Toelichting bij COM(2023)436 - Europees kader voor het aantrekken en behouden van onderzoeks-, innovatie- en ondernemingstalenten in Europa

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Onderzoekers vormen het hart van het onderzoeks- en innovatiestelsel in Europa. Onderzoeksloopbanen moeten worden versterkt om talenten aan te trekken en te behouden en het stelsel in het algemeen sterker en concurrerender te maken. Dit is van groot belang voor het aanpakken van de mondiale en maatschappelijke uitdagingen waar Europa voor staat, waaronder de digitale en groene transitie.

Sinds de oprichting van de Europese Onderzoeksruimte in 20001 is er aanzienlijke vooruitgang geboekt voor onderzoekers. Er zijn echter nog onopgeloste kwesties die meer gerichte en doeltreffende maatregelen vereisen.

In de mededeling van de Commissie over een nieuwe EOR voor onderzoek en innovatie2 wordt erkend dat in de wereldwijde wedloop voor talent de juiste voorwaarden voor loopbaanontwikkeling moeten worden geschapen om de beste onderzoekers in Europa aan te trekken en te behouden, en dat de voorbije jaren onvoldoende vooruitgang is geboekt met het tegengaan van onzeker werk, vooral voor junior onderzoekers. Ook wordt in die mededeling een uitvoerige aanpak uiteengezet voor onderzoeksloopbanen in Europa door een instrumentarium aan maatregelen voor de erkenning van het beroep van onderzoeker en de daarvoor benodigde vaardigheden vast te stellen, een competentiekader voor onderzoekers te ontwikkelen, de mobiliteit en uitwisselingen tussen de academische wereld en de industrie te verbeteren, doelgerichte opleidingsmogelijkheden te bieden en een portaal op te zetten met één loket waar onderzoekers terechtkunnen voor een breed scala aan ondersteunende diensten.

In zijn conclusies over “het verdiepen van de Europese onderzoeksruimte: onderzoekers aantrekkelijke en duurzame loopbanen en arbeidsvoorwaarden bieden en braincirculation verwezenlijken” van mei 20213 heeft de Raad erop gewezen dat er meer gecoördineerde actie op Europees niveau nodig is om de uitdagingen die een passende en duurzame onderzoeksloopbaan voor onderzoekers in de weg staan het hoofd te bieden om een evenwichtige circulatie van talenten te stimuleren en van Europa een aantrekkelijke bestemming voor onderzoekers te maken. Er wordt voorgesteld één alomvattend kader tot stand te brengen waarmee alle uitdagingen in verband met onderzoeksloopbanen op alle mogelijke gebieden van onderzoekswerkgelegenheid worden aanpakt.

De noodzaak om onderzoeksloopbanen in Europa aantrekkelijker te maken wordt ook benadrukt in de aanbeveling van de Raad van 26 november 2021 over een pact voor onderzoek en innovatie in Europa4 en de EOR-beleidsagenda die is gehecht aan de conclusies van de Raad over de toekomstige governance van de Europese Onderzoeksruimte van 26 november 20215, waarin een actie is opgenomen voor “4. Bevorderen van aantrekkelijke en duurzame onderzoeksloopbanen, evenwichtige mobiliteit van talent en internationale, transdisciplinaire en intersectorale mobiliteit binnen de EOR”. Die actie voorziet in de ontwikkeling van een Europees kader voor onderzoeksloopbanen en de creatie of actualisering van een bestaand instrumentarium ter ondersteuning van onderzoeksloopbanen.

In heel Europa bevinden onderzoekers zich vaak in een precaire positie wat betreft werkgelegenheid en arbeidsomstandigheden. Dit is met name het geval voor junior onderzoekers. Hoewel onderzoekers doorgaans in dienst zijn van een universiteit of onderzoeksorganisatie, is de financiering direct (via beurzen) of indirect (via onderzoeksprojecten) afkomstig van nationale en internationale financieringsorganisaties. Onderzoekers hebben meestal contracten van korte duur die worden gefinancierd door middel van subsidies, zonder duidelijk uitzicht op stabiel werk.

Lonen, sociale bescherming en arbeidsomstandigheden kunnen aanzienlijk uiteenlopen, afhankelijk van de financierder. De HR-strategie voor onderzoekers (Human Resources Strategy for Researchers, HRS4R)6 heeft werkgevers en financiers in staat gesteld de beginselen van het Handvest en de Code voor Onderzoekers7 in de praktijk te brengen. In het kader van de Marie Sklodowska Curie-acties (MSCA’s)8 worden het handvest en de code gepromoot door het gebruik ervan als voorwaarde te stellen voor deelname aan het programma. Het handvest en de code dateren echter van 2005 en moeten worden herzien om in te spelen op de nieuwe realiteit en nieuwe uitdagingen, onder meer met betrekking tot open wetenschap en gendergelijkheid. De herziene versie moet ook gericht zijn op een bredere toepassing buiten de academische wereld. De Euraxess-portalen en -diensten9 bieden mobiele onderzoekers wereldwijd nog steeds essentiële praktische informatie en toegang tot arbeidskansen in heel Europa. Ook de RESAVER-pensioenregeling10 is nuttig gebleken, maar op dit moment is de dekking beperkt. Er is ruimte om deze diensten en instrumenten uit te breiden.

