Toelichting bij COM(2023)366 - Betalingsdiensten en elektronischgelddiensten in de interne markt

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De tweede richtlijn betalingsdiensten (PSD21) voorziet in een rechtskader voor alle retailbetalingen in de EU, zowel in euro als in andere valuta’s en zowel binnenlands als grensoverschrijdend. Bij de eerste richtlijn betalingsdiensten (PSD12), die in 2007 werd vastgesteld, is een geharmoniseerd rechtskader voor de totstandbrenging van een geïntegreerde EU-markt voor betalingen gecreëerd. Voortbouwend op PSD1, heeft PSD2 belemmeringen voor nieuwe soorten betalingsdiensten weggenomen en de consumentenbescherming en -veiligheid verbeterd. De meeste regels van PSD2 gelden al sinds januari 2018, maar sommige regels, zoals die inzake sterke cliëntauthenticatie (SCA), zijn pas sinds september 2019 van toepassing.

PSD2 bevat zowel regels voor het aanbieden van betalingsdiensten door betalingsdienstaanbieders als regels voor de vergunningverlening aan en het toezicht op één specifieke categorie betalingsdienstaanbieders, te weten betalingsinstellingen. De andere categorieën betalingsdienstaanbieders bestaan met name uit kredietinstellingen, die onder de bankwetgeving van de EU vallen3, en instellingen voor elektronisch geld, die in de richtlijn elektronisch geld geregeld zijn4.

De mededeling van de Commissie van 2020 over een strategie voor retailbetalingen voor de EU5 bevat de prioriteiten van de Commissie met betrekking tot de sector retailbetalingen voor de mandaatsperiode van het huidige college van commissarissen (2019-2024). Die mededeling ging vergezeld van een strategie voor het digitale geldwezen, waarin de prioriteiten voor de digitale agenda in de financiële sector met uitzondering van betalingen werden vastgesteld. In de strategie voor retailbetalingen werd aangekondigd dat “[de Commissie] eind 2021 [...] een uitgebreide evaluatie van de toepassing en het effect van PSD2 [zal] starten”. Die evaluatie is naar behoren uitgevoerd, grotendeels in 2022, en heeft geleid tot een besluit van de Commissie om wijzigingen van PSD2 voor te stellen teneinde de werking ervan te verbeteren. Die wijzigingen zijn vervat in twee voorstellen: het onderhavige voorstel voor een richtlijn betreffende betalingsdiensten en elektronischgelddiensten, waarin de nadruk ligt op de vergunningverlening aan en het toezicht op betalingsinstellingen (en waarbij bepaalde andere richtlijnen worden gewijzigd), en een voorstel voor een verordening betreffende betalingsdiensten in de EU.

De voorgestelde herziening van PSD2 is opgenomen in het werkprogramma van de Commissie voor 2023, samen met een gepland wetgevingsinitiatief inzake een kader voor de toegang tot financiële gegevens, waarbij de toegang tot en het gebruik van financiële gegevens worden uitgebreid van betaalrekeningen naar meer financiële diensten.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

De bestaande beleidsbepalingen die relevant zijn voor dit initiatief zijn onder meer andere wetgeving op het gebied van retailbetalingen, andere wetgeving inzake financiële diensten die ook van toepassing is op betalingsdienstaanbieders en horizontaal toepasselijke Uniewetgeving die van invloed is op de sector retailbetalingen. Bij de voorbereiding van dit voorstel is alles in het werk gesteld om de samenhang met deze bepalingen te verzekeren.

