In deze verordeningen worden de dubbelzinnigheden uit de oorspronkelijke tekst verduidelijkt en worden enkele nadere richtsnoeren in bindende voorschriften omgezet. Op grond van een analyse van antwoorden van de lidstaten op een vragenlijst over de toepassing van verplichte reisverzekering tot dekking van ziektekosten (verzonden in oktober 2005) stelt de Commissie voor om de bepalingen terzake te stroomlijnen en te verduidelijken. Bovendien worden personen aan wie - bij wijze van uitzondering - aan de grens een visum wordt afgegeven, zeelieden bij de uitoefening van hun beroep alsmede houders van diplomatieke paspoorten en aanvragers van transitvisa voor luchthavens in alle gevallen van deze eis vrijgesteld. In het eerste geval maken de dringende omstandigheden waarin deze personen een visum aanvragen het onevenredig om van hen te eisen dat zij een reisverzekering tot dekking van ziektekosten afsluiten. Zeelieden zijn doorgaans in het kader van hun arbeidsovereenkomst voldoende gedekt om aan de bepalingen van de Gemeenschap te voldoen.

5. Verduidelijking van de wettelijke status van de bijlagen van de CCI

De huidige Gemeenschappelijke Visuminstructies bevatten achttien bijlagen met een aantal wettelijke bepalingen en diverse stukken ter informatie, gebaseerd op andere wettelijke bronnen of kennisgevingen van lidstaten: lijsten van visumplichtige onderdanen van derde landen, vrijstellingen voor houders van bepaalde typen reisdocumenten, vertegenwoordigingstabel, documenten die de houder machtigen tot binnenkomst zonder visum, technische specificaties (modellen van visumstickers, geharmoniseerde formulieren ter staving van een uitnodiging enz.), praktische operationele informatie (richtsnoeren voor het invullen van de visumsticker), informatie over individuele 'werkwijzen' (richtbedragen, bij 'opmerkingen' in te vullen gegevens enz.).

Om de wettelijke status van deze bijlagen te verduidelijken, heeft de Commissie besloten om net als onlangs, bij de herziening van het Gemeenschappelijk Handboek, alleen die bijlagen te handhaven die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de bepalingen uit de eigenlijke tekst, te weten de bijlagen I-XIII van de verordening. In de toekomst zullen deze bijlagen via een comitéprocedure worden gewijzigd overeenkomstig artikel 202 van het EG-Verdrag en Besluit 999/468/EG van de Raad omdat de Commissie van mening is dat deze praktische bepalingen in feite uitvoeringsmaatregelen zijn voor de beginselen van Titel V van de verordening.

6. Vervallen

6.1. Nationale visa

Aangezien de verordening betrekking heeft op de afgifte van Schengenvisa voor kort verblijf en -doorreisvisa alsmede transitvisa voor luchthavens, zijn alle verwijzingen naar nationale visa ("D"-visa) komen te vervallen.

6.1.2. Nationale visa voor verblijf van langere duur die tegelijkertijd geldig zijn als Schengenvisum voor kort verblijf ("D+C" visa)

Dit type visum werd in 2001 ingevoerd op grond van een initiatief van een van de lidstaten (Verordening (EG) nr. 1091/2001. Het "D+C"-visum is tegelijkertijd geldig als eenvormig visum voor kort verblijf van niet meer dan drie maanden na de ingangsdatum van de geldigheid. Uit de beschikbare informatie blijkt dat de meeste lidstaten in het geheel geen of slechts zeer weinig D+C-visa afgeven[2]. Tevens werd bij vele gelegenheden vastgesteld dat consulaire medewerkers weinig tot geen kennis hebben over dit type visum of de voorwaarden waaronder het kan worden afgegeven, en dat aanvragers dus niet op deze mogelijkheid wordt gewezen. Bovendien werd vastgesteld dat in veel gevallen de nationale programma's voor registratie en behandeling van visa zelfs niet voorzien in de mogelijkheid om aanvragen voor dergelijke visa te verwerken of de visumsticker af te drukken. Tegelijkertijd staat een aantal lidstaten hun diplomatieke en consulaire posten toe om verblijfstitels af te geven, waarmee de D+C-visa overbodig worden. Wanneer bovendien de periode van drie maanden na de eerste geldigheidsdatum van D+C-visa is verstreken, mogen de houders - die zich dan legaal op het grondgebied bevinden van de lidstaat die het visum heeft afgegeven - zich niet langer over het gehele grondgebied van de lidstaten bewegen.

Derhalve stelt de Commissie voor om dit type visum af te schaffen om de zaken te vereenvoudigen en lidstaten te verplichten om sneller verblijfstitels af te geven aan de onderdanen van derde landen die daar recht op hebben.

6.2. Afschaffing van groepsvisa

Met de invoering van biometrische identificatoren als onderdeel van de gegevens die door visumaanvragers moeten worden verstrekt en van de registratie van individuele aanvragers in het VIS kan de mogelijkheid van een groepsvisum niet langer worden gehandhaafd. Elke aanvrager, ook echtgenotes en kinderen die op hetzelfde paspoort reizen, moet een individueel aanvraagformulier invullen en individuele visumstickers moeten worden afgegeven door middel van een afzonderlijk blad voor het aanbrengen van visa.

6.3. 'Schrapping' van bijlage 2 van de CCI

Opgemerkt wordt dat in bijlage 2 van de CCI een lijst is opgenomen van derde landen als omschreven in Bijlage I van Verordening (EG) nr. 539/2001, waarvan de onderdanen zijn vrijgesteld van de visumplicht indien zij houder zijn van 'diplomatieke, officiële en dienstpaspoorten' en de lijst van derde landen van bijlage II van Verordening (EG) nr. 539/2001 waarvan de onderdanen visumplichtig zijn indien zij in het bezit zijn van 'diplomatieke paspoorten, dienst-/officiële paspoorten en bijzondere paspoorten'. Momenteel is Verordening nr. 789/2001 van toepassing op de procedures voor kennisgeving door de lidstaten van wijzigingen in bijlage 2, ondanks het feit dat Verordening (EG) nr. 539/2001 de rechtsgrondslag voor eenzijdige vrijstellingen door de lidstaten vormt met de bepaling dat informatie over vrijstellingen op grond van artikel 4 van die verordening dient te worden verstrekt aan de Commissie (die verantwoordelijk is voor een tijdige en geregelde bekendmaking van deze informatie). Om overlappende procedures te voorkomen en aangezien er de vrijstellingen wettelijk gezien los van elkaar staan, moeten de visumplicht van Verordening (EG) nr. 539/2001 en de Verordening inzake de code betreffende voorwaarden en procedures voor afgifte van visa niet als bijlage aan de visumcode worden toegevoegd.

6.4. Schrapping van bijlage 6

Op grond van de voorgestelde voorschriften uit de VIS-verordening voor toegang tot gegevens zijn honorair consuls niet langer gerechtigd tot het afgeven van visa.

7. Geharmoniseerde toepassing van de visumcode op operationeel niveau

Zoals reeds aangegeven dient de visumcode uitsluitend wettelijke bepalingen te bevatten over de afgifte van visa voor kort verblijf en doorreisvisa, alsmede van transitvisa voor luchthavens. Om te waarborgen dat lidstaten voortaan niet meer - zoals thans het geval is - nationale instructies opstellen die voorrang hebben op de gemeenschappelijke voorschriften, zal één gemeenschappelijk pakket van aanwijzingen over de praktische toepassing van de wetgeving worden opgesteld.

Bij het voorbereiden van het ontwerp voor de visumcode heeft de Commissie tegelijkertijd de vorm en inhoud overwogen van de praktische 'Aanwijzingen voor de praktische toepassing van de visumcode', met daarin geharmoniseerde werkwijzen en procedures die door diplomatieke en consulaire posten van lidstaten dienen te worden gehanteerd bij de behandeling van visumaanvragen.

In deze Aanwijzingen, die zullen worden opgesteld binnen de procedure als bedoeld in Titel V van de verordening, zullen op geen enkele wijze wettelijke verplichtingen aan de visumcode worden toegevoegd. De inhoud zal zuiver operationeel van aard zijn. De aanwijzingen zullen worden voltooid bij het van kracht worden van de code.

6)

4.

Gevolgen


VAN DE DIVERSE PROTOCOLLEN BIJ DE VERDRAGEN

De rechtsgrondslagen voor de voorstellen betreffende maatregelen in verband met voorschriften voor visa voor kort verblijf en doorreisvisa zijn opgenomen in Titel IV van het EG-Verdrag. Dit heeft tot gevolg dat het stelsel van de 'variabele geometrie' als bedoeld in de protocollen over de positie van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken en het Protocol van Schengen van kracht is.

Dit voorstel bouwt voort op het Schengenacquis. Derhalve dienen de volgende gevolgen voor de diverse protocollen te worden bezien:

IJsland en Noorwegen:

De procedures als omschreven in de Associatie-overeenkomst[3] tussen de Raad, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengen acquis zijn van toepassing aangezien dit voorstel is gebaseerd op het Schengenacquis als omschreven in bijlage A van deze overeenkomst.

Denemarken:

Op grond van het Protocol over de positie van Denemarken dat als bijlage is toegevoegd aan het VEU en het EG-Verdrag zal Denemarken niet betrokken zijn bij de aanneming van de verordening en is het derhalve niet gebonden door of onderworpen aan de toepassing ervan. Gelet op het feit dat de verordening voort moet bouwen op het Schengen acquis overeenkomstig de bepalingen van Titel IV van het EG-Verdrag, is artikel 5 van bovengenoemd Protocol van toepassing.

Verenigd Koninkrijk en Ierland:

Op grond van de artikelen 4 en 5 van het Protocol tot integratie van het Schengen acquis in het kader van de Europese Unie en Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland[4], en Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengen acquis [5]nemen het Verenigd Koninkrijk en Ierland niet deel aan de aanneming van de verordening en zijn zij niet gebonden door of onderworpen aan de toepassing ervan.

