Toelichting bij COM(2024)4 - Standpunt EU op de 13e Ministeriële Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie inzake de toevoeging van de Overeenkomst inzake het faciliteren van investeringen voor ontwikkeling aan de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit van de Raad tot vaststelling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen op de 13e Ministeriële Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie (“WTO”) in verband met de beoogde aanneming van een besluit om de Overeenkomst inzake het faciliteren van investeringen voor ontwikkeling (“IFDA”) toe te voegen aan bijlage 4 bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (“WTO-overeenkomst”).

2. Achtergrond van het voorstel

2.1. De Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie

De WTO-overeenkomst heeft tot doel de in de preambule van de overeenkomst genoemde doelstellingen te verwezenlijken. De overeenkomst is op 1 januari 1995 in werking getreden.

De Europese Unie (EU) is partij bij de overeenkomst1. Ook alle 27 lidstaten van de EU zijn partij bij de overeenkomst. De WTO kan besluiten nemen overeenkomstig de procedures in de WTO-overeenkomst.

2.2. De Ministeriële Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie

De Ministeriële Conferentie is het hoogste besluitvormingsorgaan van de WTO en komt ten minste een keer per twee jaar bijeen. In rechte en in feite worden besluiten bij consensus genomen.

De volgende bijeenkomst van de Ministeriële Conferentie vindt van 26 tot en met 29 februari 2024 plaats in Abu Dhabi (Verenigde Arabische Emiraten). Artikel IV, lid 2, van de WTO-overeenkomst bepaalt dat in de perioden tussen de bijeenkomsten van de Ministeriële Conferentie haar taken worden verricht door de Algemene Raad.

2.3. De beoogde handeling tijdens de Ministeriële Conferentie en de reden voor en het doel van het voorstel

Tijdens de 13e Ministeriële Conferentie van de WTO (“MC13”) kan een besluit worden aangenomen om de IFDA toe te voegen aan bijlage 4 bij de WTO-overeenkomst (“de beoogde handeling”). Indien de beoogde handeling niet tijdens de MC13 wordt aangenomen, kan dit tijdens een latere bijeenkomst van de Algemene Raad gebeuren.

De onderhandelingen over de IFDA zijn in september 2020 formeel van start gegaan. De Commissie heeft namens de EU onderhandeld2. De IFDA zal de volgende onderwerpen behandelen: het verbeteren van de transparantie en voorspelbaarheid van investeringsmaatregelen, het vereenvoudigen en versnellen van investeringsgerelateerde administratieve procedures, het versterken van de dialoog tussen regeringen en investeerders, het bevorderen van verantwoord ondernemen door bedrijven, het voorkomen en bestrijden van corruptie, het waarborgen van speciale en gedifferentieerde behandeling, technische bijstand en capaciteitsopbouw voor ontwikkelingslanden en minst ontwikkelde landen.

De onderhandelingen zijn op 6 juli 2023 afgerond3. Omdat niet alle WTO-leden aan de onderhandelingen hebben deelgenomen, willen de onderhandelaars bij de Ministeriële Conferentie een verzoek indienen om de IFDA als plurilaterale overeenkomst toe te voegen aan bijlage 4 bij de WTO-overeenkomst. Artikel X, lid 9, van de WTO-overeenkomst bepaalt dat de Ministeriële Conferentie van de WTO op verzoek “uitsluitend bij consensus” kan besluiten een overeenkomst toe te voegen aan bijlage 4 bij de WTO-overeenkomst.

Voor alle duidelijkheid: dit besluit heeft alleen tot doel de EU toe te staan zich aan te sluiten bij de consensus over de toevoeging in rechte van de IFDA aan bijlage 4 bij de WTO-overeenkomst. Dit voorstel heeft geen betrekking op de formele aanvaarding van de IFDA door de Unie. Nadat de IFDA is toegevoegd aan bijlage 4 bij de WTO-overeenkomst en openstaat voor aanvaarding, zal de Commissie daartoe een voorstel indienen voor een besluit van de Raad tot sluiting van de IFDA overeenkomstig artikel 218, lid 6, VWEU.

2.4. Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

In haar mededeling “Evaluatie van het handelsbeleid — Een open, duurzaam en assertief handelsbeleid4” heeft de Commissie het volgende aangekondigd: “De WTO-regels moeten in overeenstemming worden gebracht met de realiteit van de economie en de handel in de 21e eeuw. Inhoudelijk moet prioriteit worden gegeven aan de modernisering van de WTO-regels inzake e-handel, facilitering van investeringen, interne regelgeving voor diensten en de rol van de overheid in de economie, met inbegrip van subsidies.”

De beoogde handeling is volledig in overeenstemming met die mededeling omdat het in het kader van de WTO-regels een noodzakelijke procedurele stap is om een overeenkomst inzake investeringsfacilitering op te nemen in de WTO-regels.

2.5. Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

De beoogde handeling is verenigbaar met andere beleidsterreinen van de Unie, en met name met het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Unie.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Dit voorstel is bedoeld om de EU de mogelijkheid te bieden zich aan te sluiten bij een mogelijke consensus over de aanneming van de beoogde handeling tijdens MC13 of een latere Algemene Raad.

Hoewel het nog niet duidelijk is of, en zo ja, in hoeverre, de WTO-leden tot een consensus over de beoogde handeling zullen kunnen komen, moet de Raad ingevolge artikel 218, lid 9, VWEU het standpunt van de EU op MC13 op voorhand bepalen.

4. Rechtsgrondslag

4.1. Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1. Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt”5.

4.1.2. Toepassing op het onderhavige geval

De Ministeriële Conferentie van de WTO is een krachtens een overeenkomst, namelijk de WTO-overeenkomst, opgericht lichaam dat op grond van artikel IV, lid 1, van de WTO-overeenkomst bevoegd is om besluiten over alle onder multilaterale handelsovereenkomsten vallende aangelegenheden te nemen, waaronder besluiten met rechtsgevolgen.

De bovenbedoelde beoogde handelingen vormen handelingen met rechtsgevolgen, aangezien zij de volkenrechtelijke rechten en verplichtingen van de Unie kunnen raken.

De beoogde handelingen strekken niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de WTO-overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is daarom artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2. Materiële rechtsgrondslag

4.2.1. Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

4.2.2. Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op de gemeenschappelijke handelspolitiek.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207 VWEU.

4.3. Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207 VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.