Andere wetgeving op het gebied van retailbetalingen, naast voornoemde wetgeving, is bijvoorbeeld de SEPA-verordening (Single Euro Payments Area, gemeenschappelijke betalingsruimte voor de euro) van 2012, waarbij de technische vereisten voor overmakingen en automatische afschrijvingen in euro zijn geharmoniseerd6. De Commissie heeft 26 oktober 2022 een wijziging van de SEPA-verordening voorgesteld teneinde het gebruik van instantbetalingen in euro in de EU te versnellen en te vergemakkelijken7. Met de verordening betreffende grensoverschrijdende betalingen zijn de vergoedingen voor binnenlandse en grensoverschrijdende overmakingen in euro gelijkgetrokken8. In de verordening betreffende interbancaire vergoedingen zijn maximumniveaus voor dergelijke vergoedingen vastgesteld9.

Andere relevante wetgeving inzake financiële diensten omvat onder meer de finaliteitsrichtlijn10, waarvoor dit voorstel een gerichte wijziging bevat, de verordening betreffende markten in cryptoactiva (MiCA)11, de wet digitale operationele weerbaarheid inzake cyberbeveiliging (DORA)12 en de antiwitwasrichtlijn, waarvoor een pakket met voorgestelde wijzigingen momenteel door de medewetgevers wordt besproken.

Het initiatief is volledig in overeenstemming met andere initiatieven van de Commissie zoals beschreven in de EU-strategie voor het digitale geldwezen13 van de Commissie, die samen met de strategie voor retailbetalingen werd vastgesteld en gericht is op het bevorderen van de digitale transformatie van het geldwezen en de economie van de EU en het tegengaan van versnippering van de digitale interne markt.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de EU

Het initiatief is ook in overeenstemming met de mededeling van de Commissie van 2021 getiteld “Het Europese economisch-financieel bestel: openheid, kracht en veerkracht stimuleren”14, waarin nogmaals wordt gewezen op het belang van haar strategie voor retailbetalingen en van digitale innovatie in het geldwezen voor het versterken van de eengemaakte markt voor financiële diensten. In dezelfde mededeling werd bevestigd dat de Commissie en de diensten van de Europese Centrale Bank samen op technisch niveau een brede reeks beleidsmatige, juridische en technische kwesties zullen bezien die zich bij een mogelijke introductie van een digitale euro kunnen voordoen, steeds binnen de hun door de EU‑Verdragen toegewezen mandaten.

De Commissie dient een voorstel in voor een EU-rechtskader inzake toegang tot financiële gegevens, dat samen met de twee voorstellen tot wijziging van PSD2 wordt ingediend; dat voorstel heeft betrekking op de toegang tot andere financiële gegevens dan betaalrekeninggegevens, die onder de betalingswetgeving blijven vallen.

Meer algemene EU-wetgeving die relevant is, is onder meer de algemene verordening gegevensbescherming15.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag van PSD2 is artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), dat de EU-instellingen opdraagt bepalingen vast te stellen om de interne markt tot stand te brengen en de goede werking ervan te waarborgen overeenkomstig artikel 26 VWEU. Aangezien de richtlijn elektronisch geld16 is gebaseerd op de artikelen 53 en 114 VWEU en die handeling in het onderhavige voorstel voor een richtlijn is opgenomen, volgt hieruit evenwel dat elke nieuwe rechtshandeling die regels bevat voor de vergunningverlening aan instellingen die elektronisch geld uitgeven eveneens een dergelijke dubbele rechtsgrondslag moet hebben.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Betalingsdienstaanbieders maken op grote schaal gebruik van de vrijheid van dienstverrichting en de vrijheid van vestiging. Om harmonieuze voorwaarden en een gelijk speelveld op de interne markt voor retailbetalingsdiensten te waarborgen, is regelgeving op EU-niveau nodig. Deze logica ligt ten grondslag aan de eerste en de tweede richtlijn betalingsdiensten en blijft van toepassing op dit voorstel.

Evenredigheid

Het voorstel bevat gerichte evenredigheidsmaatregelen, waaronder verschillende vereisten inzake aanvangskapitaal en eigen vermogen voor verschillende soorten betalingsdiensten. Het voorstel biedt de lidstaten ook de mogelijkheid om kleine betalingsinstellingen met een omzet van minder dan 3 miljoen EUR vrij te stellen van een aantal vergunningsvereisten. De voorgestelde nieuwe bepalingen inzake diensten voor het opnemen van contanten in winkels of voor geldopnamediensten die worden aangeboden door onafhankelijke exploitanten van geldautomaten (independent ATM deployers – IAD’s) zijn eveneens evenredig.