Zwitserland:

Met betrekking tot Zwitserland vormt dit voorstel een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Confederatie inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis welke valt binnen het gebied als bedoeld in artikel 4, lid 1 van Besluit 2004/860/EG van de Raad[6] inzake de ondertekening namens de Europese Gemeenschap en de tijdelijke toepassing van een aantal bepalingen van deze overeenkomst.

De op 26.10.2004 met Zwitserland gesloten overeenkomst voorziet in de tijdelijke toepassing van een aantal bepalingen bij de ondertekening, waaronder met name de deelname van Zwitserland aan de gemengde commissie voor de ontwikkeling van het Schengenacquis.

7)

5.

Gevolgen


VOOR DE NIEUWE LIDSTATEN VAN DE GEFASEERDE PROCEDURE VOOR DE TENUITVOERLEGGING VAN OP SCHENGENACQUIS GEBASEERDE WETGEVING

In artikel 3, lid 1, van de Toetredingswet is vastgelegd dat de bepalingen van het Schengenacquis en de daarop gebaseerde of anderszins daarmee verband houdende wetgeving als omschreven in bijlage I van de Wet vanaf de datum van toetreding bindend zijn voor, en van toepassing zijn in de nieuwe lidstaten.[7] Bepalingen en wetten waarnaar in de bijlage niet wordt verwezen hoewel zij voor nieuwe lidstaten verbindend zijn vanaf de toetredingsdatum, zijn slechts van toepassing in een nieuwe lidstaat op grond van een daartoe strekkend besluit van de Raad dat overeenkomstig het artikel wordt genomen (artikel 3, lid 2, van de Toetredingswet).

Dit is de 'gefaseerde' uitvoeringsprocedure waarin een aantal bepalingen van het Schengenacquis verbindend en toepasselijk zijn vanaf de datum van toetreding tot de Unie, terwijl andere bepalingen, die met name intrinsiek verband houden met het opheffen van grenscontroles aan de binnengrenzen, verbindend zijn vanaf de toetredingsdatum maar in de nieuwe lidstaten pas van toepassing zijn na het bovenbedoelde besluit van de Raad.

De Schengenbepalingen over visumbeleid (artikelen 9 tot en met 17 van de Schengenovereenkomst en de bijbehorende uitvoeringsbesluiten, met name de Gemeenschappelijke Visuminstructies, behalve de bijlagen 1, 7, 8 en 15) zijn niet in de bijlage opgenomen.

Derhalve zal dit voorstel, dat de Gemeenschappelijke Visuminstructies en een aantal bepalingen van de Schengenovereenkomst vervangt en daarop voortbouwt met het oog op de totstandkoming van een gemeenschappelijke visumcode, wanneer deze wordt aangenomen, niet van toepassing zijn voor de nieuwe lidstaat, met uitzondering van de bepalingen over de afgifte van transitvisa voor luchthavens.

8) TOELICHTING OP DE ARTIKELEN

Algemene opmerking

Om rekening te houden met het kader en de terminologie van de Gemeenschap is in begripsomschrijvingen en verder in de tekst de term 'overeenkomstsluitende partij(en)' vervangen door 'lidsta(a)t(en)'. Uiteraard dienen verwijzingen naar een of meer 'lidstaten' te worden gelezen in het licht van in de eerste plaats het Schengenprotocol waar het gaat om de toepassing van het Schengenacquis door het Verenigd Koninkrijk en Ierland (zie bovenstaand punt 6) en in de tweede plaats van artikel 3 van het Toetredingsverdrag waar het gaat om de gefaseerde toepassing van het Schengenacquis door de nieuwe lidstaten (zie bovenstaand punt 7). Daarnaast dient ook rekening te worden gehouden met de bijzondere positie met betrekking tot het Schengenacquis van Noorwegen, IJsland en Zwitserland (zie punt 6 van de toelichting).

Titel I: Algemene bepalingen

Artikel 1: Doel en werkingssfeer

In lid 1 van dit artikel wordt het doel van de verordening omschreven, te weten het vaststellen van voorwaarden en procedures voor de behandeling van visumaanvragen voor een verblijf van ten hoogste 3 maanden binnen een periode van 6 maanden.

In lid 2 wordt bepaald dat de verordening van toepassing is op alle onderdanen van derde landen die op grond van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad visumplichtig zijn. Bovendien wordt een algemene verwijzing gemaakt naar de rechten van vrij verkeer die bepaalde categorieën onderdanen van derde landen genieten op grond van de wetgeving van de Gemeenschap.

Lid 3 heeft betrekking op de lijst van derde landen waarvan onderdanen in het bezit dienen te zijn van een transitvisum voor luchthavens. De gemeenschappelijke lijst (bijlage VII) wordt in deze verordening omschreven [en niet in Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad].

Artikel 2: Begripsomschrijvingen

De meeste definities in dit artikel zijn in hoofdzaak overgenomen uit het Verdrag van Schengen en de Gemeenschappelijke Visuminstructies (Common Consular Instructions - CCI), hoewel rekening is gehouden met de noodzaak om een aantal van deze definities te verduidelijken en uit te breiden en enkele definities toe te voegen. De in de verordening opgenomen definities komen overeen met de definities van Verordening (EG) nr. 539/2001 en de Schengengrenscode.

Ingezetenen van de Europese Unie in de zin van artikel 17, lid 1, van het EG-Verdrag worden niet bedoeld in de standaardomschrijving van het begrip 'onderdaan van een derde land'. Derhalve worden onder dit begrip ook vluchtelingen en statenloze personen verstaan.

De definitie van een 'visum' komt overeen met de definitie van Verordening (EG) nr. 539/2001 met de toevoeging van de verwijzing naar het begrip 'transit op een luchthaven', dat verschilt van het begrip 'verblijf' en van de gewone betekenis van 'doorreis'. Deze aanvulling was ook nodig vanwege de verwerking in het wetgevingskader van de Gemeenschap van het Gemeenschappelijk optreden inzake doorreis op luchthavens .

Het begrip 'eenvormig' in de zin van één visum waarmee de houder na binnenkomst in/door meerdere of alle lidstaten mag reizen is gehandhaafd, in tegenstelling tot visa met een 'territoriaal beperkte geldigheid' (VTBG), waarmee de houder in slechts een of een aantal lidstaten mag verblijven, en het 'transitvisum voor luchthavens' dat onderdanen van bepaalde derde landen nodig hebben voor de internationale transitzones op luchthavens in de lidstaten.

Aangezien erkenning door alle lidstaten van het door de aanvrager getoonde reisdocument een van de voorwaarden voor afgifte van 'eenvormige' visa is, werd het nodig geacht om te omschrijven wat wordt verstaan onder een 'erkend reisdocument'. In de huidige formuleringen van het Verdrag van Schengen en de CCI wordt de term 'geldig' gebruikt om zowel de authenticiteit, de tijdelijke geldigheid als de erkenning aan te geven, hetgeen tot enige verwarring leidt. Om aan diplomatieke en consulaire posten van lidstaten duidelijk te maken of een eenvormig visum kan worden afgegeven of dat een VTBG moet worden afgegeven, is dit begrip van belang. Gelet op de rechtsgrondslag van dit voorstel is het niet mogelijk de besluiten SCH/Com-ex (98) 56 en (99) 14 van het Uitvoerend Comité van Schengen over te nemen, met bepalingen voor het vervaardigen van het Handboek van reisdocumenten waarmee de houder gerechtigd is de buitengrenzen te overschrijden en op grond waarvan een visum kan worden afgegeven.

Het zou echter wel logisch lijken om dit basisdocument in het wetgevingskader van de Gemeenschap op te nemen.

De definitie van een 'visumsticker' verwijst naar de definities van Verordening (EG) nr. 1683/95 en de formulering is afkomstig uit de VIS-verordening.

In de definitie van een 'afzonderlijk blad waarop een visum kan worden aangebracht' wordt verwezen naar Verordening (EG) nr. 333/2002 betreffende de invoering van een uniform model voor een blad waarop een visum kan worden aangebracht dat door lidstaten wordt afgegeven aan houders van een reisdocument dat door de lidstaat die het blad opstelt niet wordt erkend.

TITEL II: Ontvangst en behandeling van de visumaanvraag

Hoofdstuk I: Bij de behandeling van visumaanvragen betrokken autoriteiten

Artikel 3: Voor de behandeling van visumaanvragen bevoegde autoriteiten

Deze bepalingen zijn overgenomen uit de CCI en uit het Verdrag van Schengen. Wel wordt het begrip 'behandeling' omschreven als het onderzoeken van visumaanvragen, hetgeen in alle gevallen dient te worden gedaan door diplomatieke en consulaire posten van lidstaten. Als gevolg van recente ontwikkelingen (meer visumaanvragen, veiligheidsrisico's voor medewerkers van consulaten enz.) en het feit dat binnenkort wordt begonnen met het afnemen van biometrische identificatoren als een van de eisen voor het aanvragen van een visum, komen visumaanvragen niet langer alleen binnen bij diplomatieke en consulaire posten van lidstaten.

Bijlage 6 van de CCI is echter vervallen om te voorkomen dat honorair consuls worden betrokken bij de behandeling van visumaanvragen.

De bepalingen van Verordening (EG) nr. 415/2003 met betrekking tot de afgifte van visa aan de grens zijn in de verordening verwerkt.

Artikel 4: Territoriale bevoegdheid

In de CCI wordt aangegeven dat, 'wanneer' niet-onderdanen een aanvraag indienen, hun aanvragen op een bepaalde manier behandeld moeten worden. Aangezien de werkwijzen van lidstaten op dit punt verschillen, wordt in de verordening duidelijk bepaald dat onderdanen van derde landen in hun land van herkomst een visum moeten aanvragen (lid 1) en dat alleen niet-ingezetenen die zich legaal in een ander land dan hun land van verblijf ophouden en goede gronden voor een aanvraag hebben ook een aanvraag kunnen indienen (lid 2). In het algemeen dienen diplomatieke of consulaire posten van lidstaten zich in dergelijke gevallen alvorens een visum af te geven in verbinding te stellen met hun collega's in het land van verblijf van de aanvrager of met hun centrale autoriteiten (lid 3).