Er is onvoldoende vooruitgang geboekt bij de ondersteuning van onderzoekers in hun mobiliteit naar bredere werkgelegenheidssectoren buiten de academische wereld, bij de oprichting van hun eigen start-ups en bij de ontplooiing van hun eigen innovatiewerkzaamheden. Een van de belangrijkste redenen voor dit gebrek aan vooruitgang is de momenteel erg beperkte beoordeling van onderzoekers enkel op basis van collegiaal getoetste publicaties en zeer vaak op basis van de gebrekkige indicator van de impactfactor van wetenschappelijke tijdschriften. Dit heeft tot gevolg dat onderzoekers niet bereid zijn deel te nemen aan activiteiten zoals open wetenschap, intersectorale mobiliteit en ondernemerschap, burgerwetenschap en outreach, aangezien deze activiteiten waarschijnlijk ongunstig zullen zijn voor hun academische loopbaan. Deze praktijk ontmoedigt ook interdisciplinair onderzoek vanwege het gebrek aan interdisciplinaire tijdschriften met een grote impact.

Een andere factor die de overgang naar een loopbaan buiten de academische wereld belemmert, is dat de meeste promovendi in een uitsluitend academische omgeving worden opgeleid. Deze vorm van academisch leerlingschap zorgt ervoor dat zij slecht toegerust zijn voor alternatieve loopbanen in andere sectoren. Volgens het Science Report van de Unesco van 202111 zijn er wereldwijd ongeveer 8,85 miljoen onderzoekers. Sinds 2007 is het aantal onderzoekers met bijna 30 % toegenomen. China heeft nu met 21,1 % het op een na grootste aandeel in dat aantal, en heeft de VS (16,2 %) ingehaald. De EU heeft nog steeds de meeste onderzoekers, met een aandeel van 23,5 % in het totaal, Het aantal academische posities neemt echter niet in dezelfde mate toe, en de realiteit is dat slechts een klein percentage promovendi een baan in de academische of publieke onderzoekssector zal vinden. Daarom moeten zij op zoek gaan naar werk buiten deze sectoren12. Gezien het kleine aantal onderzoekers dat academicus wordt, moet zelfs een loopbaan in de academische wereld als het alternatief worden gezien. Aangezien de meeste onderzoekers geen academische loopbaan zullen hebben, moeten zij vaardigheden ontwikkelen om in niet-academische sectoren te werken of eigen ondernemersactiviteiten te ontplooien.

Er is nog steeds sprake van asymmetrische mobiliteit van onderzoekers van oost naar west en zuid naar noord. In de loop der jaren zijn er maatregelen getroffen, zoals de mogelijkheid om middelen van het cohesiebeleid te gebruiken voor onderzoek, of specifieke acties voor verbredingslanden uit hoofde van de kaderprogramma’s voor onderzoek en innovatie13. Hoewel zij hebben bijgedragen tot een evenwichtigere circulatie van talent, zijn deze initiatieven niet voldoende geweest om langdurig effect te sorteren.

Hoewel er aanzienlijke vooruitgang is geboekt op het gebied van gendergelijkheid, zijn er nog onopgeloste kwesties. De aanhoudende genderongelijkheden in onderzoeksloopbanen, waaronder de loonkloof tussen mannen en vrouwen, verschillen in loopbaanontwikkeling, gendervooroordelen bij beoordelingen, kwesties met betrekking tot het evenwicht tussen werk en privéleven en gendergerelateerd geweld, die allemaal van invloed zijn op participatie en loopbaanontwikkeling, moeten doeltreffend worden aangepakt. Bovendien zijn specifieke inspanningen nodig om de ondervertegenwoordiging van vrouwen in wetenschap, technologie, engineering en wiskunde (STEM) aan te pakken.

Op een meer fundamenteel niveau moet de definitie van “onderzoeker” worden herzien om ervoor te zorgen dat deze het brede scala aan loopbaanmogelijkheden omvat. Er moet worden erkend dat naast onderzoek ook andere activiteiten een belangrijke rol spelen, bijvoorbeeld onderwijs, supervisie en begeleiding, en contacten met het bedrijfsleven en de samenleving. Bovendien moet worden erkend dat voor hoogwaardig onderzoek en hoogwaardige innovatie steun nodig is vanuit een veelvoud aan onderzoeksmanagementfuncties, die door onderzoekers of andere professionals kunnen worden ingevuld.

Gezien het belang van onderzoeksloopbanen moeten de randvoorwaarden en steunmaatregelen vergezeld gaan van een passend systeem voor regelmatige monitoring, dat het mogelijk maakt relevante gegevens te verzamelen die belanghebbenden op het gebied van onderzoek en innovatie en beleidsmakers kunnen ondersteunen.


Motivering en doel van het voorstel

Dit voorstel voor een aanbeveling van de Raad is bedoeld om tegemoet te komen aan de zorgen en aanbevelingen van de Commissie en de Raad14 en dient tot uitvoering van een van de verwachte resultaten van actie 4 van de EOR-beleidsagenda, namelijk de ontwikkeling van een Europees kader voor onderzoeksloopbanen. Het voorziet in de normen die de lidstaten, onderzoeksorganisaties, financiers en belanghebbenden kunnen gebruiken om onderzoeksloopbanen stabieler en aantrekkelijker te maken. Het doel is om Europese onderzoekers te behouden en van Europa een aantrekkelijke bestemming voor buitenlandse talenten te maken.