Keuze van het instrument

PSD2 is momenteel een richtlijn die wordt toegepast door middel van omzettingswetgeving in de lidstaten. Om de samenhang van de uitvoering in de lidstaten te vergroten, is het op verschillende gebieden van de EU-wetgeving inzake financiële diensten17 evenwel passend bevonden om de regels voor financiële ondernemingen vast te leggen in een rechtstreeks toepasselijke verordening. In de evaluatie van PSD2 is geconcludeerd dat deze aanpak ook passend zou zijn in de betalingswetgeving, met als gevolg dat de voorgestelde wijzigingen van PSD2 zijn opgenomen in twee afzonderlijke wetgevingshandelingen: dit voorstel voor een richtlijn, dat met name regels bevat betreffende de vergunningverlening aan en het toezicht op betalingsinstellingen, en een begeleidend voorstel voor een verordening, dat de regels bevat voor betalingsdienstaanbieders (met inbegrip van betalingsinstellingen en een aantal andere categorieën van betalingsdienstaanbieders) die betalings- en elektronischgelddiensten aanbieden. Een richtlijn is in dit geval passend, aangezien de vergunningverlening aan en het toezicht op financiële instellingen in het algemeen (waaronder betalingsinstellingen en andere categorieën van betalingsdienstaanbieders, zoals kredietinstellingen) nog steeds een nationale bevoegdheid van de lidstaten is en er geen vergunningverlening of toezicht op EU-niveau wordt voorgesteld.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

In 2022 is een evaluatie van PSD2 verricht. Als input voor de evaluatie werd onder meer een verslag opgesteld door een onafhankelijke contractant en werden standpunten van belanghebbenden verzameld in diverse openbare raadplegingen. Het evaluatieverslag wordt gepubliceerd als bijlage bij de effectbeoordeling van het onderhavige voorstel18. In het evaluatieverslag wordt geconcludeerd dat PSD2 zijn doelstellingen met wisselend succes heeft bereikt. In algemene zin wordt in de evaluatie geconcludeerd dat het huidige PSD2-kader, ondanks bepaalde tekortkomingen, het bereiken van de doelstellingen van PSD2 dichterbij heeft gebracht en relatief doelmatig is geweest wat betreft de kosten ervan en het bieden van meerwaarde voor de EU.

Raadpleging van belanghebbenden

1.

Om ervoor te zorgen dat in het voorstel van de Commissie rekening wordt gehouden met de standpunten van alle belanghebbenden, bestond de raadplegingsstrategie voor dit initiatief uit:


- een openbare raadpleging, die liep van 10 mei 2022 tot en met 2 augustus 202219;

- een gerichte (maar niettemin openbare en open) raadpleging, met meer gedetailleerde vragen dan de openbare raadpleging, die liep van 10 mei 2022 tot en met 5 juli 202220;

- een verzoek om input, dat openstond van 10 mei 2022 tot en met 2 augustus 202221;

- een gerichte raadpleging over de finaliteitsrichtlijn, die liep van 12 februari 2021 tot en met 7 mei 2021;

- raadpleging van belanghebbenden in een deskundigengroep van de Commissie, de deskundigengroep inzake de markt voor betalingssystemen;

- ad-hoccontacten met verschillende belanghebbenden, hetzij op hun initiatief, hetzij op initiatief van de Commissie;

- raadpleging van deskundigen van de lidstaten in de deskundigengroep banken, betalingen en verzekering van de Commissie.

De resultaten van deze raadplegingen zijn samengevat in bijlage 2 bij de effectbeoordeling bij dit voorstel.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

2.

