Toelichting bij COM(2023)279 - Wijziging van de Richtlijnen (EU) 2009/65/EG, 2009/138/EG, 2011/61/EU, 2014/65/EU en (EU) 2016/97 wat de Unieregels inzake de bescherming van retailbeleggers betreft

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Overeenkomstig het streven van de Europese Commissie naar “een economie die werkt voor de mensen” en zoals aangekondigd in het werkprogramma voor 2023, wil de Commissie waarborgen dat het rechtskader voor retailbeleggingen consumenten voldoende weerbaar maakt, betere en eerlijkere marktresultaten bevordert en uiteindelijk tot de omstandigheden leidt die noodzakelijk zijn om het aandeel van retailbeleggers op de kapitaalmarkten te vergroten.

In haar nieuwe actieplan kapitaalmarktenunie van september 20201 kondigde de Commissie haar voornemen aan om een strategie voor retailbeleggingen in Europa te presenteren, die ervoor moet zorgen dat retailbeleggers ten volle profijt kunnen trekken van kapitaalmarkten en daarbij worden gesteund door samenhangende regels in alle rechtsinstrumenten.

De hoofddoelstelling van de kapitaalmarktenunie (KMU) is ervoor te zorgen dat consumenten ten volle profijt kunnen trekken van de beleggingskansen die kapitaalmarkten bieden. Hoewel hun aandeel op kapitaalmarkten vanwege verschillen in historische en sociaaleconomische omstandigheden per lidstaat sterk verschilt, moeten retailbeleggers betere beleggingsrendementen kunnen behalen dan thans het geval is wanneer zij actief zijn op de kapitaalmarkten in de EU.

1.

De medewetgevers onderschrijven dit doel:


- Op 3 december 2020 riep de Raad de Commissie in de Conclusies van de Raad over het actieplan van de Commissie voor de kapitaalmarktenunie2 op om een aanvang te maken met de uitvoering van die delen van het actieplan die beleggingsactiviteiten moeten stimuleren, met name van retailbeleggers in de EU, en tegelijkertijd een hoog beschermingsniveau van consumenten en beleggers te waarborgen.

- Op 8 oktober 2020 heeft het Europees Parlement een resolutie aangenomen over de verdere ontwikkeling van de kapitaalmarktenunie3. In die resolutie werden de maatregelen ter vergroting van het aandeel retailbeleggers op de kapitaalmarkten grotendeels onderschreven. In de resolutie werd benadrukt dat het aandeel van retailbeleggers alleen kan worden vergroot als de beleggingscultuur verandert, en dat die verandering alleen zal plaatsvinden als retailbeleggers ervan overtuigd raken dat beleggen op kapitaalmarkten aantrekkelijk is en dat de risico’s die zij daarbij lopen aanvaardbaar en duidelijk afgekaderd zijn.

De Commissie vreest dat de kapitaalmarkten niet voldoende voorzien in de financieringsbehoeften op lange termijn van EU-burgers, die vaak te sterk afhankelijk zijn van spaarproducten met een laag rendement. De Commissie heeft vastgesteld dat retailbeleggers in dit proces een aantal belangrijke problemen tegenkomen die hun vermogen om ten volle profijt te trekken van de kapitaalmarkten beperken: 1) retailbeleggers hebben moeite toegang te krijgen tot relevante, vergelijkbare en gemakkelijk te begrijpen informatie over beleggingsproducten om hen te helpen weloverwogen beleggingskeuzes te maken; 2) retailbeleggers lopen een steeds groter risico om op ongepaste wijze te worden beïnvloed door onrealistische marketinginformatie via digitale kanalen en misleidende marketingpraktijken; 3) er zijn tekortkomingen in de manier waarop producten worden ontwikkeld en gedistribueerd, die verband houden met eventuele belangenconflicten die voortvloeien uit de betaling van inducements tussen ontwikkelaars en distributeurs, en 4) sommige beleggingsproducten brengen ongerechtvaardigd hoge kosten met zich mee en zijn bijgevolg niet altijd kosteneffectief voor de retailbelegger. Verschillen in de wijze waarop de regels in de verschillende rechtsinstrumenten zijn opgesteld, kunnen beleggers ook in verwarring brengen en resulteren in uiteenlopende niveaus van beleggersbescherming.

