Toelichting bij COM(2023)486 - Standpunt dat namens de EU op de veertiende vergadering van de Conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten moet worden ingenomen ten aanzien van voorstellen van verschillende partijen om de bijlagen bij dat Verdrag te wijzigen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot bepaling van het standpunt dat op de veertiende vergadering van de Conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten (“het Verdrag”) namens de Unie moet worden ingenomen met betrekking tot de voorgenomen vaststelling van besluiten tot wijziging van de bijlagen bij het Verdrag.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1. Het Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten

Het Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten beoogt de instandhouding van trekvogelsoorten en trekkende terrestrische en mariene diersoorten in hun hele verspreidingsgebied. Het is een intergouvernementeel verdrag dat tot stand is gekomen onder auspiciën van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties en gericht is op de wereldwijde bescherming van wilde diersoorten en natuurlijke habitats. De trekkende diersoorten waarvan het behoud wordt beoogd, worden vermeld in bijlage I (bedreigde soorten) en bijlage II (soorten waarover overeenkomsten dienen te worden gesloten) bij het Verdrag. Het verdrag is op 1 november 1983 in werking getreden.

De Europese Unie is partij bij het Verdrag1. Alle lidstaten zijn partij bij het Verdrag.

2.2. De Conferentie van de partijen

De Conferentie van de partijen is het belangrijkste besluitvormingsorgaan van het Verdrag. Artikel VII van het Verdrag geeft een opsomming van de taken van dit orgaan, dat onder meer bevoegd is om de mate en aard van de bescherming van trekkende soorten te beoordelen en in het licht van deze beoordeling de bijlagen I en II bij het Verdrag te wijzigen. De besluiten van de Conferentie van de partijen worden genomen met een meerderheid van twee derde van de aanwezige en stemuitbrengende partijen, tenzij door het Verdrag anders is bepaald.

De veertiende vergadering van de Conferentie van de partijen zal begin 2024 in Samarkand (Oezbekistan) plaatsvinden.

2.3. De beoogde handelingen van de Conferentie van de Partijen

De Conferentie van de partijen zal op de veertiende vergadering besluiten tot wijziging van de bijlagen bij het Verdrag aannemen (“de beoogde handelingen”).

De beoogde handelingen hebben als doel de bijlagen I en II bij het Verdrag te wijzigen overeenkomstig artikel XI van het Verdrag.

Krachtens artikel III van het Verdrag worden in bijlage I bij het Verdrag de bedreigde trekkende soorten vermeld en moeten de partijen die staten zijn die deel uitmaken van het verspreidingsgebied van de betrokken soort verscheidene instandhoudingsmaatregelen nemen en het onttrekken van dieren aan de populatie van deze soorten verbieden.

In artikel IV van het Verdrag is bepaald dat in bijlage II de trekkende soorten moeten worden vermeld waarvan de mate en aard van de bescherming niet gunstig is en waarvoor, in verband met het behoud en het beheer ervan, internationale overeenkomsten moeten worden gesloten, alsmede de trekkende soorten waarvan de mate en de aard van de bescherming aanzienlijk gebaat zouden zijn bij de internationale samenwerking die uit een internationale overeenkomst zou voortvloeien. Wanneer de omstandigheden dit rechtvaardigen, kan een trekkende soort zowel in bijlage I als in bijlage II worden opgenomen.

Krachtens artikel XI van het Verdrag kan iedere partij voorstellen tot wijziging indienen. Een wijziging van de bijlagen wordt negentig dagen na de vergadering van de Conferentie van de Partijen waarop zij werd aangenomen, voor alle partijen van kracht, behalve voor de partijen die een voorbehoud maken.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Naar aanleiding van de veertiende vergadering van de Conferentie van de partijen bij het Verdrag en overeenkomstig Besluit 2023/1034 (EU) van de Raad van 22 mei 20232 heeft de Unie voorgesteld het Verdrag als volgt te wijzigen:

een wijziging van bijlage I bij het Verdrag om de populatie bruinvissen in de Oostzee (Phocoena phocoena) in de bijlage op te nemen.