Bij de voorbereiding van dit initiatief is gebruikgemaakt van een aantal bronnen van informatie en expertise, waaronder:


- bewijsmateriaal dat in het kader van de verschillende bovengenoemde raadplegingen en op ad-hocbasis door belanghebbenden is aangeleverd;

- bewijsmateriaal dat door de Europese Bankautoriteit is verstrekt in haar advies22;

- een door een contractant, Valdani Vicari & Associati Consulting, in september 2022 uitgebrachte studie getiteld “A study on the application and impact of Directive (EU) 2015/2366 on Payment Services (PSD2)23;

- gegevens verkregen van marktdeelnemers uit de particuliere sector.

Effectbeoordeling

Dit voorstel (en het voorstel voor een verordening betreffende betalingsdiensten in de interne markt) gaat vergezeld van een effectbeoordeling, die op 1 maart 2023 is voorgelegd aan de Raad voor regelgevingstoetsing (RSB). De RSB heeft op 3 maart 2023 een positief advies met voorbehoud uitgebracht (de punten van voorbehoud zijn behandeld in de definitieve versie). Uit de effectbeoordeling is gebleken dat er vier grote problemen zijn op de betalingsmarkt van de EU, ondanks de resultaten van PSD2:

- consumenten lopen het risico op fraude en het ontbreekt aan vertrouwen in betalingen;

- de open banksector functioneert niet perfect;

- de bevoegdheden en verplichtingen van de toezichthouders in de EU-lidstaten zijn niet consistent;

- er is sprake van een ongelijk speelveld tussen banken en niet-bancaire betalingsdienstaanbieders.

3.

Die problemen hebben onder meer tot gevolg dat:


- gebruikers (consumenten, handelaren en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s)) blootgesteld blijven aan frauderisico’s en een beperkte keuze uit betalingsdiensten hebben, tegen hogere prijzen dan nodig;

- aanbieders van open bankieren worden geconfronteerd met belemmeringen bij het aanbieden van basisdiensten voor open bankieren en het moeilijker vinden om te innoveren;

- betalingsdienstaanbieders in onzekerheid verkeren over hun verplichtingen, terwijl niet-bancaire betalingsdienstaanbieders een concurrentienadeel hebben ten opzichte van banken;

- er sprake is van economische inefficiëntie en hogere kosten van commerciële activiteiten, wat nadelig is voor het concurrentievermogen van de EU;

- de interne markt voor betalingen versnipperd is en er aan “forumshopping” wordt gedaan.

4.

Het initiatief heeft vier specifieke doelstellingen, die aansluiten op de vastgestelde problemen:


1. de bescherming van de gebruiker en het vertrouwen in betalingen versterken;

2. het concurrentievermogen van open bankdiensten verbeteren;

3. de handhaving en uitvoering in de lidstaten verbeteren;

4. de (directe of indirecte) toegang tot betalingssystemen en bankrekeningen voor niet-bancaire betalingsdienstaanbieders verbeteren.

In de effectbeoordeling wordt een pakket voorkeursopties gepresenteerd om de specifieke doelstellingen te bereiken (onderstaande lijst heeft betrekking op zowel de maatregelen van deze richtlijn als die van de bijbehorende verordening):

- voor specifieke doelstelling 1 gaat het om verbeteringen in de toepassing van sterke cliëntauthenticatie (SCA), een rechtsgrondslag voor de uitwisseling van informatie over fraude en een verplichting om klanten te informeren over fraude, uitbreiding van de IBAN-verificatie naar alle overmakingen, en de voorwaardelijke omkering van de aansprakelijkheid voor fraude met geautoriseerde push-betalingen; een verplichting voor betalingsdienstaanbieders om de toegankelijkheid van SCA te verbeteren voor gebruikers met een handicap, ouderen en andere mensen die moeilijkheden ondervinden bij het gebruik van SCA; maatregelen om de beschikbaarheid van contanten te verbeteren; verbetering van de gebruikersrechten en -informatie;