Er wordt voorzien in een duidelijke definitie van “onderzoeker”15 zodat het beroep in Europa naar behoren kan worden erkend. Ook wordt verduidelijkt dat onderzoekers in alle relevante sectoren, waaronder de academische wereld, het bedrijfsleven, de overheid en de non-profitsector, verschillende onderzoeksberoepen kunnen uitoefenen. In het voorstel worden de vele rollen van onderzoekers of andere professionals op het gebied van onderzoeksbeheer erkend, en wordt het belang van verdere analyse en afstemming van deze beroepen op Europees niveau benadrukt.

Het verbeteren van de arbeidsomstandigheden, het waarborgen van een evenwicht tussen werk en privéleven en het tegengaan van onzekerheid, onder meer door arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te beperken en duurzamere financieringsmechanismen voor onderzoeksorganisaties te bevorderen, zullen van fundamenteel belang zijn voor aantrekkelijkere onderzoeksloopbanen. Dit zal worden aangevuld met maatregelen om te zorgen voor adequate socialebeschermingsmaatregelen en de overdraagbaarheid van pensioenrechten over de grenzen heen. Door middel van specifieke stimulansen wordt bijzondere aandacht besteed aan junior onderzoekers.

Het handvest en de code voor onderzoekers uit 200516 worden vervangen door een nieuw handvest voor onderzoekers, waarmee het bieden van goede arbeidsomstandigheden en onderzoeksomgevingen in de relevante organisaties wordt ondersteund. Dit handvest zal de vorm hebben van één document waarin zowel onderzoekers, werkgevers, financiers als beleidsmakers aan bod komen en waarin een meer gestroomlijnd aantal beginselen17 wordt opgenomen om de toepassing ervan in alle sectoren te vergemakkelijken. Het nieuwe handvest kan de gelegenheid bieden om het herzieningsproces van het huidige uitvoeringsmechanisme, de HR-strategie voor onderzoekers (HRS4R), op gang te brengen.

Het versterken van de vaardigheden van onderzoekers, met name transversale vaardigheden door gebruik te maken van het Europees competentiekader voor onderzoekers (ResearchComp)18 en onder meer met behulp van microcredentials19, zal de intersectorale mobiliteit en de daadwerkelijke circulatie van talenten tussen sectoren bevorderen. Dit zal de kenniscirculatie ondersteunen en de kloof tussen het aanbod van onderzoekers en de vraag op de arbeidsmarkt naar hooggekwalificeerde talenten helpen dichten.

Talent ligt ten grondslag aan innovatie. Het is dus zaak de voorwaarden te scheppen om voor een doorstroming van hooggekwalificeerde en veerkrachtige talenten te zorgen, die kunnen bijdragen tot het herstel en het concurrentievoordeel van Europa. Dit vereist sterkere banden tussen de academische wereld en het bedrijfsleven, en een ondernemings- en innovatiecultuur waarin talenten de ideeën die zij ontwikkelen op de markt kunnen brengen.

Het voorstel bevordert intersectorale en alle andere vormen van mobiliteit20 en de oprichting van start-ups door onderzoekers, maar erkent en beloont verschillende loopbaantrajecten om ervoor te zorgen dat de toegevoegde waarde ervan naar behoren in aanmerking wordt genomen bij de aanwerving, loopbaanontwikkeling en beoordeling van onderzoekers. Dit wordt aangevuld met de ondersteuning van loopbaanbegeleiding en loopbaanondersteunende diensten om onderzoekers te helpen het pad te kiezen dat het best bij hen past en loopbaanontwikkeling te bevorderen.

De in 2011 ingevoerde profielen voor onderzoekers R1-R421 worden geactualiseerd en aangevuld met voorbeelden van beroepen op elk niveau en in alle sectoren, teneinde de loopbanen van onderzoekers beter vergelijkbaar en interoperabel te maken tussen de sectoren en landen waarin zij werkzaam zijn22.


De toepassing van de nieuwe normen en aanbevelingen zal de nationale en Europese onderzoeks- en innovatiestelsels in het algemeen verbeteren en bijdragen tot het structureel aanpakken van gevallen van onevenwichtige mobiliteit van talenten.

Er wordt steun verleend voor de toepassing en doorontwikkeling van bestaande en nieuwe instrumenten ter ondersteuning van onderzoeksloopbanen (bv. Euraxess, RESAVER, ResearchComp). Zij zullen allemaal worden ingebed in het toekomstige EOR-talentenplatform, een centraal aanspreekpunt voor onderzoekers dat ook ondersteuning voor onderzoeksorganisaties biedt.

Een waarnemingspost voor onderzoeksloopbanen zal de monitoring van de uitvoering van dit voorstel mogelijk maken door indicatoren te verzamelen over de verschillende aspecten daarvan. Op basis van deze gegevens kunnen belanghebbenden en beleidsmakers op nationaal en Europees niveau empirisch onderbouwde maatregelen treffen.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

1.

