Toelichting bij COM(2023)407 - Standpunt EU in de Organisatie voor de instandhouding van zalm in de Noord-Atlantische Oceaan

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1.Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft een besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Europese Unie in de vergaderingen van de Organisatie voor de instandhouding van zalm in de Noord-Atlantische Oceaan (Nasco) voor de periode 2024-2028 moet worden ingenomen in verband met de beoogde vaststelling van instandhoudings- en beheersmaatregelen.

1.

Achtergrond van het voorstel



2.1.Verdrag inzake de instandhouding van zalm in de Noord-Atlantische Oceaan

Het Verdrag inzake de instandhouding van zalm in de Noord-Atlantische Oceaan (het Nasco-verdrag) heeft met de oprichting van de Nasco tot doel de bestanden van wilde Atlantische zalm in stand te houden, te herstellen, te vergroten en rationeel te beheren. Het verdrag is op 1 oktober 1983 in werking getreden.

De EU is partij bij het Nasco-verdrag, dat zij bij Besluit 82/886/EEG van de Raad 1 heeft goedgekeurd.

2.2.Raad van de Organisatie voor de instandhouding van zalm in de Noord-Atlantische Oceaan

De Raad van de Nasco, die ondersteund wordt door de drie Nasco-commissies (de Commissie voor Noord-Amerika, de Commissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Commissie voor West-Groenland) is het lichaam dat is opgericht krachtens het Nasco-verdrag met het oog op de instandhouding, het herstel, de vergroting en het rationele beheer van de Atlantische zalmbestanden door middel van internationale samenwerking. De raad stelt instandhoudings- en beheersmaatregelen vast om de onder zijn verantwoordelijkheid vallende visbestanden te beheren.

Als lid van de Raad van de Nasco en van twee van zijn commissies (de Commissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Commissie voor West-Groenland) is de EU gerechtigd deel te nemen aan de besluitvorming en over die besluiten te stemmen. De Raad van de Nasco neemt zijn besluiten bij consensus.

2.3.Besluiten van de Raad van de Nasco

De Raad van de Nasco heeft de bevoegdheid om instandhoudings- en handhavingsmaatregelen voor de onder zijn bevoegdheid vallende visserijen vast te stellen, die bindend zijn voor de verdragsluitende partijen.

Overeenkomstig artikel 13, lid 2, van het Nasco-verdrag treden de maatregelen in werking zestig dagen na de datum waarop de Nasco de verdragsluitende partijen ervan in kennis heeft gesteld, tenzij een verdragsluitende partij binnen zestig dagen na de kennisgeving van de maatregel bezwaar aantekent.

3.Namens de EU in te nemen standpunt

Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in de jaarvergaderingen van regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB’s), wordt momenteel bepaald volgens een tweeledige aanpak. In een besluit van de Raad worden de leidende beginselen voor het standpunt van de EU voor meerdere jaren vastgelegd, waarna het standpunt vóór elke jaarlijkse vergadering wordt aangepast via non-papers van de diensten van de Commissie, die door de Raad moeten worden bekrachtigd.

Voor de Nasco is deze aanpak ten uitvoer gelegd bij Besluit (EU) 2019/864 van de Raad van 14 mei 2019, waarin het standpunt van de EU binnen de Nasco voor de periode 2019-2023 is vastgesteld. Het besluit bevat algemene beginselen, maar houdt ook zo veel mogelijk rekening met de specifieke kenmerken van de Nasco. Voorts is op verzoek van de lidstaten de standaardprocedure voor de jaarlijkse bepaling van het standpunt van de EU in het besluit opgenomen.

In Besluit (EU) 2019/864 van de Raad zijn de beginselen van het nieuwe gemeenschappelijk visserijbeleid, zoals vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad 2 , opgenomen, met inachtneming van de doelstellingen die zijn vermeld in de mededeling van de Commissie inzake de externe dimensie van het gemeenschappelijk visserijbeleid 3 . Voorts is in het besluit het standpunt van de EU in lijn gebracht met het Verdrag van Lissabon.

Besluit (EU) 2019/864 van de Raad voorziet in een toetsing en, waar passend, een herziening van het standpunt van de EU vóór de jaarlijkse vergadering van 2024. Dit voorstel strekt er dan ook toe het standpunt van de EU binnen de Nasco voor de periode 2024-2028 uiteen te zetten en Besluit (EU) 2019/864 van de Raad te vervangen.

De huidige herziening houdt, met betrekking tot visserij, rekening met de Europese Green Deal, met name met de biodiversiteits- 4 , de klimaatadaptatie- 5 en de “van boer tot bord”-strategie 6 . Er wordt ook rekening gehouden met de strategie inzake kunststoffen 7 en het actieplan om de verontreiniging tot nul terug te dringen 8 . Voorts wordt rekening gehouden met de gezamenlijke mededeling over internationale oceaangovernance 9 .

Rechtsgrondslag



4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

“Handelingen met rechtsgevolgen” omvatten handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen, en instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 10 .

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

De Raad van de Nasco, ondersteund door zijn commissies, is het lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, te weten het Nasco-verdrag.

De door de Raad van de Nasco aan te nemen handelingen zijn handelingen met rechtsgevolgen. De beoogde handelingen kunnen uit hoofde van het volkenrecht bindend zijn overeenkomstig artikel 13 van het Nasco-verdrag en kunnen beslissende invloed hebben op de inhoud van de EU-regelgeving, waaronder:

·Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen 11 ;

·Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen 12 ; en

·Verordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 inzake het duurzame beheer van externe vissersvloten 13 .

De beoogde handelingen strekken niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het Nasco-verdrag.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de EU een standpunt wordt ingenomen. Wanneer die handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op de visserij. De rechtsgrondslag voor de beginselen die in dit standpunt moeten worden weerspiegeld, is Verordening (EU) nr. 1380/2013.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 43, lid 2, VWEU. Het besluit vervangt Besluit (EU) 2019/864 van de Raad, dat de periode 2019-2023 bestrijkt.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 43, lid 2, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.