- Voor specifieke doelstelling 2 betreft het een vereiste voor rekeninghoudende betalingsdienstaanbieders om een specifieke interface voor gegevenstoegang op te zetten; “toegangsrechtendashboards” waar gebruikers de aan hen verleende toegangsrechten voor open bankieren kunnen beheren; nadere specificaties van minimumvereisten voor gegevensinterfaces voor open bankieren;

- voor specifieke doelstelling 3 gaat het om het vervangen van het leeuwendeel van PSD2 door een rechtstreeks toepasselijke verordening; het versterken van de bepalingen inzake sancties; verduidelijkingen van elementen die dubbelzinnig zijn; het integreren van de vergunningstelsels voor betalingsinstellingen en instellingen voor elektronisch geld;

- voor specifieke doelstelling 4 betreft het de versterking van de rechten van betalingsinstellingen/instellingen voor elektronisch geld op een bankrekening; het toekennen van de mogelijkheid van rechtstreekse deelname van betalingsinstellingen en instellingen voor elektronisch geld aan alle betalingssystemen, ook die welke overeenkomstig de finaliteitsrichtlijn door de lidstaten zijn aangewezen, met aanvullende verduidelijkingen over toelatings- en risicobeoordelingsprocedures.

Een aantal opties werd in de effectbeoordeling verworpen omdat de uitvoeringskosten te hoog waren en de voordelen onzeker. De kosten van de geselecteerde opties zijn voornamelijk eenmalige kosten en komen grotendeels ten laste van rekeninghoudende betalingsdienstaanbieders (hoofdzakelijk banken). Bij open bankieren worden de kosten gecompenseerd door besparingen (zoals het schrappen van een permanente “fall-back”-interface en de procedure voor de vrijstelling daarvan) en door de vaststelling van evenredige maatregelen (mogelijke afwijkingen voor niche rekeninghoudende betalingsdienstaanbieders). De kosten van een betere handhaving en uitvoering zullen voor de lidstaten beperkt zijn. De kosten van rechtstreekse toegang tot essentiële betalingssystemen voor betalingsinstellingen zullen beperkt zijn en ten laste komen van de betrokken betalingssystemen. De voordelen zullen daarentegen ten goede komen aan een breed scala van belanghebbenden, waaronder gebruikers van betalingsdiensten (consumenten, ondernemingen, handelaren en overheidsdiensten) en ook de betalingsdienstaanbieders zelf (in het bijzonder niet-bancaire betalingsdienstaanbieders in de fintech-sector). De voordelen zullen terugkerend zijn, terwijl de kosten voornamelijk eenmalige aanpassingskosten zullen zijn; bijgevolg zouden de cumulatieve voordelen na verloop van tijd hoger moeten zijn dan de totale kosten.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Dit initiatief is geen initiatief in het kader van het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit). Toch werd in het kader van het evaluatie- en herzieningsproces gezocht naar mogelijkheden voor administratieve vereenvoudiging. Het belangrijkste voorbeeld van een dergelijke vereenvoudiging in het huidige initiatief is de integratie van de tweede richtlijn elektronisch geld in PSD2 en de grootschalige vermindering van de verschillen tussen de regelgevingsstelsels voor instellingen voor elektronisch geld en betalingsinstellingen (al blijven er enige verschillen bestaan, bijvoorbeeld met betrekking tot de eigenvermogensvereisten). Dit voorstel behelst de intrekking van de tweede richtlijn elektronisch geld.

Grondrechten

Het grondrecht waarop dit initiatief de meeste invloed heeft, is het recht op bescherming van persoonsgegevens. Voor zover de verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk is voor de naleving van dit initiatief, moet de verwerking in overeenstemming zijn met de algemene verordening gegevensbescherming (AVG)24, die rechtstreeks van toepassing is op alle betalingsdiensten waarop dit voorstel betrekking heeft.