Artikel 5: Voor behandeling van visumaanvragen verantwoordelijke lidstaat.

Deze bepalingen zijn overgenomen uit de CCI en bevatten de criteria op basis waarvan wordt bepaald welke diplomatieke of consulaire post verantwoordelijk is voor de behandeling van een visumaanvraag. Aanvragen voor meervoudige inreisvisa moeten worden ingediend bij de consulaire post van de lidstaat waarnaar de aanvrager doorgaans reist (hetgeen de reden is voor de aanvraag van een meervoudig inreisvisum), hoewel de houder ook naar andere bestemmingen binnen de lidstaten zou mogen reizen. Dergelijke visa kunnen uitsluitend worden afgegeven in het land van verblijf van de aanvrager omdat alleen de consulaire post in dat land in staat is de integriteit van de aanvrager volledig te beoordelen.

Artikel 6: Bevoegdheid in verband met de afgifte van visa aan onderdanen van derde landen die zich legaal op het grondgebied van een lidstaat bevinden

Momenteel worden tamelijk veel visa op het grondgebied van lidstaten afgegeven, ondanks het feit dat dergelijke personen de buitengrenzen niet zullen overschrijden. Er moeten echter expliciete voorschriften worden ingevoerd voor situaties waarin onderdanen van derde landen die zich legaal op het grondgebied van een lidstaat bevinden en goede redenen hebben om naar een andere lidstaat te reizen zonder in het bezit te zijn van documenten op grond waarvan zij zich kunnen bewegen.

Artikel 7: Regelingen met betrekking tot vertegenwoordiging

De inhoud van dit artikel is grotendeels overgenomen uit de CCI. Er is echter getracht om de bepalingen in een andere structuur te gieten om ze duidelijker te maken. Er werden specifieke voorschriften toegevoegd met het oog op een tijdige voorlichting aan aanvragers en andere lidstaten, zowel op lokaal als centraal niveau, over het van kracht worden of de opschorting van vertegenwoordigingsovereenkomsten. Lidstaten die het initiatief nemen om een deel van de behandelingsprocedure voor visa uit te besteden, moeten de door hen vertegenwoordigde lidsta(a)t(en) daarvan tevoren in kennis stellen.

Lid 6 verduidelijkt de situatie in gevallen waarin de diplomatieke of consulaire post van de vertegenwoordigende lidstaten voornemens is om een visumaanvrager te weigeren. In dergelijke gevallen moet het volledige dossier worden opgestuurd naar de centrale autoriteiten van de vertegenwoordigde lidstaat zodat zij een definitief afwijzingsbesluit kunnen nemen; artikel 23, lid 3, over de informatieverstrekking aan de afgewezen aanvrager is dan van toepassing. Op deze manier wordt gewaarborgd dat een definitief besluit over de aanvraag wordt genomen en wordt de aanvrager niet, zoals thans vaak het geval is, slechts verzocht om opnieuw een aanvraag in te dienen bij de dichtstbijzijnde consulaire vestiging van de vertegenwoordigde lidstaat.

Lid 2 moet worden gewijzigd om rekening te houden met de uitkomst van onderhandelingen over het voorstel tot wijziging van de CCI met betrekking tot de invoering van biometrica, met inbegrip van de oprichting van gemeenschappelijke aanvraagcentra.

Artikel 8: Voorafgaande raadplegingen van de eigen centrale autoriteiten van de lidstaat

De procedure van voorafgaande raadpleging van de centrale autoriteiten van de afgevende diplomatieke missie of consulaire post voordat visa worden afgegeven aan specifieke categorieën onderdanen van bepaalde derde landen bestaat reeds en de lijst van derde landen waarvoor deze raadplegingen verplicht zijn, is opgenomen in bijlage 5 van de CCI (classificatie 'EU-RESTREINT'). In lid 2 wordt bepaald dat dergelijke raadplegingen de behandeling van een visumaanvraag niet dienen te vertragen.

In lid 3 wordt bepaald dat in het kader van vertegenwoordigingsregelingen de centrale autoriteiten van de vertegenwoordigende lidstaat de centrale autoriteiten van de vertegenwoordigde lidstaat moeten raadplegen (voor derde landen van de lijst in bijlage I).

Artikel 9: Voorafgaande raadpleging van, en informatieverstrekking aan centrale autoriteiten van andere lidstaten

In lid 1 zijn bepalingen opgenomen over het verzoek van centrale autoriteiten van een lidstaat om te worden geraadpleegd voordat de diplomatieke missies of consulaire posten van andere lidstaten visa afgeven aan specifieke categorieën personen of aan onderdanen van bepaalde derde landen.

In lid 2 worden de termijnen vastgesteld waarbinnen de geraadpleegde lidstaat moet reageren; deze termijn wordt bepaald op drie werkdagen. Indien binnen de gestelde termijn geen reactie wordt ontvangen, kan de raadplegende lidstaat zijn diplomatieke of consulaire post toestaan het visum af te geven waarvoor de raadpleging heeft plaatsgevonden.

In lid 3 wordt een procedure voor eenvoudige kennisgeving ingevoerd, waarmee tegemoet wordt gekomen aan de wens die een aantal lidstaten tijdens gesprekken in 2002-2003 te kennen had gegeven: in plaats van te worden geraadpleegd, willen centrale autoriteiten van lidstaten liever worden geïnformeerd over de afgifte van visa aan onderdanen van specifieke derde landen of aan specifieke categorieën onderdanen uit deze landen.

In lid 5 wordt bepaald dat in het kader van vertegenwoordigingsregelingen de centrale autoriteiten van de vertegenwoordigende lidstaat de centrale autoriteiten van andere lidstaten moeten raadplegen (voor derde landen van de lijst in bijlage II).

Hoofdstuk II: De aanvraag

Artikel 10: Praktische bepalingen voor het indienen van de aanvraag

Dit artikel is nieuw in die zin dat het de algemene beginselen beschrijft voor de 'feitelijke' indiening van een aanvraag en is gekoppeld aan artikel 11, waar het begrip 'ontvankelijkheid' wordt ingevoerd. Lid 1, waarin wordt bepaald dat aanvragen niet eerder dan drie maanden voor de geplande reis in behandeling kunnen worden genomen, wordt momenteel alleen genoemd in een voetnoot bij punt 1 van bijlage 13 van de CCI. Visa mogen niet te lang voor de reis worden afgegeven om te voorkomen dat er wijzigingen optreden in de situatie van de aanvrager, die immers als uitgangspunt dient voor het afgeven van een visum.

Lid 2 gaat over de verplichting voor alle eerste aanvragers om hun aanvraag persoonlijk in te dienen en daarbij biometrische gegevens te laten afnemen. Dat moet gebeuren bij het indienen van de aanvraag.

De leden 3 en 4 zijn noodzakelijk omdat steeds meer diplomatieke en consulaire posten van lidstaten afsprakensystemen hebben ingevoerd. Lid 5 moet in samenhang met de artikelen 11 en 19 worden gelezen.

Artikel 11: Afname van biometrische gegevens

In dit artikel worden de eisen omschreven voor het afnemen van biometrische gegevens en wordt bepaald welke categorieën personen hiervan zijn vrijgesteld. De inhoud van dit artikel is in overeenstemming met het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de gemeenschappelijke visuminstructies aan de diplomatieke en consulaire beroepsposten in verband met de invoering van biometrische identificatiemiddelen, met inbegrip van bepalingen over de organisatie van de inontvangstneming en de behandeling van visumaanvragen, dat op 31 mei 2006 door de Commissie is ingediend [COM(2006)269].

Artikel 12: Indienen van een visumaanvraag

Dit artikel beschrijft de eisen die worden gesteld aan de documenten die een aanvrager moet verstrekken om zijn/haar aanvraag als ontvankelijk te kunnen beschouwen. Door het vaststellen van dergelijke voorschriften wordt het voor aanvragers eenvoudiger om hun aanvraag voor te bereiden en het onderzoek af te handelen omdat de diplomatieke of consulaire post complete dossiers ontvangt. Aangezien diplomatieke en consulaire posten van lidstaten steeds meer mogen samenwerken met externe dienstverleners is het - gelet op deze bemiddelende positie tussen de aanvrager en de medewerkers die de aanvraag onderzoeken - bovendien van wezenlijk belang dat vanaf het begin nauwkeurige informatie wordt verkregen, zodat de aanvrager geen aanvullende informatie meer behoeft te verstrekken. Zo wordt in dit artikel omschreven wanneer een visumaanvraag als ingediend kan worden beschouwd. Wanneer alle in artikel 12 genoemde gegevens aanwezig zijn, is de aanvraag ontvankelijk.

Dit is ook van belang om een onderscheid te kunnen maken tussen het 'niet in behandeling nemen' van aanvragen voordat het eigenlijke onderzoek is begonnen en de formele afwijzing van een aanvraag. De invoering van dit onderscheid zal bovendien realistischer statistieken opleveren omdat een onderscheid zal worden gemaakt tussen formele afwijzingen en gevallen waarin het onderzoek niet is afgerond. De aantallen afwijzingen zullen daarmee een realistischer beeld van de situatie geven. Vergelijking van aantallen afwijzingen is een belangrijk beheersinstrument voor diplomatieke en consulaire posten van lidstaten binnen dezelfde rechtsmacht.

Artikel 13: Aanvraagformulier

Lid 1 is overgenomen uit de CCI, met als extra eis dat een individueel aanvraagformulier moet worden ingediend door begeleiders die in het paspoort van de aanvrager staan. Vervolgens worden dan individuele visumstickers afgegeven (artikel 26). Groepsvisa bestaan niet langer.