Dit voorstel is in overeenstemming met bestaande beleidsbepalingen, en met name met:


- de mededeling van de Commissie over een Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht23, die op 1 juli 2020 is goedgekeurd en waarin wordt benadrukt dat onderzoekers een voortrekkersrol spelen op het gebied van wetenschap en innovatie en over een specifieke reeks vaardigheden moeten beschikken voor een succesvolle loopbaan binnen en buiten de academische wereld. In de vaardighedenagenda wordt onder meer een taxonomie voor de vaardigheden van onderzoekers vastgesteld, en wordt voorzien in de ontwikkeling van een Europees competentiekader voor onderzoekers en steun voor het toerusten van onderzoekers met de vaardigheden die nodig zijn voor intersectorale mobiliteit. Met de eerste vlaggenschipactie van de vaardighedenagenda, het EU-pact voor vaardigheden, wordt bij- en omscholing bevorderd door middel van samenwerking tussen het bedrijfsleven, aanbieders van onderwijs en opleiding, sociale partners en overheden in grootschalige partnerschappen voor vaardigheden.

- de op 18 januari 2022 goedgekeurde mededeling van de Commissie over een Europese strategie voor universiteiten24, waarin wordt voorzien in de ontwikkeling van een kader voor onderzoeksloopbanen, in synergie met een Europees kader voor aantrekkelijke en duurzame loopbanen in het hoger onderwijs;

- de op 5 juli 2022 goedgekeurde mededeling van de Commissie over een nieuwe Europese innovatieagenda25, waarin wordt erkend dat innovatie afhangt van het succesvol koesteren, aantrekken en vasthouden van mensen met talent en een breed scala aan vaardigheden, en waarin het belang van intersectorale mobiliteit wordt benadrukt;

- de op 2 december 2022 goedgekeurde aanbeveling van de Raad betreffende de leidende beginselen voor kennisvalorisatie26, die tot doel heeft een gemeenschappelijke lijn vast te stellen voor beleidsbeginselen en maatregelen van nationaal, regionaal en lokaal beleid om zo veel mogelijk onderzoeks- en innovatieresultaten om te zetten in oplossingen die de samenleving ten goede komen. Deze leidende beginselen bevorderen onder meer een kader ter ondersteuning van de ontwikkeling van vaardigheden en capaciteiten, van een systeem van stimulansen, en van maatstaven, monitoring en evaluatie.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

2.

Dit voorstel is in overeenstemming met andere beleidsterreinen van de Unie, en met name met:


- de in november 2017 door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie afgekondigde Europese pijler van sociale rechten, waarin essentiële beginselen en rechten zijn vastgesteld voor eerlijke en goed functionerende arbeidsmarkten en socialezekerheidsstelsels in de 21e eeuw, en daarmee verband houdende bepalingen van de Unie op het gebied van arbeidsomstandigheden en sociale bescherming, waaronder de mededeling van de Commissie van 26 april 2017 “Een initiatief om het evenwicht tussen werk en privéleven voor werkende ouders en mantelzorgers te ondersteunen”27; de richtlijn betreffende transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden in de Europese Unie28, en de richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers29, die beide op 20 juni 2019 zijn vastgesteld; de op 8 november 2019 goedgekeurde aanbeveling van de Raad met betrekking tot de toegang tot sociale bescherming voor werknemers en zelfstandigen30. De aanbeveling van de Raad met betrekking tot de toegang tot sociale bescherming heeft met name tot doel ervoor te zorgen dat zowel werknemers als zelfstandigen zich onder vergelijkbare voorwaarden kunnen aansluiten bij socialezekerheidsstelsels, voldoende rechten kunnen opbouwen en deze naar behoren kunnen doen gelden, socialezekerheidsrechten gemakkelijk kunnen overdragen van de ene baan naar de andere, en transparante informatie kunnen krijgen over hun rechten en plichten met betrekking tot sociale zekerheid;

- de op 27 april 2022 aangenomen mededeling van de Commissie over het aantrekken van vaardigheden en talent naar de EU31, waarin het belang en de noodzaak worden erkend van het aantrekkelijker maken van de EU voor talenten uit de hele wereld. In dit verband dragen de richtlijn inzake studenten en onderzoekers32 en de recente herziening van de EU-blauwekaartrichtlijn33 bij tot deze doelstellingen door het voor onderzoekers en hooggekwalificeerde werknemers gemakkelijker en aantrekkelijker te maken om naar de EU te komen, en door de circulatie van kennis en vaardigheden door het verhuizen tussen lidstaten te bevorderen via versterkte mobiliteitsrechten binnen de EU;

- de op 17 januari 2023 aangenomen mededeling van de Commissie over het benutten van talent in Europa’s regio’s34, waarin de nadruk wordt gelegd op de uitdagingen in regio’s in verband met lacunes bij de ontwikkeling van talent in EU-regio’s die te maken hebben met de demografische achteruitgang, een stagnerend aandeel van tertiair opgeleiden in de bevolking en een aanzienlijke uitstroom van jongeren.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Artikel 182, lid 5, en artikel 292 van het VWEU vormen de rechtsgrondslag van dit initiatief. Overeenkomstig artikel 292 VWEU kan de Raad aanbevelingen goedkeuren en op voorstel van de Commissie besluiten in alle gevallen waarin in de Verdragen is bepaald dat de Raad handelingen op voorstel van de Commissie moet vaststellen.