Toepassing van het “one in, one out”-beginsel

Dit initiatief behelst geen nieuwe administratieve kosten voor ondernemingen of consumenten, aangezien het niet zal leiden tot meer toezicht op betalingsdienstaanbieders of tot specifieke nieuwe rapportageverplichtingen die niet reeds vervat zijn in PSD2. Het initiatief leidt evenmin tot toezichtsvergoedingen en -heffingen. De Commissie is derhalve van mening dat dit initiatief geen administratieve kosten met zich meebrengt die volgens het “one in one out”-beginsel moeten worden gecompenseerd (hoewel het initiatief relevant is voor “one in one out” omdat het uitvoeringskosten met zich meebrengt). Er zij op gewezen dat de samenvoeging van de wettelijke regeling voor instellingen voor elektronisch geld en die voor betalingsinstellingen de administratieve kosten zal verlagen, bijvoorbeeld doordat de verplichting wegvalt om in bepaalde omstandigheden een nieuwe vergunning te verkrijgen.

Klimaat en duurzaamheid

Er zijn geen negatieve gevolgen van het initiatief vastgesteld voor het klimaat. Het initiatief zal bijdragen tot het behalen van doelstelling 8.2 van de VN-doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling: “de economische productiviteit verhogen door diversificatie, technologische modernisering en innovatie, onder meer door de nadruk te leggen op sectoren met een hoge toegevoegde waarde en arbeidsintensieve sectoren”.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het onderhavige voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de EU.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Het voorstel voorziet in een herziening, die vijf jaar na de inwerkingtreding moet worden afgerond.

Artikelsgewijze toelichting

Dit voorstel voor een richtlijn betreffende de vergunningverlening aan en het toezicht op betalingsinstellingen is grotendeels gebaseerd op titel II van PSD2 betreffende “Betalingsdienstaanbieders”, dat alleen van toepassing is op betalingsinstellingen. Met dit voorstel worden de bepalingen inzake betalingsinstellingen bijgewerkt en verduidelijkt en worden voormalige instellingen voor elektronisch geld opgenomen als subcategorie van betalingsinstellingen (en wordt de tweede richtlijn elektronisch geld (Richtlijn 2009/110/EG) dan ook ingetrokken). Dit voorstel bevat voorts bepalingen inzake geldopnamediensten die worden aangeboden door detailhandelaren (zonder aankoop) of door onafhankelijke exploitanten van geldautomaten en strekt tot wijziging van de finaliteitsrichtlijn (Richtlijn 98/26/EG).

Onderwerp, toepassingsgebied en definities

Dit voorstel heeft betrekking op de toegang tot het verrichten van betalingsdiensten en elektronischgelddiensten door betalingsinstellingen (niet door kredietinstellingen). Een aantal belangrijke definities worden verduidelijkt en afgestemd op het voorstel voor een verordening waarvan dit voorstel voor een richtlijn vergezeld.

Vergunningverlening aan en toezicht op betalingsdienstaanbieders

De procedures voor het aanvragen van een vergunning en voor controle van deelnemingen blijven grotendeels ongewijzigd ten opzichte van PSD2, met uitzondering van een nieuw vereiste om bij de aanvraag een afwikkelingsplan in te dienen, maar worden volledig consistent gemaakt voor instellingen die betalingsdiensten aanbieden en instellingen die elektronischgelddiensten aanbieden. Een van de wijzigingen is dat wordt erkend dat betalingsinitiatiedienstaanbieders en rekeninginformatiedienstaanbieders aanvangskapitaal kunnen aanhouden in plaats van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering, aangezien de ervaring leert dat het vereiste in de vergunningsfase over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering te beschikken soms moeilijk na te leven is. De vereisten voor aanvangskapitaal zijn sinds de vaststelling van PSD2 geactualiseerd op basis van de inflatie (behalve voor betalingsinitiatiedienstaanbieders, aangezien dit niet passend wordt geacht gezien de relatief korte tijd die zij actief zijn). De mogelijke methoden voor de berekening van het eigen vermogen worden niet gewijzigd, noch voor betalingsinstellingen die onder PSD2 vallen, noch voor voormalige instellingen voor elektronisch geld; bepaald wordt dat om het gelijke speelveld te verbeteren, een van de drie mogelijke methoden om het eigen vermogen te berekenen moet worden beschouwd als standaardoptie — maar dat uitzonderingen worden toegestaan voor specifieke bedrijfsmodellen.