In lid 2 wordt een aantal praktische punten voor het eerst geregeld. Lid 3 bevat voorschriften voor de mogelijke vertaling van het aanvraagformulier in de taal van het gastland en de manier waarop dergelijke vertalingen moeten worden aangeboden. Met het oog op harmonisatie en het besparen van kosten moeten diplomatieke missies van lidstaten binnen dezelfde rechtsmacht dezelfde vertaalde versie gebruiken. De leden 2 en 3 zijn hoofdzakelijk gebaseerd op werkdocument JAI/723/2003 van de diensten van de Commissie.

Ten slotte verplicht lid 4 de diplomatieke en consulaire posten van lidstaten om er zorg voor te dragen dat aanvragers worden geïnformeerd over de talen die zij kunnen gebruiken bij het invullen van het aanvraagformulier.

Artikel 14: Bewijsstukken

De inhoud van dit artikel en Bijlage IV, waarin een beknopte lijst is opgenomen van vereiste bewijsstukken die aanvragers moeten verstrekken, zijn overgenomen uit de CCI. Beide zijn op een gebruikersvriendelijker manier gestructureerd. Bovendien is de lijst van bewijsstukken zodanig opgesteld dat rekening wordt gehouden met het doel van het beoogde verblijf/doorreis. Er is een nieuw geharmoniseerd formulier gekomen ter staving van een uitnodiging, een garantstellingsverklaring of huisvestingsverklaring. Hiermee is de lacune in de bestaande wetgeving gedicht. Hoewel de CCI een bijlage bevatte van de zogenoemde geharmoniseerde formulieren die door individuele lidstaten worden gehanteerd, hebben tot op heden slechts drie lidstaten dergelijke - overigens tamelijk verschillende - formulieren verstrekt. Dit artikel sluit aan bij de Schengengrenscode.

Vanwege plaatselijke omstandigheden kan het nodig zijn om een onderscheid te maken in de soorten documenten die aanvragers moeten en kunnen verstrekken. In het kader van de plaatselijke consulaire samenwerking moet worden beoordeeld of het nodig is om lijsten op te stellen van de documenten die moeten worden verstrekt voor de doeleinden als omschreven in dit artikel en in de bijbehorende bijlage. Dit is van wezenlijk belang om visumshoppen tegen te gaan.

Artikel 15: Reisverzekering tot dekking van ziektekosten (Travel medical insurance - TMI)

Dit artikel is overgenomen uit de CCI maar de bepalingen zijn wel gewijzigd om een aantal mazen te dichten en dubbelzinnigheden uit het oorspronkelijke besluit op te lossen. Er is rekening gehouden met zowel de richtsnoeren voor de toepassing van deze maatregel uit 2004 als met de evaluatie van de toepassing van de maatregel die plaatsvond op basis van een vragenlijst die in 2005 werd gezonden aan diplomatieke en consulaire posten van de lidstaten.

Een algemene vrijstelling van de TMI-eis werd ingevoerd voor houders van diplomatieke paspoorten en zeelieden omdat zij gelet op hun beroep voldoende verzekerd worden geacht. Bovendien zijn onderdanen van derde landen die - om spoedeisende redenen - aan de grens een visum aanvragen (hetgeen slechts in uitzonderlijke gevallen zou moeten gebeuren) eveneens vrijgesteld omdat het niet redelijk en in veel gevallen ook onmogelijk is om deze mensen een TMI te laten afsluiten.

Artikel 16: Leges

Dit artikel bevat voorschriften voor de leges die aan aanvragers in rekening worden gebracht. Deze leges moeten de administratieve kosten voor de behandeling van een visumaanvraag dekken. De hoogte van de leges komt overeen met de bedragen van Beschikking 2006/440/EG van de Raad van 1 juni 2006[8]. Het overige deel van lid 1, waarin wordt bepaald dat leges in EUR of in de valuta van het gastland dienen te luiden en dat restitutie van leges niet mogelijk is, blijft van kracht. Met lid 2 wordt gewaarborgd dat aanvragers niet alleen een kwitantie ontvangen maar ook schriftelijk worden geïnformeerd dat geen restitutie van leges plaatsvindt. Lid 3 heeft betrekking op de problemen die zich voordoen wanneer de leges in lokale valuta worden afgerekend. Om te voorkomen dat aanvragers nadeel ondervinden door omrekeningsverschillen van die lidstaat op verschillende tijdstippen, wordt voorgesteld om dezelfde wisselkoers te gebruiken, te weten de vaste wisselkoersen van de ECB. In lid 4 is een lijst opgenomen van personen die van betaling van leges zijn vrijgesteld op grond van Beschikking 2006/440/EG van de Raad. Op grond van lid 5 kunnen lidstaten in individuele gevallen de leges kwijtschelden of verminderen. Deze reeds bestaande mogelijkheid werd bevestigd in Beschikking 2006/444/EG van de Raad. In lid 6 worden de bestaande leges voorlopig gehandhaafd voor onderdanen van derde landen waarvoor op 1 januari 2007 toestemming is gegeven om te onderhandelen over een overeenkomst inzake visumondersteuning.

Lid 7 is toegevoegd om te voorkomen dat onderdanen van derde landen die in het bezit zijn van een niet door een lidstaat erkend reisdocument en aan wie een visum met een territoriaal beperkte geldigheid is afgegeven worden benadeeld en een tweede maal leges moeten betalen omdat zij een aanvraag voor een tweede visum in moeten dienen om naar een lidstaat te reizen waarvan het grondgebied niet onder het eerste visum valt.

In lid 8 wordt een spoedtarief ingevoerd: de leges worden verdubbeld voor aanvragen die zonder gegronde reden op een zeer laat tijdstip worden ingediend.

Artikel 17: Stempel waaruit blijkt dat een aanvraag is ingediend

De eis dat diplomatieke en consulaire posten van lidstaten reisdocumenten van aanvragers afstempelen wanneer een aanvraag is ingediend, is overgenomen uit de CCI. Deze maatregel wordt genomen om te voorkomen dat dezelfde persoon tegelijkertijd bij meerdere lidstaten een aanvraag indient. Vanwege de grote problemen bij de toepassing van deze maatregel in de praktijk, worden in de verordening de voorschriften voor het gebruik van het stempel verduidelijkt en is een geharmoniseerd model van het stempel ontwikkeld. Dit laatste werd noodzakelijk geacht omdat in de loop der tijd vele voorbeelden van zowel onjuiste stempels als aanvullende onregelmatige codes zijn aangetroffen. In lid 1 zijn de veranderingen verwerkt die zich hebben voorgedaan bij de ontvangst van visumaanvragen (zie artikel 33). De diplomatieke of consulaire post moet voortaan het reisdocument van de aanvrager afstempelen.

Op grond van de CCI kunnen lidstaten eenzijdig besluiten om dit stempel niet in diplomatieke paspoorten aan te brengen. Om een geharmoniseerde benadering te waarborgen is deze uitzondering algemeen gemaakt, terwijl diplomatieke en consulaire posten van lidstaten in het kader van de plaatselijke consulaire samenwerking moeten besluiten over ontheffing voor van andere specifieke categorieën personen.

Om te voorkomen dat bij aanvragers of lokale overheden misverstanden over het gebruik van het stempel ontstaan, moeten diplomatieke en consulaire posten van lidstaten het publiek duidelijk maken dat het stempel geen juridische gevolgen heeft en dat het alleen dient om aan te geven dat een visum is aangevraagd.

Zodra lidstaten beginnen gegevens aan het VIS door te geven, wordt dit stempel overbodig omdat diplomatieke en consulaire posten van andere lidstaten dan toegang krijgen tot informatie over de aanvragen die eenzelfde aanvrager mogelijk tegelijkertijd bij andere consulaten indient.

Hoofdstuk III: Onderzoek en behandeling van visumaanvragen

Artikel 18: Onderzoek van de aanvraag

De leden 1 en 2 van dit zeer belangrijke artikel zijn overgenomen uit de CCI en bevatten de belangrijkste criteria voor het onderzoek van visumaanvragen: de twee belangrijkste punten die medewerkers van een consulaat in gedachten moeten houden bij het onderzoeken van visumaanvragen, te weten het migratierisico en veiligheidsrisico's. Vanwege de nieuwe vorm waarin visumaanvragen via uiteenlopende tussenpersonen worden ingediend, wordt benadrukt dat de aanvrager kan worden uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek wanneer de ingediende documenten niet volstaan om het verblijfsdoel en de voorgenomen terugkeer aan te tonen.

De inhoud van lid 4 is overgenomen uit de CCI maar er zijn meer bijzonderheden opgenomen met betrekking tot de uit te voeren typen controles. De aandacht wordt in het bijzonder gevestigd op het bepaalde onder e, waar wordt verwezen naar de middelen van bestaan. Hier staat dat deze middelen moeten worden beoordeeld op basis van de richtbedragen uit de Schengengrenscode en op de verklaring inzake huisvesting en het dragen van kosten (bijlage IV).

De door de lidstaten vastgestelde richtbedragen stonden voorheen in bijlage 7 van de CCI. Aangezien de Schengengrenscode de lidstaten verplicht om de richtbedragen bekend te maken, behoeft aan de eigenlijke visumcode geen bijlage met richtbedragen te worden toegevoegd. Om praktische redenen zullen deze richtbedragen echter worden opgenomen in de later op te stellen 'Aanwijzingen voor de praktische toepassing van de visumcode' (artikel 43).

Aangezien houders van transitvisa voor luchthavens het grondgebied van lidstaten niet betreden, wordt in lid 6 bepaald dat de controle van een dergelijke aanvraag uitsluitend betrekking moet hebben op de eisen van lid 2, onder a) (geldig en authentiek reisdocument), b) (geen gevaar voor de openbare orde en veiligheid, de volksgezondheid en de binnenlandse betrekkingen) en d) (gebruik van vorige eenvormige visa). Wel dient echter het doel van de heenreis te worden gecontroleerd.

Lid 7 is overgenomen uit de CCI en kan worden samengevat als 'bij twijfel geen visum'.