Overeenkomstig artikel 179 VWEU heeft de Unie tot doel haar wetenschappelijke en technologische grondslagen te versterken door de totstandbrenging van een Europese onderzoeksruimte waarbinnen onderzoekers, wetenschappelijke kennis en technologieën vrij circuleren, tot de ontwikkeling van het concurrentievermogen van de Unie en van haar industrie bij te dragen en de onderzoeksactiviteiten te bevorderen die uit hoofde van andere hoofdstukken van de Verdragen nodig worden geacht.

Overeenkomstig artikel 181 VWEU moeten de Europese Unie en de lidstaten hun activiteiten op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling coördineren teneinde de wederzijdse samenhang van het beleid van de lidstaten en het beleid van de Unie te verzekeren. De Commissie kan in nauwe samenwerking met de lidstaten alle initiatieven nemen die nuttig zijn ter bevorderen van deze coördinatie, met name initiatieven om richtsnoeren en indicatoren vast te stellen, de uitwisseling van beste praktijken te organiseren en in de nodige elementen te voorzien met het oog op periodieke controle en evaluatie. Het Europees Parlement moet ten volle in kennis worden gesteld.

Artikel 182, lid 5, VWEU biedt de mogelijkheid om de in het meerjarenkaderprogramma geplande activiteiten aan te vullen door het Europees Parlement en de Raad in staat te stellen, volgens de gewone wetgevingsprocedure en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité, de maatregelen vast te stellen die nodig zijn om de Europese Onderzoeksruimte te realiseren.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Onderzoekers en onderzoeksloopbanen hebben specifieke uitdagingen en behoeften, zoals de erkenning van het beroep en gemeenschappelijke definities op het niveau van de Unie van “onderzoeker” en van de onderzoeksberoepen om de interoperabiliteit en vergelijkbaarheid tussen de lidstaten en sectoren te bevorderen, een gemeenschappelijk begrip van de vaardigheden die onderzoekers nodig hebben, de bevordering van een evenwichtige geografische, intersectorale en interdisciplinaire mobiliteit, een verbeterd en gecoördineerd systeem voor loopbaanontwikkeling en de beoordeling van onderzoekers, en instrumenten van de Unie ter ondersteuning van onderzoeksloopbanen, met inbegrip van een alomvattend Europees monitoringsysteem. Aan deze behoeften kan, vanwege de aard ervan, alleen doeltreffend worden voldaan door middel van een initiatief op het niveau van de Unie.

De Commissie heeft in het verleden actie ondernomen, met name door middel van de aanbeveling van de Commissie van 11 maart 2005 betreffende het Europees Handvest voor Onderzoekers en betreffende een Gedragscode voor de Rekrutering van Onderzoekers35, maar er is een nieuw geactualiseerd initiatief nodig om in te spelen op nieuwe uitdagingen en omstandigheden.

In zijn conclusies van 28 mei 2021 over “het verdiepen van de Europese onderzoeksruimte: onderzoekers aantrekkelijke en duurzame loopbanen en arbeidsvoorwaarden bieden en braincirculation verwezenlijken” en in de EOR-beleidsagenda die is gehecht aan de conclusies van de Raad van 26 november 2021 over de toekomstige governance van de Europese Onderzoeksruimte heeft de Raad de Commissie verzocht actie te ondernemen. De aanbeveling van de Raad van 26 november 2021 over een pact voor onderzoek en innovatie in Europa heeft onder meer betrekking op onderzoeksloopbanen, de mobiliteit van onderzoekers, onderzoeksbeoordeling en een beloningssysteem als belangrijke actiegebieden in het kader van de prioritaire gebieden voor gezamenlijk optreden van de Unie en de lidstaten ter ondersteuning van de Europese Onderzoeksruimte.

Een dergelijk initiatief moet van het allergrootste belang worden geacht om onderzoeksloopbanen in Europa aantrekkelijker te maken, op beslissende wijze bij te dragen tot de doelstelling om onderzoekstalenten in Europa te behouden, en om Europa tot een aantrekkelijke bestemming voor buitenlandse talenten te maken.

Evenredigheid

Dit voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel als neergelegd in artikel 5, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Noch de inhoud noch de vorm van deze voorgestelde aanbeveling van de Raad gaat verder dan wat nodig is om de doelstellingen ervan te verwezenlijken. De verbintenissen die de lidstaten zullen aangaan, zijn niet bindend, en elke lidstaat blijft vrij om te beslissen welke aanpak hij wil volgen.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbenden

Dit voorstel is gebaseerd op gegevens die zijn verzameld en ontvangen in het kader van studies in opdracht van de Commissie, die uitgebreide interactie met belanghebbenden omvatten.

In de in december 2021 gepubliceerde studie “Taking stock, evaluating the achievements and identifying the way forward for the ERA Priority 3 policy measures”36 werd de balans opgemaakt van de bestaande beleidsmaatregelen ter ondersteuning van de voormalige EOR-prioriteit “Een open arbeidsmarkt voor onderzoekers”, met name het Handvest voor Onderzoekers en de Gedragscode voor de Rekrutering van Onderzoekers, de HR-strategie voor onderzoekers (HRS4R) en het netwerk van diensten van Euraxess. Hierin werden de resultaten van die maatregelen geëvalueerd, werden de behoeften vastgesteld en werden aanbevelingen gedaan voor nieuwe of herziene beleidsmaatregelen om de HR-dimensie van de nieuwe EOR te bevorderen. Daartoe werden verschillende raadplegingsactiviteiten, waaronder 3 onlineworkshops (april, mei en juli 2021) met belanghebbenden en onderzoeksinstellingen (bv. universiteiten en andere koepelorganisaties van onderzoeksorganisaties, verenigingen van onderzoekers, allianties van Europese universiteiten, onderzoeksfinanciers, het Euraxess-netwerk en de lidstaten), een enquête onder bij het HRS4R-proces betrokken organisaties en een enquête binnen het Euraxess-dienstennetwerk uitgevoerd.