De beschermingsvoorschriften voor betalingsinstellingen blijven ongewijzigd, behalve dat de mogelijkheid van bescherming op een rekening van een centrale bank (naar goeddunken van die centrale bank) wordt ingevoerd teneinde de mogelijkheden voor betalingsdienstaanbieders in dit verband te verruimen, en dat betalingsinstellingen ernaar moeten streven om het risico van concentratie in veiliggestelde geldmiddelen te vermijden; in dit verband moeten technische reguleringsnormen van de EBA inzake het risicobeheer van beschermde geldmiddelen worden vastgesteld. Voor betalingsinstellingen die elektronischgelddiensten aanbieden, worden de beschermingsregels volledig in overeenstemming gebracht met die welke van toepassing zijn op betalingsinstellingen die alleen betalingsdiensten aanbieden. Er worden meer gedetailleerde bepalingen inzake de interne governance van betalingsinstellingen ingevoerd, waaronder EBA-richtsnoeren.

De bepalingen met betrekking tot agenten, bijkantoren en uitbesteding zijn niet gewijzigd ten opzichte van PSD2, maar er wordt een nieuwe definitie van distributeurs van elektronisch geld ingevoerd, met daarmee samenhangende bepalingen die nauw zijn afgestemd op de bepalingen inzake agenten.

De bepalingen inzake grensoverschrijdende dienstverlening door betalingsinstellingen en het toezicht op dergelijke diensten blijven grotendeels ongewijzigd. Wat betreft de uitoefening van het recht van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting wanneer betalingsinstellingen gebruikmaken van agenten, distributeurs en bijkantoren, worden specifieke bepalingen vastgesteld voor gevallen waarbij drie lidstaten betrokken zijn (de lidstaat van vestiging van de betalingsinstelling, die van de agent en een derde lidstaat waaraan de agent grensoverschrijdend diensten verleent), teneinde de duidelijkheid te vergroten.

De lidstaten en de Europese Bankautoriteit zullen een register van vergunninghoudende betalingsinstellingen blijven bijhouden en zullen daarnaast een machineleesbare lijst van betalingsinitiatiedienstaanbieders en rekeninginformatiedienstaanbieders ontwikkelen.

Net als in PSD2 en in de richtlijn elektronisch geld, moeten de lidstaten bevoegde autoriteiten met passende bevoegdheden aanwijzen voor de vergunningverlening en het toezicht. Er worden bepalingen vastgesteld voor samenwerking tussen nationale bevoegde autoriteiten, waarbij de regels in dit verband worden verduidelijkt en waarbij de nationale bevoegde autoriteiten de mogelijkheid krijgen om de EBA om bijstand te verzoeken teneinde mogelijke onenigheid tussen andere nationale bevoegde autoriteiten weg te nemen.

Net als in PSD2 geldt voor betalingsinstellingen die alleen rekeninginformatiediensten verrichten een registratieplicht en geen vergunningsplicht. In het voorstel is gespecificeerd welke documentatie bij de registratieaanvraag moet worden gevoegd. Rekeninginformatiedienstaanbieders blijven onder toezicht van de bevoegde autoriteiten staan. De facultatieve vrijstellingen van sommige bepalingen die de lidstaten aan kleine betalingsinstellingen kunnen verlenen, blijven ongewijzigd.