Artikel 19: Niet-ontvankelijkheid

Dit artikel is rechtstreeks gekoppeld aan artikel 10, lid 4. Wanneer de aanvrager de gevraagde nadere informatie niet verstrekt, wordt zijn/haar aanvraag als niet-ontvankelijk bestempeld en als zodanig in het VIS geregistreerd. Het begrip 'niet ontvankelijk' is ingevoerd om een onderscheid te maken tussen enerzijds een formele afwijzing naar aanleiding van het onderzoek van de visumaanvraag en anderzijds gevallen waarin een dergelijk onderzoek niet is verricht omdat de aanvrager de opgevraagde informatie niet heeft verstrekt. Momenteel worden in de statistieken formele afwijzingen en onvoltooide onderzoeken vaak als 'weigeringen/afwijzingen' geteld en blijft dus onduidelijk hoeveel aanvragen werkelijk worden afgewezen en wat het afwijzingspercentage is.

Omdat niet-ontvankelijkheid geen formele afwijzing van een aanvraag is, beschikt de aanvrager over geen enkel recht op beroep. Derhalve kan een aanvraag ook als niet-ontvankelijk worden bestempeld door de diplomatieke missie of consulaire post van een vertegenwoordigende lidstaat.

Artikel 20: Beslissing ten aanzien van de visumaanvraag

Om de gelijke behandeling van visumaanvragers te verbeteren, wordt in lid 1 een maximale afgiftetermijn ingevoerd.

Lid 2 beschrijft het algemene beginsel voor de vaststelling van het juiste af te geven visum en de berekening van de toe te kennen geldigheidsduur en verblijfsduur. Om bij gebeurtenissen waarop de aanvrager geen invloed kan uitoefenen onvoorziene wijzigingen van het reisschema te kunnen opvangen (bijvoorbeeld annulering van vluchten, uitstel van commerciële of culturele evenementen, zakenbijeenkomsten enz.), dient een redelijke marge te worden toegevoegd aan het aantal dagen dat benodigd is voor het bezoek/de doorreis of passage door de internationale transitzone van luchthavens.

Opgemerkt dient te worden dat de huidige bijlage 13 van de CCI, met praktische voorbeelden van ingevulde visumstickers, zal worden geactualiseerd en verwerkt in de 'Aanwijzingen voor de praktische toepassing van de visumcode' die aan de definitieve versie van de visumcode zullen worden toegevoegd.

Lid 3 inzake de afgifte van meervoudige inreisvisa is overgenomen uit de CCI, maar een uitgebreid profiel van aanvragers aan wie dergelijke visa kunnen worden afgegeven is opgesteld (d.w.z. veelvuldig noodzakelijk reizen naar de lidstaten en integriteit).

Artikel 21: Visa met territoriaal beperkte geldigheid (VTBG)

Dit artikel heeft betrekking op alle aspecten van de afgifte van VTBG die momenteel zijn versnipperd over diverse instrumenten waarin ook vaak dezelfde bepalingen worden herhaald (Verdrag van Schengen, artikel 11, lid 2, artikel 14, leden 1 en 16, de CCI, deel V, 3 en bijlage 14).

Lid 1 bevat een uitgewerkte lijst van de gevallen waarin een VTBG moet worden afgegeven.

In lid 2 wordt verduidelijkt wanneer informatie van andere lidstaten noodzakelijk is. Hoewel informatie over afgegeven visa in het VIS zal worden opgeslagen, moeten centrale autoriteiten toch actief worden geïnformeerd over individuele gevallen, zodat zij bijzonderheden in het VIS kunnen opzoeken.

Aangezien de afgifte van VTBG op de gronden als omschreven onder a en b personen die niet aan de gebruikelijke inreisvoorwaarden voor het grondgebied van de lidstaten voldoen machtigt om in te reizen op het grondgebied van de lidstaat van afgifte, moeten de centrale autoriteiten van de lidstaat van afgifte de centrale autoriteiten van de andere lidstaten hiervan in kennis stellen.

In het in de tweede alinea van lid 1 bedoelde geval voldoet de houder van het niet door een of de andere lidstaten erkende reisdocument daarentegen aan de inreisvoorwaarden en is informatie over de afgifte van een VTBG dus niet relevant.

Aangezien de noodzaak van afgifte van uitsluitend voor de lidstaat van afgifte geldige VTBG in de gevallen als bedoeld in de tweede alinea van lid 1 los staat van alle onder a en b genoemde redenen en de betrokkene aan wie eerder visa voor kort verblijf zijn afgegeven er geen misbruik van heeft gemaakt, is informatie van andere lidstaten ook niet nodig.

Artikel 22: Transitvisum voor luchthavens

In dit artikel wordt een geharmoniseerde benadering voor transitvisa voor luchthavens vastgesteld. Daarin worden de bepalingen van de CCI overgenomen en zijn met het oog op een grotere transparantie de individuele vrijstellingen van lidstaten (met name voor houders van diplomatieke paspoorten) van deze visumplicht algemeen gemaakt voor onderdanen van derde landen van de gemeenschappelijke lijst.

In lid 2, onder a) tot en met d), worden de verschillende categorieën vrijgestelden omschreven. Naast de in de CCI omschreven personen zijn ook gezinsleden van EU-ingezetenen toegevoegd.

Artikel 23: Weigering van een visum

De huidige CCI verwijst naar nationale wetgeving inzake kennisgeving en motivering van afwijzingen en alleen indien op grond van dergelijke wetgeving van de weigering van een visum kennis moet worden gegeven en de weigering moet worden gemotiveerd, dient een geharmoniseerde algemene tekst voor deze kennisgeving te worden gebruikt. Om de werkwijze van de Gemeenschap te verbeteren een gelijke behandeling van aanvragers te waarborgen, worden deze aspecten in dit artikel verplicht gesteld.

Lid 1 bevat een lijst met nauwkeurig omschreven criteria voor het weigeren van een visum en sluit aan bij de Schengengrenscode. De huidige CCI bevat geen dermate gedetailleerde lijst.

In lid 2 wordt bepaald dat van afwijzingen schriftelijk kennis moet worden gegeven door middel van het formulier van bijlage IX De geharmoniseerde formulieren moeten ook worden gebruikt wanneer een visumaanvraag aan de grens wordt afgewezen (zie de artikelen 32 en 33).

In lid 3 wordt duidelijk gemaakt dat de lidstaten bevoegd blijven inzake beroep tegen een afwijzing.

Lid 4 gaat over de gevallen waarin een lidstaat een andere lidstaat vertegenwoordigt bij de afgifte van visa en de vertegenwoordigde lidstaat de uiteindelijke beslissing neemt om een aanvrager af te wijzen. De diplomatieke missie van de vertegenwoordigende lidstaat dient de aanvrager in kennis te stellen van de afwijzing waartoe de vertegenwoordigde lidstaat heeft besloten.

Lid 5 is bedoeld als een formele waarborg dat elke aanvraag op zijn eigen verdiensten wordt beoordeeld en dat voldoende aandacht moet worden geschonken aan de situatie van de aanvrager op het moment van de aanvraag.

Artikel 24: Aan een afgegeven visum verbonden rechten

Het bezit van een visum geeft de houder alleen het recht om zich aan een buitengrens te melden. Dit is een fundamenteel beginsel, dat goed duidelijk moet worden gemaakt. Daarom werd het zinvol geacht om dat in dit artikel op te nemen. Zo kan duidelijk worden gemaakt dat controlerende autoriteiten aan grenzen nagaan of aan de inreisvoorwaarden wordt voldaan wanneer de houder van een visum zich aan de grens meldt

Artikel 25: Invullen van de visumsticker

Dit artikel is overgenomen uit de CCI. Nadere bepalingen zijn opgenomen in bijlage X. Hoewel de visumcode geen betrekking heeft op nationale visa voor verblijf van langere duur, wordt in bijlage X, onder 7, verwezen naar de code die voor dergelijke visa op de visumsticker moet worden vermeld. Overeenkomstig artikel 18 van het Verdrag van Schengen kan de houder van een nationaal visum voor verblijf van langere duur, een 'D'-visum indien aan de aanvullende voorwaarden als bedoeld in dat artikel wordt voldaan over het grondgebied van andere lidstaten reizen om het grondgebied te bereiken van de lidstaat die het 'D'-visum heeft afgegeven. Derhalve is de Commissie van mening dat deze verwijzing naar de code relevant is.

Artikel 26: Ongeldig maken van ingevulde visumstickers

Dit artikel is overgenomen uit de CCI en is uitgebreid met bepalingen om te waarborgen dat het ongeldig maken van stickers wordt geregistreerd in het VIS.

Artikel 27: Aanbrengen van visumstickers in reisdocumenten

Dit artikel is overgenomen uit de CCI. De leden 1 t/m 3 hebben betrekking op de meest voorkomende situatie, waarin de lidstaat die het visum afgeeft het reisdocument van de aanvrager erkent. Het tweede deel van lid 1 is overgenomen uit bijlage 10 (die verder is komen te vervallen) omdat het in de praktijk veel voorkomt dat medewerkers van consulaten de sticker zodanig opplakken dat deze niet machinaal kan worden gelezen. Lid 4 verwijst naar de situatie waarin de lidstaat die het visum afgeeft het reisdocument van de aanvrager niet erkent. In dergelijke gevallen moet het afzonderlijke blad voor het aanbrengen van een visum worden gebruikt.

Hoofdstuk IV: Wijziging van de geldigheidsduur van een afgegeven visum

Artikel 28: Verlenging

Besluit SCH/Com-ex (93) 21 betreffende de verlenging van de geldigheid van een visum valt niet onder de CCI en wordt op deze manier in de verordening verwerkt; er worden nadere bepalingen ingevoerd.

Uit de titel blijkt dat verlenging van een visum plaatsvindt binnen het grondgebied van de lidstaten. Wanneer de situatie van de houder wijzigt voordat hij of zij het afgegeven visum gebruikt, is de diplomatieke of consulaire post die het visum heeft afgegeven indien nodig verantwoordelijk voor de intrekking van het eerste visum en de afgifte van een nieuw visum.