3.

De belangrijkste elementen die uit de raadpleging van belanghebbenden in het kader van de studie naar voren zijn gekomen, kunnen als volgt worden samengevat:


- het Handvest voor Onderzoekers en de Gedragscode voor de Rekrutering van Onderzoekers worden op institutioneel niveau binnen en buiten de EU breed aanvaard, maar ze moeten worden geactualiseerd om in te spelen op de nieuwe realiteit (open wetenschap, integriteit van onderzoek, gendergelijkheid, diversiteit en inclusie, wetenschap in teams, intersectorale en interdisciplinaire mobiliteit, onderzoeksbeoordeling), en de toepassing ervan moet ook buiten de academische sector worden bevorderd;

- het HRS4R-proces en de bijbehorende onderscheiding hebben bijgedragen tot een positieve verandering van de HR-praktijken in onderzoeksorganisaties, ondanks de perceptie van sommige organisaties dat te veel inspanningen nodig zijn om de onderscheiding te krijgen;

- het gebruik en de doeltreffendheid van het handvest en de code voor onderzoekers en de HRS4R worden sterk beïnvloed door de nationale context en het nationale beleid;

- Euraxess heeft een kritische massa van onderzoekers en onderzoeksorganisaties binnen en buiten de EU bereikt, wat heeft geleid tot een gestage toename van het volume en de intensiteit van het gebruik. Onderzoekers hebben tal van voordelen verworven met Euraxess, vooral ter ondersteuning van internationale mobiliteit, terwijl onderzoeksorganisaties betere toegang hebben tot onderzoekstalent. Het dienstenaanbod van EURAXESS moet echter worden uitgebreid om de ontwikkeling van onderzoekstalent in ruimere zin te ondersteunen, en het huidige governancemodel moet dienovereenkomstig worden versterkt;

- de uitdagingen op de arbeidsmarkt waarmee onderzoekers worden geconfronteerd, wijzen erop dat nieuwe en verschillende vormen van steun voor onderzoeksloopbanen moeten worden verleend om de ambities van de nieuwe EOR te kunnen waarmaken. Om de aspiraties van de nieuwe EOR op het gebied van onderzoeksloopbanen waar te maken, moeten bovendien alle bestaande instrumenten in één kader worden samengebracht.

4.

Op basis van deze elementen hebben de belangrijkste aanbevelingen betrekking op de noodzaak van:


- één beleidskader voor onderzoeksloopbanen, met een holistische benadering waarbij alle uitdagingen worden aangepakt, met bijzondere aandacht voor alle delen van de samenleving waar onderzoekers hun activiteiten uitvoeren;

- een geactualiseerd handvest en een geactualiseerde code voor onderzoekers waarin de huidige uitdagingen en kansen op de arbeidsmarkt voor onderzoekers tot uiting komen, die breder wordt onderschreven en uitgevoerd, ook door de particuliere sector, als kernonderdeel van de algemene EOR;

- de ontwikkeling van Euraxess tot een EOR-talentenplatform dat meer holistische ondersteuning biedt aan onderzoekers en gebaseerd is op een verbeterd governancemodel;

- het aanpakken van arbeidsmarktproblemen waarmee onderzoekers worden geconfronteerd, bijvoorbeeld wat betreft sociale bescherming of pensioenrechten;

- ondersteuning van wederzijds leren en de uitwisseling van ervaringen in verband met onderzoeksloopbanen.

Daarnaast is de hogeronderwijssector geraadpleegd om een kader te ontwikkelen om zijn onderzoeks- en innovatiemissie in synergie met de onderwijstaak te versterken, hetgeen heeft geleid tot aanbevelingen inzake een visie voor 2030 op de toekomst van universiteiten in Europa (oktober 2020)37, onder meer over het bevorderen van menselijk kapitaal en loopbaanontwikkeling. De belangrijkste van die aanbevelingen zijn:

- het hervormen van de systemen van universiteiten voor loopbaanontwikkeling, opleiding en beoordeling, erkenning en stimulansen, met het oog op een meer holistisch en kwaliteitsgericht en een minder kwantitatief evaluatiemodel;

- de loopbaanbeoordeling van onderzoekers hervormen in de richting van een evenwichtig systeem dat gebaseerd is op het volledige spectrum van de capaciteiten van onderzoekers op een wijze die relevant is voor hun loopbaanfase, hun positie en andere relevante contextuele factoren, waarbij een uniforme aanpak wordt vermeden. Bij de beoordeling moet rekening worden gehouden met onderzoeksresultaten, onderzoeksprocessen, dienstverlening en leiderschap, de impact van het onderzoek, onderwijs en supervisie, en andere professionele ervaringen;

- het incorporeren van opleidingen en professionele ontwikkeling inzake vaardigheden voor onderzoekers op alle niveaus, hetgeen investeringen in opleiding en loopbaanontwikkeling van onderzoekers op alle niveaus (R1-R4) vereist, met bijzondere aandacht voor onderzoekers op de niveaus R1 en R2 (promovendi en postdocs), van wie de meesten geen vaste aanstelling in de academische sector zullen krijgen;