Bepalingen inzake geldopname

Exploitanten van detailhandelszaken zijn vrijgesteld van de vergunningsplicht voor betalingsinstellingen wanneer zij (op vrijwillige basis) diensten voor het opnemen van contanten zonder aankoop aanbieden, indien het bedrag van de verstrekte contanten niet meer dan 50 EUR bedraagt, in overeenstemming met de noodzaak om oneerlijke concurrentie met exploitanten van geldautomaten te voorkomen.

Distributeurs van contanten via geldautomaten die geen betaalrekeningen aanbieden (de zogeheten “onafhankelijke exploitanten van geldautomaten”) zijn vrijgesteld van de vergunningsvereisten voor betalingsinstellingen en zijn alleen onderworpen aan een registratieplicht. De registratie moet vergezeld gaan van bepaalde documenten.

Overgangsbepalingen

Overgangsmaatregelen zijn dienstig voor bestaande activiteiten in het kader van PSD2, aangezien er een nieuw wettelijk vergunningstelsel wordt opgezet. Zo wordt de geldigheidsduur van bestaande vergunningen voor betalingsinstellingen en instellingen voor elektronisch geld verlengd tot dertig maanden na de inwerkingtreding (een jaar na de omzettingstermijn en het begin van de toepassing), op voorwaarde dat de aanvraag voor een vergunning uit hoofde van deze richtlijn uiterlijk 24 maanden na de inwerkingtreding wordt ingediend.

Intrekkingen en wijzigingen van andere wetgeving

De tweede richtlijn elektronisch geld (Richtlijn 2009/110/EG) wordt ingetrokken met ingang van de datum van toepassing van deze richtlijn.

De tweede richtlijn betalingsdiensten (Richtlijn (EU) 2015/2366) wordt met ingang van dezelfde datum ingetrokken. Met het oog op de juridische continuïteit is in de bijlage een concordantietabel van artikelen met de overeenkomstige artikelen van PSD2 en EMD2 opgenomen.

De finaliteitsrichtlijn (Richtlijn 98/26/EG) wordt gewijzigd om betalingsinstellingen toe te voegen aan de lijst van instellingen die rechtstreeks kunnen deelnemen aan overeenkomstig die richtlijn door een lidstaat aangewezen betalingssystemen (maar niet aan aangewezen effectenafwikkelingssystemen). Ook wordt de definitie van indirecte deelneming in de finaliteitsrichtlijn gewijzigd om terug te keren naar de definitie in de tekst van vóór 2019, toen die bij Richtlijn (EU) 2019/87925 werd gewijzigd.

Artikel 47 strekt tot wijziging van Richtlijn (EU) 2020/1828 om Verordening (EU) 20../…. betreffende de toegang tot financiële gegevens in de werkingssfeer van die richtlijn op te nemen. Deze wijziging moet het mogelijk maken om representatieve vorderingen in te stellen tegen inbreuken op genoemde verordening.

Overige bepalingen

De Commissie wordt de bevoegdheid verleend om middels gedelegeerde handelingen de bedragen van het eigen vermogen bij te werken teneinde rekening te houden met de inflatie. De richtlijn is een richtlijn ter volledige harmonisatie. De richtlijn zal in werking treden 20 dagen na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. De termijn voor de omzetting van de richtlijn door de lidstaten en de datum van toepassing van de omzettingsmaatregelen is 18 maanden na de inwerkingtreding ervan (behalve voor wijzigingen van de finaliteitsrichtlijn, waarvoor een termijn van zes maanden geldt). Vijf jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn moet een evaluatieverslag moeten worden ingediend waarin met name aandacht wordt besteed aan de geschiktheid van het toepassingsgebied van de richtlijn, de mogelijke uitbreiding ervan naar betalingssystemen en technische diensten en de effecten van het beschermen van geldmiddelen van betalingsinstellingen op de door de Commissie op 18 april 2023 voorgestelde regels26, die, indien zij worden aangenomen, een wijziging van Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels zouden inhouden.