In het eerste lid wordt bepaald op welke gronden de geldigheidsduur en/of de verblijfsduur van een afgegeven visum voor kort verblijf of een doorreisvisum kan worden verlengd zonder dat het type visum wordt gewijzigd of de verblijfsduur langer dan 90 dagen wordt (lid 2). De maximale doorreisduur bij verlenging van een doorreisvisum wordt in deze verordening niet geregeld. Door een maximale doorreisduur van 10 dagen toe te staan, hetgeen erg lang lijkt omdat de bestaande maximale doorreisduur daarmee wordt verdubbeld, is een gemeenschappelijke norm vastgesteld.

De bestuurlijke instantie kan besluiten om de territoriale geldigheid van het afgegeven visum te wijzigen door de geldigheid van het visum te beperken tot het grondgebied van de lidstaten waar het verzoek tot verlenging wordt ingediend (lid 3) of tot slechts enkele lidstaten.

Lid 4 is gedeeltelijk overgenomen uit het Com-ex besluit en bepaalt dat informatie over de relevante bevoegde autoriteiten (momenteel omschreven in de Com-ex en sinds 2000 niet bijgewerkt) aan de Commissie moet worden gezonden, die vervolgens de lijst zal publiceren (zie artikel 47).

Om een geharmoniseerde benadering in te voeren, wordt in lid 5 voor het verlengen van visum een verplicht tarief van 30 euro ingevoerd. Aangezien verlenging niet van invloed is op de afname van biometrische identificatoren behoeft dit tarief niet gelijk te zijn aan het tarief voor de afgifte van een visum.

Momenteel kunnen lidstaten een visum verlengen door een nieuwe visumsticker af te geven of door een stempel op de originele sticker aan te brengen. In lid 6 wordt bepaald dat verlenging uitsluitend kan worden aangegeven door middel van een uniform stempel volgens het model van bijlage XI. Door invoering van één methode wordt de duidelijkheid over de authenticiteit van verlengingen gewaarborgd en behoeven de plaatselijke autoriteiten (vaak de politie) die bevoegd zijn voor het verlengen van een visum geen voorraad streng beveiligde stickers aan te houden.

Informatie over de verlenging van visa dient op grond van lid 7 te worden geregistreerd in het VIS.

Artikel 29: Annulering

De bepalingen van de artikelen 28, 29 en 30 van de verordening zijn momenteel 'verborgen' in bijlage 14 van de CCI, waarin de inhoud van Besluit SCH/Com-ex (93) 24 grotendeels is overgenomen. Om de zaken te verduidelijken, zijn de drie punten ondergebracht in drie afzonderlijke artikelen, om de doelen van de verschillende maatregelen duidelijk te onderscheiden.

Met annulering wordt beoogd te voorkomen dat de houder van het visum het grondgebied van de lidstaten binnenkomt. In artikel 29, lid 1, wordt vastgesteld welke autoriteiten op welk moment een visum kunnen annuleren. Onder a wordt het geval omschreven waarin de houder van het visum het afgegeven visum nog niet heeft gebruikt, zodat de diplomatieke of consulaire post die het visum heeft afgegeven het kan annuleren.

Controlerende autoriteiten aan de grens (volzin b)) kunnen het visum annuleren wanneer de houder van een visum niet aan inreisvoorwaarden voldoet. Ten slotte kunnen handhavingsautoriteiten op het grondgebied van de lidstaten het visum annuleren wanneer de houder niet langer voldoet aan de voorwaarden voor verblijf, ook wanneer het visum nog geldig is.

Wanneer een visum wordt geannuleerd door de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat dan de lidstaat waarvan de diplomatieke of consulaire post het visum heeft afgegeven, moet de lidstaat van afgifte in kennis worden gesteld van de annulering.

Artikel 30: Intrekking van een visum

Intrekking betekent dat de resterende verblijfsduur wordt geannuleerd na binnenkomst van de houder van het visum op het grondgebied van de lidstaten. In lid 1 worden twee gevallen omschreven waarin een afgegeven visum kan worden ingetrokken: (a) wanneer de houder verzoekt om intrekking van het visum of (b) wanneer de bevoegde autoriteiten van oordeel zijn dat de houder niet langer voldoet aan de inreisvoorwaarden nadat hij/zij op het grondgebied van de lidstaten is binnengekomen.

Wanneer een visum wordt ingetrokken door de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat dan degene waarvan de diplomatieke missie of consulaire post het visum heeft afgegeven, moet de lidstaat van afgifte in kennis te worden gesteld van de intrekking.

Artikel 31: Beperking van de door een visum toegestane verblijfsduur

Indien grensautoriteiten van oordeel zijn dat de houder van het visum niet beschikt over voldoende middelen van bestaan voor de periode van het voorgenomen verblijf kunnen zij de door het visum toegestane verblijfsduur bekorten om de duur van het verblijf aan te passen aan de middelen van bestaan waarover de houder van het visum daadwerkelijk beschikt.

Hoofdstuk V: Aan de buitengrenzen afgegeven visa

Artikel 32: Aan de buitengrenzen afgegeven visa

In de artikelen 32 en 33 wordt de inhoud overgenomen van Verordening nr. 415/2003 van de Raad. Deze wordt over twee artikelen verdeeld om de algemene bepalingen over de afgifte van visa aan de grens te scheiden van de bijzondere regeling voor transiterende zeelieden.

In artikel 32, lid 6, wordt bepaald dat de algemene bepalingen over kennisgeving en motivering van afwijzingen en de voorlichting over beroepsmogelijkheden van toepassing zijn wanneer visa aan de grens worden aangevraagd en geweigerd.

Artikel 33: Aan de buitengrenzen aan zeelieden afgegeven visa

Dit artikel bevat de specifieke bepalingen voor de afgifte aan de grens van visa aan transiterende zeelieden. De twee bijlagen van Verordening (EG) nr. 415/2003 van de Raad (de 'werkinstructies' en het 'formulier voor transiterende zeelieden') zijn opgenomen in deel 1 en 2 van bijlage XII van de verordening.

TITEL III: Beheer en organisatie

Artikel 34: Organisatie van visumafdelingen

Dit artikel is in hoofdzaak overgenomen uit deel VII van de CCI. Ondanks mogelijke veranderingen bij de ontvangst van visumaanvragers als bedoeld in artikel 37 blijven de diplomatieke en consulaire posten van lidstaten verantwoordelijk voor de behandeling van visumaanvragen en de eventuele beslissing met betrekking tot deze aanvragen.

De bewaartermijn voor individuele dossiers (afdrukken) als omschreven in het tweede punt van lid 3 komt overeen met de bewaarperiode van de VIS-verordening.

Artikel 35: Middelen voor de behandeling van visumaanvragen en het toezicht op diplomatieke en consulaire posten

Dit artikel komt overeen met een artikel over dezelfde onderwerpen uit de Schengengrenscode

Artikel 36: Gedrag van medewerkers die visumaanvragen behandelen

Dit artikel is opgenomen om te waarborgen dat medewerkers van diplomatieke en consulaire posten van lidstaten het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie eerbiedigen bij de behandeling van visumaanvragers en aanvragen.

Artikelen 37, 38 en 39: Vormen van samenwerking in verband met de ontvangst en behandeling van visumaanvragen

Met deze artikelen wordt de lidstaten een wettelijk kader geboden voor de keuze van een organisatiemodel voor het afnemen van biometrische gegevens van visumaanvragers.

Artikel 38 bevat specifieke voorschriften die in acht moeten worden genomen wanneer lidstaten besluiten om samen te werken met externe dienstverleners.

Artikel 39 beschrijft een aantal organisatorische aspecten, met name om de transparantie over de gekozen vormen van samenwerking te waarborgen. Op grond van lid 2 kan een lidstaat besluiten dat visumaanvragers ongeacht de gekozen samenwerkingsvorm ook rechtstreeks toegang hebben tot zijn consulaire post.

Deze artikelen moeten worden gewijzigd om rekening te houden met de uitkomst van onderhandelingen over het voorstel tot wijziging van de CCI in verband met de invoering van biometrica, waaronder de oprichting van gemeenschappelijke aanvraagcentra.

Artikel 40: Indienen van visumaanvragen door commerciële bemiddelaars

Dit artikel neemt de inhoud over van afdeling 5 van deel VIII, dat in de oorspronkelijke formulering enigszins onduidelijk en verouderd is.

In het eerste lid worden de taken omschreven die door dergelijke commerciële bemiddelaars kunnen worden verricht. Er wordt niet, zoals in de CCI wel het geval is, getracht de diverse typen tussenpersonen te omschrijven, omdat dergelijke omschrijvingen per definitie onnauwkeurig zijn. Opgemerkt moet worden dat zij geen biometrische gegevens van aanvragers kunnen afnemen. Zij die voor het eerst een visum aanvragen kunnen zich dus niet tot commerciële bemiddelaars wenden.

In lid 2 worden de diverse aspecten omschreven die moeten worden gecontroleerd voordat een erkenning wordt afgegeven.

Lid 3 bevat bepalingen over het permanente toezicht op deze bemiddelaars en in lid 4 wordt bepaald dat negatieve bevindingen ter kennis van de diplomatieke en consulaire posten van andere lidstaten moeten worden gebracht in het kader van de plaatselijke consulaire samenwerking. In algemene zin moeten lijsten van erkende bemiddelaars zowel aan andere diplomatieke en consulaire posten als aan het publiek bekend worden gemaakt (lid 5).

Artikel 41: Publieksvoorlichting

Het is van wezenlijk belang dat aanvragers goed worden voorgelicht over met name de criteria en procedures voor het aanvragen van een visum. Vanwege een aantal recente ontwikkelingen, waarbij callcentra, afsprakensystemen en uitbesteding werden ingevoerd, behoren aanvragers goed te worden voorgelicht over de plaats waar zij hun aanvraag kunnen indienen en de manier waarop zij dat moeten doen.

