Toelichting bij COM(2023)398 - Standpunt EU in de Ledenraad van de Internationale Olijfraad (IOR) in verband met de toetreding van Bosnië en Herzegovina tot de Internationale Overeenkomst van 2015 voor olijfolie en tafelolijven

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1.Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot bepaling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in de Ledenraad van de Internationale Olijfraad (“IOR”) in verband met de toetreding van de regering van Bosnië en Herzegovina tot de Internationale Overeenkomst voor olijfolie en tafelolijven (“de overeenkomst”).

1.

Achtergrond van het voorstel



2.1.De Internationale Overeenkomst voor olijfolie en tafelolijven

De Internationale Overeenkomst voor olijfolie en tafelolijven (“de overeenkomst”) heeft tot doel: i) te streven naar harmonisatie van de nationale en internationale wetgeving met betrekking tot de fysisch-chemische en organoleptische kenmerken van olijfolie, olie uit perskoeken van olijven en tafelolijven om handelsbelemmeringen te vermijden, ii) activiteiten te organiseren met betrekking tot fysisch-chemische en organoleptische analyses om de kennis over de samenstelling en kwaliteitskenmerken van olijfproducten te verbeteren met het oog op het consolideren van internationale normen, en iii) de rol van de Internationale Olijfraad te versterken als het forum bij uitstek voor de internationale wetenschappelijke gemeenschap op het gebied van olijven en olijfolie.

De nieuwe versie van de overeenkomst is op 1 januari 2017 in werking getreden.

De Europese Unie is partij bij de overeenkomst 1 .

2.2.De Ledenraad

De Ledenraad van de Internationale Olijfraad (“de Ledenraad”) is de hoogste autoriteit en het besluitvormingsorgaan van de IOR. De Ledenraad oefent alle bevoegdheden uit en verricht alle taken die nodig zijn om de doelstellingen van de overeenkomst te bereiken. Als partij bij de overeenkomst is de Europese Unie lid van de IOR en is zij vertegenwoordigd in de Ledenraad. De besluiten van de Ledenraad over de toetreding van een nieuw lid worden bij consensus genomen. Op grond van artikel 10, lid 4, punt b), van de overeenkomst gaan de leden, indien binnen een door de voorzitter van de Ledenraad bepaalde termijn geen consensus wordt bereikt, over tot stemming. Het besluit wordt geacht te zijn aangenomen wanneer voorgestemd wordt door ten minste een meerderheid van de leden die over ten minste 86 % van de aandelen van de leden beschikt.

De IOR telt momenteel 18 leden. De Europese Unie beschikt over 650 van de in totaal 1 000 aandelen.

2.3.De beoogde handeling van de Ledenraad

Verwacht wordt dat de Ledenraad naar aanleiding van het formele verzoek van Bosnië en Herzegovina van 22 februari 2023 om tot de overeenkomst toe te treden, tijdens een van zijn volgende zittingen dan wel in het kader van een procedure waarbij de Ledenraad besluiten aanneemt via een briefwisseling, een besluit betreffende de toetreding van Bosnië en Herzegovina zal aannemen.

De beoogde handeling strekt ertoe de toetredingsvoorwaarden voor Bosnië en Herzegovina te bepalen op grond van artikel 29 van de overeenkomst.

De beoogde handeling zal voor de partijen bindend zijn omdat zij de besluitvormingsverhoudingen binnen de Ledenraad wijzigt in die gevallen waarin besluiten overeenkomstig artikel 10, lid 4, van de overeenkomst niet bij consensus worden aangenomen.

3.Namens de Unie in te nemen standpunt

Hoewel de sector olijfolie en tafelolijven in Bosnië en Herzegovina bescheiden blijft, is er potentieel voor de ontwikkeling ervan in een regio met een lange traditie van productie en consumptie van olijfolie en tafelolijven 2 . De toegevoegde waarde van de landbouwsector in Bosnië en Herzegovina bedroeg in 2021 5,2 % van het bbp 3 , waarbij het land krachtig inzet op een verhoging van de productie van olijven.

Aangezien Bosnië en Herzegovina aan een verdere vergroting van de consumptie in de olijfsectoren werkt en ook zijn productie wil vergroten, zal toetreding van het land onder bepaalde voorwaarden de IOR versterken en met name zorgen voor aansluiting van de nationale wetgeving bij de internationale wetgeving inzake de kenmerken van olijfproducten, waarmee handelsbelemmeringen worden voorkomen. Deze toetreding past in de doelstellingen van het beleid van de Unie wat betreft de afzetnormen voor landbouwproducten als vastgelegd in deel II, titel II, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad 4 .

Bij een door de Ledenraad aan te nemen besluit worden de toetredingsvoorwaarden voor Bosnië en Herzegovina bepaald die betrekking hebben op de aandelen in de IOR en op de neerleggingstermijn voor het toetredingsinstrument.

De aandelen van de leden, op basis waarvan de financiële bijdragen en de stemrechten worden vastgesteld, worden berekend volgens een in artikel 11 van de overeenkomst vermelde formule. De Unie zal erop toezien dat deze formule wordt gebruikt bij de toewijzing van aandelen aan Bosnië en Herzegovina.

De Unie zal haar steun verlenen voor elke neerleggingstermijn voor het toetredingsinstrument die het voor Bosnië en Herzegovina mogelijk maakt om spoedig tot de overeenkomst toe te treden. Indien de neerlegging van het instrument vertraging oploopt, kan de Unie de verlenging van de neerleggingsperiode voor het instrument steunen in een later besluit van de Ledenraad.

Rekening houdend met het besluitvormingsproces in de Ledenraad van de IOR is voor de bepaling van de toetredingsvoorwaarden voor Bosnië en Herzegovina het standpunt van de Unie vereist.

Rechtsgrondslag



4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 5 .

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

De Ledenraad is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, te weten de Internationale Overeenkomst voor olijfolie en tafelolijven.

De door de Ledenraad aan te nemen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling heeft rechtsgevolgen omdat zij van invloed is op de besluitvormingsverhoudingen binnen de Ledenraad in die gevallen waarin besluiten overeenkomstig artikel 10, lid 4, van de overeenkomst niet bij consensus worden aangenomen 6 .

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op het gemeenschappelijk handelsbeleid.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207 VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207 VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.