Andere partijen bij het Verdrag hebben voorstellen ingediend om bijlage I te wijzigen en de volgende soorten en ondersoorten in de bijlage op te nemen: Lynx lynx balcanicus, Tursiops truncatus gephyreus, Pelecanus thagus, Pluvianellus socialis, de Zuid-Afrikaanse populatie van Gypaetus barbatus meridionalis, Carcharias taurus, de populatie in de Middellandse Zee van Glaucostegus cemiculus, de populatie in de Middellandse Zee van Aetomylaeus bovinus en de populatie in de Middellandse Zee van Rhinoptera marginata.

Andere partijen bij het Verdrag hebben voorstellen ingediend om bijlage II te wijzigen en de volgende soorten in de bijlage op te nemen: Lynx lynx, Felis manul, Lama guanicoe, Tursiops truncatus gephyreus, Pelecanus thagus, Carcharias taurus, Glaucostegus cemiculus, Aetomylaeus bovinus, Rhinoptera marginata, Brachyplatystoma rousseauxii en Brachyplatystoma vaillantii.

Bijgevolg moet de Raad een besluit nemen met het oog op de vaststelling van het standpunt dat op de veertiende vergadering van de Conferentie van de partijen namens de Unie moet worden ingenomen ten aanzien van alle wijzigingsvoorstellen.

De Unie moet alle bovenvermelde voorstellen steunen, omdat zij wetenschappelijk gefundeerd zijn en met de verbintenis van de Unie stroken om internationaal ter bescherming van de biodiversiteit samen te werken, onder meer over de vraag op welke wijze wetenschappelijke informatie over biologische kenmerken en biologische referentiepunten van de visserij het best kan worden ingezet.

De voorgestelde opname van deze soorten in bijlage I of II bij het Verdrag vereist geen wijziging van het recht van de Unie, behalve voor de opname van Carcharias taurus, de populatie in de Middellandse Zee van Aetomylaeus bovinus en de populatie in de Middellandse Zee van Rhinoptera marginata in bijlage I, aangezien het huidige niveau van bescherming van deze soorten in de Unie niet voldoet aan de eisen van artikel III, lid 5, van het Verdrag.

De Euraziatische lynx, Lynx lynx, valt onder de habitatrichtlijn van de EU3. De opname van deze soort in bijlage II en van de ondersoort Lynx lynx balcanicus in bijlage I bij het Verdrag moet worden gesteund.

De soorten en ondersoorten Tursiops truncatus gephyreus, Pelecanus thagus, Pluvianellus socialis, Gypaetus barbatus meridionalis komen niet voor in de Unie, zodat de opname van deze soorten en ondersoorten in bijlage I bij het Verdrag geen wijziging van het recht van de Unie vereist.

De soorten Felis manul, Lama guanicoe, Tursiops truncatus gephyreus en Pelecanus thagus komen niet voor in de Unie, zodat de opname van deze soorten in bijlage II bij het Verdrag geen maatregelen van de Unie vereist.

De soort Glaucostegus cemiculus wordt strikt beschermd door het Verdrag van Barcelona4. Voorts is het op grond van Verordening (EU) nr. 1343/20115 verboden deze soort aan boord van vissersvaartuigen te hebben. Daarom moet de opname van deze soort in bijlage II bij het Verdrag en de opname van de populatie van deze soort in de Middellandse Zee in bijlage I bij het Verdrag worden gesteund.

De soorten Brachyplatystoma rousseauxii en Brachyplatystoma vaillantii komen in de Unie alleen voor in Frans-Guyana, waar de natuurwetgeving van de Unie niet van toepassing is. De opname van deze soorten in bijlage II bij het Verdrag moet worden gesteund.

4. Rechtsgrondslag

4.1. Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1. Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt”6.

4.1.2. Toepassing op het onderhavige geval

De Conferentie van de partijen is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, namelijk het Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten.

De door de Conferentie van de partijen vast te stellen handelingen zijn handelingen met rechtsgevolgen. De beoogde handelingen zullen uit hoofde van het volkenrecht bindend zijn overeenkomstig artikel XI van het Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten.

De beoogde handelingen strekken niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het Verdrag.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2. Materiële rechtsgrondslag

4.2.1. Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

4.2.2. Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en inhoud van de beoogde handelingen hebben in de eerste plaats betrekking op de bescherming van het milieu.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 192, lid 1, VWEU.

4.3. Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 192, lid 1, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5. Bekendmaking van de beoogde handeling

Aangezien de bijlagen I en II bij het Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten bij deze handelingen van de Conferentie van de partijen worden gewijzigd, moeten zij na hun vaststelling worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.