In lid 2 wordt herhaald dat lidstaten die vertegenwoordigingsovereenkomsten sluiten het publiek ten minste 3 maanden voor het begin van een dergelijke samenwerking moeten informeren en duidelijk behoren te maken welke categorieën aanvragen onder de samenwerking vallen. De termijn van drie maanden houdt in dat aanvragen niet langer dan drie maanden voor het voorgenomen bezoek kunnen worden ingediend (zie ook artikel 10, lid 1).

Vanwege de problemen die zich in de praktijk hebben voorgedaan, wordt in lid 3 bepaald dat het publiek moet voorgelicht over het feit dat het stempel waaruit blijkt dat een aanvraag is ingediend geen juridische gevolgen heeft.

In lid 4 wordt bepaald dat duidelijke informatie moet worden gegeven over de afgiftetijden en over de verplichte voorafgaande raadpleging voor onderdanen van bepaalde derde landen of specifieke categorieën onderdanen van deze landen.

Lid 5 stelt eisen aan de publieksvoorlichting over de rechten die men heeft wanneer een aanvraag wordt afgewezen.

In lid 6 wordt benadrukt dat het publiek moet worden voorgelicht over het feit dat het bezit van een visum op zichzelf niet automatisch een recht op inreizen inhoudt en dat men kan worden verzocht aan de grens bewijsstukken te overleggen wanneer wordt gecontroleerd of aan de inreisvoorwaarden wordt voldaan. Dit laatste wordt niet genoemd in het huidige acquis.

TITEL IV: Plaatselijke consulaire samenwerking

Artikel 42: Toepassing van de plaatselijke consulaire samenwerking door diplomatieke en consulaire posten van lidstaten.

De CCI bevat een hoofdstuk over plaatselijke consulaire samenwerking, waarin het kader van de plaatselijke consulaire samenwerking in algemene termen wordt beschreven, naast een aantal zaken die aan de plaatselijke omstandigheden moeten worden aangepast. Aangezien de praktische uitvoering van de plaatselijke consulaire samenwerking met betrekking tot de afgifte van visa tot op heden tamelijk onbevredigend is verlopen, zoals bleek uit de rapporten van de onderzoekscommissies, wordt in de verordening op basis van de conclusies van de rapporten van deze commissies en met instemming van de betrokken autoriteiten van de Raad duidelijk omschreven wie welke taken uitvoert en met welke frequentie. Bovendien wordt de organisatie van de plaatselijke consulaire samenwerking aangepast aan het institutionele kader van de Gemeenschap. Dit kader staat niet toe dat diplomatieke en consulaire posten van lidstaten besluiten nemen waaruit voor visumaanvragers wettelijk bindende rechten en verplichtingen voortvloeien. Derhalve moet de plaatselijke consulaire samenwerking onderzoeken in hoeverre het nodig is dat bepalingen aan de plaatselijke omstandigheden worden aangepast. Wanneer dat het geval is, moeten de gemeenschappelijke 'plaatselijke' voorschriften worden vastgesteld in overeenstemming met de comitologieprocedure, uiteraard op basis van inbreng vanuit de plaatselijke consulaire samenwerking.

Lid 1 heeft betrekking op bepalingen voor het beoordelen van de noodzaak tot harmonisatie van werkwijzen van diplomatieke en consulaire posten van lidstaten binnen dezelfde rechtsmacht met betrekking tot de voorlichting aan aanvragers voordat zij hun aanvraag indienen en de gelijke behandeling van aanvragers wanneer zij hun aanvraag indienen (a-c). Deze gelijke behandeling draagt ook bij aan het voorkomen van visumshoppen. De bepalingen van sublid c hebben betrekking op de door derde landen afgegeven reisdocumenten omdat het zowel op lokaal als centraal niveau van belang is dat actuele lijsten van door derde landen feitelijk afgegeven reisdocumenten beschikbaar zijn. De laatste zin van d verwijst naar het feit dat momenteel een aantal lidstaten eist dat bepaalde typen officiële reisdocumenten vergezeld gaan van verbale notities, terwijl dat bij andere niet het geval is.

Om visumshoppen te voorkomen, moet ook lokaal worden beoordeeld in hoeverre het noodzakelijk is om te komen tot een geharmoniseerde benadering ten aanzien van de betrokkenheid van externe dienstverleners of commerciële bemiddelaars om visumshoppen (lid d).

Om volledige transparantie en gelijke behandeling te waarborgen, wordt in lid 2 bepaald dat een gemeenschappelijk informatieblad moet worden opgesteld in het kader van de plaatselijke consulaire samenwerking.

In lid 3 is de lijst opgenomen van informatie die maandelijks (statistieken (a)) of geregeld (specifieke informatie in verband met individuele rechtsmachten (b)) moet worden uitgewisseld.

Door maandelijkse uitwisseling en onderzoek van statistieken houden de plaatselijke diplomatieke en consulaire posten een actueel beeld van trends en plotselinge veranderingen daarin binnen hun rechtsmacht en kunnen onmiddellijk oplossingen worden gevonden voor mogelijke negatieve effecten van dergelijke veranderingen. Door het verzamelen van algemene informatie over het gastland/de gastlocatie (sociaal-economische structuren, informatiebronnen op plaatselijk niveau, gebruik van valse of vervalste documenten, illegale immigratieroutes enz.) gaat deze zo belangrijke 'collectieve kennis' ook bij regelmatig verloop onder medewerkers van consulaten niet verloren en kunnen nieuwe medewerkers sneller worden ingewerkt en vertrouwd raken met de plaatselijke omstandigheden.

Lid 4 bevat bepalingen over de manier waarop de consulaire samenwerking met betrekking tot het gemeenschappelijk visumbeleid efficiënter kan worden gemaakt en ook rekening kan worden gehouden met het institutionele kader van de EG. Aangezien consulaire samenwerking in algemene zin betrekking heeft op een breed scala aan onderwerpen is het van belang om speciale bijeenkomsten over technische aangelegenheden in verband met de afgifte van visa te beleggen met vertegenwoordigers van lidstaten die het communautaire acquis volledig toepassen en betrokken zijn bij de behandeling van visumaanvragen.

In lid 5 wordt het maken van verslagen van alle vergaderingen verplicht gesteld en worden alle diplomatieke en consulaire posten verplicht om deze verslagen aan hun centrale overheden toe te zenden. Zo kunnen de centrale overheid en uiteindelijk ook de wetgever [bij de betrokken organen van de Raad] als bedoeld in lid 7] op de hoogte blijven van datgene wat op operationeel niveau speelt.

Lid 6 voorziet in de mogelijkheid om op ad hocbasis vertegenwoordigers van lidstaten die het communautaire acquis niet volledig toepassen of van derde landen uit te nodigen voor gesprekken over specifieke onderwerpen in verband met de afgifte van visa binnen de rechtsmacht.

T itel V: Slotbepalingen

Artikel 43: Bijzondere regelingen

In 2004 was een lidstaat die het Schengenacquis toepast voor het eerst gastland van de Olympische Spelen en de Paralympische Spelen. Om die lidstaat de mogelijkheid te bieden om enerzijds volledig te voldoen aan de eisen van het Schengenacquis bij het naleven van de verplichtingen van het olympisch handvest en anderzijds te voorkomen dat een andere lidstaat die het Schengenacquis toepast in de toekomst mogelijk een minder goede kandidaat zou zijn voor het organiseren van deze evenementen, werd overeengekomen dat het de beste oplossing zou zijn om speciale maatregelen te nemen teneinde de afgifte van visa en het overschrijden van buitengrenzen te vereenvoudigen. De verordening werd in 2004 met succes in Griekenland uitgevoerd en in 2005 werd een aantal noodzakelijke wijzigingen doorgevoerd, zodat Italië dezelfde procedure zou kunnen hanteren bij het afgeven van visa aan de leden van de olympische beweging. Om in de toekomst dit aspect van het organiseren van de Olympische Spelen door een lidstaat die het Schengenacquis volledig toepast te vereenvoudigen, worden aan de visumcode bijzondere procedures en voorwaarden toegevoegd die snel kunnen worden toegepast en waarmee langdurige wetgevingsprocedures kunnen worden voorkomen.

Artikel 44: Wijzigingen in de bijlagen

In dit artikel wordt bepaald dat de bijlagen III , IV, V, VI, VIII, IX, X en XI van de verordening moeten worden gewijzigd volgens de comitéprocedure als bedoeld in artikel 46, lid 2. Het gebruik van een comitéprocedure wordt voorgesteld omdat in de bijlagen uitvoeringsmaatregelen zijn opgenomen voor de algemene voorschriften over ontvangst en behandeling van de visumaanvraag als omschreven in titel II van deze verordening

Artikel 45: 'Aanwijzingen voor de praktische toepassing van de visumcode'

In dit artikel wordt bepaald dat het 'Visumcomité' de bijbehorende 'werkinstructies' voor de praktische toepassing van de visumcode opstelt. Dergelijke praktische aanwijzingen zijn nodig om een geharmoniseerde toepassing van de wetgeving op uitvoerend niveau te waarborgen en om te voorkomen dat lidstaten ook eigen nationale aanwijzingen opstellen. De aanwijzingen moeten zijn voltooid bij het van kracht worden van de verordening inzake de gemeenschappelijke visumcode.

Artikel 46: Comité

Dit is het standaardartikel over comitéprocedures die moeten worden toegepast bij de goedkeuring van uitvoeringsmaatregelen voor de verordening overeenkomstig Besluit 1999/468/EG. De wetgevingsprocedure is bedoeld als maatregel van algemene strekking in de zin van artikel 2 van het besluit. De artikelen 5 en 7 van het besluit zijn van toepassing.

De termijn als bedoeld in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG waarbinnen de Raad met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit neemt over het voorstel van de Commissie voor aan te nemen maatregelen wanneer deze niet in overeenstemming zijn met de mening van het Comité wordt bepaald op twee maanden.