- het aanbieden van opleidingen over de praktijk van open wetenschap aan onderzoekers op alle niveaus (R1-R4);

- het uitbreiden van het concept van geografische mobiliteit met virtuele mobiliteit;

- het aanpassen van het Europees Handvest voor Onderzoekers en de Gedragscode voor de Rekrutering van Onderzoekers aan het gewijzigde onderzoeks- en innovatielandschap in de EU en aan de stand van de huidige discussies in de academische wereld. Hierbij moet ook nadrukkelijk rekening worden gehouden met open wetenschap. open en verantwoorde innovatiepraktijken, diversiteit, onderzoeksintegriteit, burgerwetenschap, en viervoudige (transnationale, intersectorale, interdisciplinaire en virtuele) mobiliteit bij loopbaanontwikkeling;

- het versterken van de interactie tussen de academische wereld en niet-academische sectoren om de rol van universiteiten als centrale actoren in innovatie-ecosystemen te vergroten.

In de in 2022 afgelopen studie “Knowledge Ecosystems in the new ERA”38 omvatte de analyse van aspecten in verband met onderzoeksloopbanen, met name vaardigheden, werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden, en van de verschijnselen van braindrain en talentcirculatie39. Ook werd de nadruk gelegd op de ontwikkeling van een methodologie voor een waarnemingspost voor onderzoeksloopbanen. In de studie werden maatregelen voor intersectorale mobiliteit in heel Europa in kaart gebracht en gemodelleerd, voortbouwend op een eerdere studie van de Commissie “Fostering industrial talents in research at European level”40 van januari 2018. In verband met deze studie zijn veel raadplegingsactiviteiten uitgevoerd, waaronder:

- een online-enquête onder onderzoekers om inzicht te krijgen in vaardigheden, sociale zekerheid en arbeidsvoorwaarden met betrekking tot onderzoeksbanen (april-mei 2021), gevolgd door 3 werkgroepvergaderingen in mei 2021 om de resultaten van de interviews te valideren en te verfijnen;

- een online-enquête om vast te stellen welke vaardigheden van cruciaal belang zijn voor de banen van onderzoekers in de academische wereld en de particuliere sector (mei-juni 2021);

- interviews met in de academische wereld en andere sectoren werkzame onderzoekers in verschillende loopbaanfasen, met bijzondere aandacht voor competenties, mogelijke opleidingen voor vaardigheden en intersectorale mobiliteit (tweede kwartaal van 2021);

- interviews met vertegenwoordigers van koepelorganisaties in het hoger onderwijs, verenigingen van onderzoeksorganisaties, vertegenwoordigers van de lidstaten en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven (tweede kwartaal van 2021), met bijzondere aandacht voor de actualisering van de Europese classificatie van vaardigheden, competenties, kwalificaties en beroepen (ESCO), de ontwikkeling van een Europees competentiekader voor onderzoekers, de toekomst van “tenure tracks” en de diversificatie van onderzoeksloopbanen;

- een focusgroep om de werkzaamheden met betrekking tot het ontwerp van het Europees competentiekader voor onderzoekers te beoordelen (september 2021), met koepelorganisaties voor onderzoek in de EU (universiteiten, onderzoeksorganisaties, organisaties voor onderzoek en technologie enz.), brancheorganisaties en beleidsmakers op EU- en nationaal niveau;

- een workshop met meer dan 450 deelnemende belanghebbenden uit alle sectoren om uitdagingen in verband met onderzoeksloopbanen aan te pakken, met name op het gebied van competenties (oktober 2021);

- een workshop met een breed scala van belanghebbenden uit alle sectoren, over de vaardigheden en arbeidsvoorwaarden van onderzoekers, de sociale bescherming van internationaal mobiele onderzoekers en het concept van een waarnemingspost voor onderzoeksloopbanen (maart 2022);

- een laatste workshop over competenties, evenwichtige talentcirculatie en intersectorale mobiliteit (september 2022).

5.

De belangrijkste bevindingen van de studie kunnen als volgt worden samengevat:


- onderzoekers zijn van het grootste belang voor het onderzoeks- en innovatiestelsel in Europa en het is belangrijk hun loopbanen te versterken en deze aantrekkelijker en duurzamer te maken. Allereerst moet een gemeenschappelijke definitie van “onderzoeker” op Europees niveau worden vastgesteld;

- de in 2011 ingevoerde beschrijving van profielen (R1-R4) wordt vaak gebruikt en vermeld bij de aanwerving van onderzoekers in de academische sector, maar er is meer duidelijkheid nodig, onder meer om het gebruik ervan buiten de academische wereld te bevorderen en de interoperabiliteit en vergelijkbaarheid van de rollen van onderzoekers tussen sectoren en lidstaten te vergemakkelijken;

- onderzoekers vinden transversale vaardigheden belangrijk voor aanwerving en loopbaanontwikkeling, maar slechts een minderheid van de promovendi in de EU is van mening dat transversale vaardigheden in de tijdens hun promotietraject gevolgde opleidingen voldoende wordt behandeld; belanghebbenden zien zeer uit naar de invoering van een Europees competentiekader voor onderzoekers, dat niet bindend mag zijn en de gebruikers flexibiliteit moet bieden met betrekking tot de toepassing ervan;