Artikel 47: Kennisgeving

De lidstaten moeten de in lid 1 genoemde informatie aan de Commissie toezenden, die de informatie vervolgens publiceert.

Ook moeten de lidstaten de Commissie informeren over voorgenomen wijzigingen van de bijlagen I en II (voorafgaande raadpleging). Aangezien deze veranderingen rechtstreeks van invloed zijn op de rechten en plichten van visumaanvragers, is een eenvoudige notificatieprocedure in de institutionele context van de EG niet voldoende. Derhalve moet voor wijzigingen van deze bijlagen de comitologieprocedure worden gevolgd.

Artikel 48: Intrekkingen

In dit artikel worden de rechtsinstrumenten beschreven die met de verordening worden ingetrokken.

Aangezien de VIS-verordening is gebaseerd op het huidige acquis, moet zij worden aangepast aan het gewijzigde acquis zoals bepaald in de visumcode. Een dergelijk voorstel moet de juiste rechtsgrondslag hebben (artikel 66, EG-Verdrag). Aangezien bovendien de VIS-verordening nog niet is aangenomen, kunnen in dit stadium de vereiste wijzigingen nog niet exact worden aangegeven.

Artikel 49: Inwerkingtreding

Dit is de standaardbepaling over de inwerkingtreding en de rechtstreekse toepasselijkheid.

De toepassing van de verordening wordt uitgesteld tot zes maanden nadat zij van kracht wordt [vanwege de omvang van de uit te voeren werkzaamheden en de noodzaak om de Aanwijzingen voor de praktische toepassing van de visumcode te voltooien]. Lidstaten moeten echter dadelijk na de inwerkingtreding van de verordening al wel beginnen de Commissie in kennis te stellen van de diverse punten als bedoeld in artikel 47. Ook moet het comité de uitvoeringsmaatregelen kunnen voorbereiden. Daarom moet ook artikel 44 van toepassing zijn vanaf de datum van inwerkingtreding.

Bijlagen

De bijlagen zijn opgenomen in de volgorde waarin zij in de verordening worden genoemd.

De bijbehorende referentie in de CCI voor alle geschrapte bepalingen zijn in onderstaande tabel opgenomen.

NIET OVERGENOMEN BEPALINGEN VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE VISUMINSTRUCTIES

NIET OVERGENOMEN BEPALINGEN VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE VISUMINSTRUCTIES Grond(en)

Deel I, Punt 2.1.4 Groepsvisa Om redenen van veiligheid en gelet op het feit dat alle individuele visumaanvragers een individueel aanvraagformulier moeten indienen en alle eerste aanvragers bij aanvraag biometrische identificatoren moeten verstrekken, zijn groepsvisa niet langer aanvaardbaar.

Deel I, 2.2 Visa voor verblijf van langere duur De gemeenschappelijke visumcode heeft geen betrekking op de afgifte van visa voor een verblijf langer dan 3 maanden (artikel 1, lid 1) en visa voor langdurig verblijf die gelijktijdig geldig zijn als eenvormig visum voor kort verblijf zijn afgeschaft.

Deel IV Rechtsgrondslag In dit deel zijn met name bepalingen uit het Verdrag van Schengen overgenomen (artikel 5, artikel 11, lid 2, artikel 4, lid 1, artikelen 15 en 16), en het is daarom overbodig.

Deel V, 2.3 Procedures voor gevallen met voorafgaande raadpleging van de centrale autoriteiten van de andere overeenkomstsluitende partijen. Dit deel bevat hoofdzakelijk richtsnoeren van veeleer praktische dan juridische aard.

BIJLAGEN

Bijlage 1 Gezamenlijke lijst van derde landen waarvan burgers visumplichtig zijn voor lidstaten die gebonden zijn door Verordening (EG) nr. 539/2001.*, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2414/2001** en Verordening (EG) nr. 453/2003***. Gezamenlijke lijst van derde landen waarvan burgers zijn vrijgesteld van de visumplicht door lidstaten die zijn gebonden door Verordening (EG) nr. 539/2001*, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2414/2001** en Verordening (EG) nr. 453/2003***. In deze bijlage zijn hoofdzakelijk de lijsten uit de genoemde verordeningen overgenomen.

Bijlage 2 Regeling voor reisverkeer van houders van diplomatieke, officiële en dienstpaspoorten, alsmede voor houders van door bepaalde internationale intergouvernementele organisaties aan hun ambtenaren afgegeven vrijgeleides. Schema A en B Aangezien op vrijstellingen van de visumplicht voor houders van diplomatieke paspoorten, dienst-/officiële paspoorten en bijzondere paspoorten Verordening (EG) nr. 539/2001 - en verordeningen tot wijziging daarvan - van toepassing zijn, dient deze bijlage niet aan de visumcode te worden toegevoegd.

Bijlage 3, Deel II Volledige harmonisatie van de lijst van derde landen waarvan onderdanen in het bezit dienen te zijn van een transitvisum voor luchthavens. Lidstaten kunnen deze eis niet langer laten gelden voor onderdanen van derde landen.

Bijlage 4 Lijst van documenten die recht geven op visumvrije binnenkomst Volgens artikel 5, lid 1, onder b), van de Schengengrenscode kunnen onderdanen van derde landen die in het bezit zijn van een geldige verblijfstitel op het grondgebied van de lidstaten inreizen en volgens artikel 34, lid 1, onder a), van de Schengengrenscode dient de lijst van dergelijke verblijfstitels aan de Commissie te worden gezonden. Deze lijst dient derhalve niet ook nog te worden opgenomen in de visumcode.

Bijlage 6 Lijst van honorair consuls die bij wijze van uitzondering en als overgangsmaatregel tot visumafgifte bevoegd zijn Aangezien in artikel 3 van deze verordening wordt bepaald dat uitsluitend diplomatieke en consulaire posten van lidstaten en, in uitzonderlijke gevallen, controlerende autoriteiten aan de grenzen bevoegd zijn om visumaanvragen te behandelen, is deze bijlage niet gehandhaafd.

Bijlage 7 Jaarlijks voor grensoverschrijding door de nationale autoriteiten vastgestelde richtbedragen. Zoals in de titel aangegeven, houden de bepalingen over richtbedragen verband met het overschrijden van grenzen en is daarop derhalve artikel 5, lid 3, van de Schengengrenscode van toepassing.

Bijlage 8 Modellen van de visumsticker en informatie betreffende de technische specificaties en veiligheidskenmerken In deze bijlage worden hoofdzakelijk de Verordeningen (EG) nrs. 1683/95 en 334/2002 van de Raad overgenomen; derhalve is het niet zinvol deze bijlage te handhaven in de visumcode.

Bijlage 9 Door de overeenkomstsluitende partijen indien nodig in de rubriek 'opmerkingen' te vermelden informatie Van deze nationale opmerkingen dient de Commissie in kennis te worden gesteld op grond van artikel 46, lid 1, onder d). De Commissie dient de opmerkingen te publiceren

Bijlage 10 Voorschriften voor invulling van de machineleesbare zone De definities (1) van deze bijlage zijn overbodig en de beschrijvingen van de machineleesbare zone verouderd omdat dit was bedoeld als informatie voor consulaire posten zonder computervoorzieningen.

Bijlage 11 Criteria voor de vaststelling of in een reisdocument een visum kan worden aangebracht. De inhoud van deze bijlage mist de rechtsgrondslag van de visumcode en is derhalve niet overgenomen. De onderwerpen houden verband met SCH/Com-ex (98) 57, die in het wetgevingskader van de Gemeenschap moet worden ondergebracht.

Bijlage 12 Leges in euro voor de administratieve kosten van de behandeling van de visumaanvraag Aangezien in 2003 een vast tarief is ingevoerd dat in rekening wordt gebracht voor de behandeling van alle soorten visumaanvragen, behoeft de tabel niet te worden overgenomen. Bovendien is de visumcode niet van toepassing op 'D'-visa, zijn "D+C"-visa afgeschaft en behoort geen algemene uitzondering te worden gemaakt voor aan de buitengrenzen afgegeven visa. De drie 'regels' uit de bijalge zijn in de eigenlijke verordening verwerkt (artikel 16).

Bijlage 13 Invullen van visumstickers In deze bijlage zijn voorbeelden opgenomen van ingevulde visumstickers. Dergelijke praktische informatie behoort geen deel uit te maken van een wetgevingsinstrument. Derhalve dient een bijgewerkte versie van deze bijlage te worden gevoegd bij de Aanwijzingen voor de praktische toepassing van de visumcode (artikel 45). De bepaling van pagina 1 van deze bijlage met betrekking tot de uiterste termijn voor het aanvragen van een visum is opgenomen in artikel 10, lid 1.

Bijlage 14 Verplichtingen voor het informeren van de Overeenkomstsluitende Partijen bij afgifte van een visum met territoriaal beperkte geldigheid, alsmede bij annulering, intrekking en beperking van de geldigheidsduur van eenvormige visa en bij afgifte van nationale verblijfstitels In deze bijlage is een aantal niet onderling verband houdende punten opgenomen. Alle bepalingen met betrekking tot - VTBG-visa zijn opgenomen in artikel 21 - annulering van een visum zijn opgenomen in artikel 29 - intrekking van een visum zijn opgenomen in artikel 30 - beperking van de in een visum toegestane verblijfsduur zijn opgenomen in artikel 31 Deel 3 van de huidige bijlage 14 over verblijfstitels is niet relevant in de visumcode.

Bijlage 17 Doorreisfaciliteringsdocument (FTD) en doorreisfaciliteringsdocument voor treinreizigers (FRTD) In deze bijlage worden hoofdzakelijk de Verordeningen (EG) nrs. 693/2003 en 694/2003 overgenomen; derhalve is hij niet zinvol in de visumcode.

Bijlage 18 Tabel betreffende de vertegenwoordiging bij afgifte van visa Van deze vertegenwoordigingen dient de Commissie in kennis te worden gesteld overeenkomstig artikel 47, lid 1, onder a). De Commissie dient de opmerkingen te publiceren