- vaardigheden zijn van fundamenteel belang voor intersectorale mobiliteit van onderzoekers, en certificeerbare formele en informele opleidingen moeten beschikbaar zijn voor onderzoekers, onder meer in coördinatie en samenwerking met het bedrijfsleven en andere relevante actoren op de arbeidsmarkt, om de kloof tussen vraag en aanbod van onderzoekers te dichten. Het is echter even belangrijk onderzoekers te ondersteunen en te begeleiden met betrekking tot carrièremogelijkheden buiten de academische wereld, onder meer via mentorschap en diensten voor loopbaanontwikkeling;

- het frequente gebrek aan open, transparante en op verdiensten gebaseerde aanwerving, onzekere arbeidsomstandigheden en de instabiliteit van loopbaantrajecten vormen een belemmering voor de optimale ontwikkeling van het menselijk kapitaal voor onderzoek. Er zijn initiatieven nodig, waarbij onder meer een “tenure track”-achtig systeem op EU-niveau of een ander transparant systeem voor loopbaantoegang en loopbaanontwikkeling het overwegen waard is;

- de belangrijkste oorzaken van braindrain moeten in kaart worden gebracht, onder meer in verband met het systeemniveau, de onderzoeksomgeving, de aanwervings- en arbeidsomstandigheden en uitmuntendheid op onderzoeksgebied, hetgeen wijst op de voorwaarden voor een evenwichtigere mobiliteit. Die inventarisatie gaat vergezeld van de vaststelling van trajecten voor een evenwichtigere verspreiding van talent op het niveau van de lidstaten op basis van bestaande of toekomstige praktijken in de lidstaten of onderzoeksorganisaties, en van trajecten op EU-niveau, gestructureerd rond de dimensies van afstemming, inspiratie en ondersteuning;

- er moeten modellen, beste praktijken en aanbevelingen worden geïdentificeerd ter bevordering van intersectorale mobiliteit in drie categorieën: i) versterking van de samenwerking tussen de academische wereld en het bedrijfsleven, ii) bij- en omscholing van talenten om aan de vraag van het bedrijfsleven te voldoen of capaciteit op te bouwen op het gebied van O&I-steun, en iii) ondernemerschap en oprichting van een bedrijf;

- beperkte sociale zekerheid of de overdraagbaarheid daarvan kunnen de internationale onderzoeksmobiliteit minder aantrekkelijk maken of bemoeilijken. Verschillende soorten hiaten in de sociale zekerheid ontstaan als gevolg van mobiliteit, en hebben het meest gevolgen voor mobiele onderzoekers. Het eerste, overkoepelende hiaat zijn de uiteenlopende rechtsposities en de gevolgen daarvan voor de sociale zekerheid. Verandering van de arbeidspositie bij verhuizing tussen landen kan leiden tot verschillende socialezekerheidsrechten. Wanneer promovendi bijvoorbeeld worden ingedeeld als studenten in plaats van als werknemers, kunnen zij beperkte of geen socialezekerheidsdekking hebben. Bovendien is de toegang tot en de kwaliteit van de informatie die aan mobiele onderzoekers wordt verstrekt vaak beperkt. Er bestaan specifieke hiaten met betrekking tot bepaalde vormen van sociale zekerheid. Pensioen, met name aanvullend pensioen, is ongetwijfeld het grootste punt van zorg, aangezien mobiele onderzoekers met frequente kortetermijncontracten mogelijk niet voldoen aan de drempelperioden die voor aanvullende pensioenregelingen zijn vastgesteld. Wat werkloosheid betreft, wordt bij de beslissing over het recht op en het bedrag van de werkloosheidsuitkeringen rekening gehouden met het arbeidsverleden, ongeacht het land;

- er moet een methodologie worden ontwikkeld met indicatoren voor de monitoring van onderzoeksloopbanen op basis van bestaande gegevens, aangevuld met een op enquêtes gebaseerde aanpak in vier dimensies: banen, arbeidsvoorwaarden, vaardigheden en mobiliteit (voorbereidende werkzaamheden voor een waarnemingspost voor onderzoeksloopbanen).

Aanvullende raadplegingsactiviteiten met de lidstaten, met Horizon Europa geassocieerde landen en belanghebbenden vonden plaats in het kader van de werkzaamheden in verband met het voorstel van de Commissie voor een aanbeveling van de Raad over een pact voor onderzoek en innovatie in Europa41 en van de aanbeveling over de EOR-beleidsagenda, met name actie 4 “Bevorderen van aantrekkelijke en duurzame onderzoeksloopbanen, evenwichtige mobiliteit van talent en internationale, transdisciplinaire en intersectorale mobiliteit binnen de EOR”.

In dit voorstel wordt ook rekening gehouden met de werkzaamheden van de “Triangle Task Force” van het CEOR met betrekking tot de herziening van het handvest en de code voor onderzoekers, de input die is ontvangen in het kader van de raadplegingen van belanghebbenden over de Europese strategie voor universiteiten, en informatie of studies van derden, waaronder de OESO. Daarnaast werd in december 2020 samen met de Triangle Task Force van het CEOR en het voorzitterschapstrio een speciale CEOR-workshop over onderzoekers georganiseerd.