Deze problemen ondermijnen het vertrouwen van retailbeleggers in de kapitaalmarkten. Volgens een recente Eurobarometer-enquête4 heeft slechts 38 % van de consumenten er vertrouwen in dat het beleggingsadvies dat zij van financiële tussenpersonen krijgen, in de eerste plaats in hun belang is. Gebrek aan vertrouwen is een van de redenen die bijdragen tot een lagere participatie van de retailbeleggers en belemmert het groeipotentieel van deze markt5.

Tegelijkertijd is de financiële geletterdheid in de Europese Unie te laag. Voor te veel mensen kan het financiële systeem complex en ondoordringbaar lijken. Mensen hebben vaak niet het vertrouwen, de kennis en de vaardigheden om hun dagelijkse financiën te beheren en om belangrijke financiële beslissingen te nemen, zoals sparen voor de aankoop van een woning of in voorbereiding op hun pensioen. Een laag niveau van financiële geletterdheid kan van invloed zijn op het persoonlijke en financiële welzijn van een individu, met name voor kwetsbare groepen in de samenleving. Het vergroten van de financiële geletterdheid is daarom een van de belangrijkste prioriteiten van de Commissie6 geworden en is des te belangrijker gezien de voortdurende digitalisering van het geldwezen. Financiële scholing7 moet beter worden afgestemd op de uiteenlopende behoeften van verschillende groepen burgers. Centraal hierbij staat het versterken van de positie van individuen, zodat zij inzicht krijgen in de voordelen en risico’s van beleggen en het advies dat ze krijgen, zodat zij financiële beslissingen kunnen nemen die in hun eigen belang zijn. Dit betekent niet dat kan worden verwacht dat mensen experts worden op het gebied van financiële dienstverlening, maar wel dat zij over de nodige kennis en informatie en het nodige vertrouwen beschikken om beslissingen te nemen om aan hun financiële behoeften te voldoen.

Als gekeken wordt naar de algemene economische context waarin de maatregelen in deze strategie worden beoordeeld, dan wordt de EU-markt voor retailbeleggingen nog steeds gekenmerkt door een lage participatiegraad ten opzichte van vergelijkbare markten. In 2021 werd ongeveer 17 % van het vermogen van huishoudens in de 27 EU-landen belegd in effecten (beursgenoteerde aandelen, obligaties, beleggingsfondsen en financiële derivaten). Ter vergelijking: huishoudens in de Verenigde Staten belegden ongeveer 43 % van hun vermogen in effecten8.

De EU-strategie voor retailbeleggingen heeft tot doel het wetgevingskader te versterken om ervoor te zorgen dat retailbeleggers 1) in staat worden gesteld beter geïnformeerde beleggingsbeslissingen te nemen die beter aansluiten bij hun behoeften en doelstellingen, en 2) op de interne markt voldoende worden beschermd door een samenhangend regelgevingskader. Dit zal het vertrouwen vergroten, de afstand tussen burgers en kapitaalmarkten verkleinen en de participatie van retailbeleggers vergroten.

De EU-strategie voor retailbeleggingen behandelt een breed scala van kwesties waar retailbeleggers gedurende het proces mee worden geconfronteerd, waaronder financiële geletterdheid, categorisering van cliënten, regels inzake informatieverschaffing en marketing, regels inzake geschiktheid en passendheid, regels inzake advies, ook ten aanzien van inducements, en regels inzake productgovernance. Er wordt een verbeterd kader voorgesteld om de transparantie verder te verbeteren, met name wat de kosten betreft; aangescherpte regels tegen misleidende publicitaire mededelingen; regels om te zorgen voor onpartijdig advies van hoge kwaliteit, en regels om ervoor te zorgen dat producten die aan retailbeleggers worden verstrekt, uitzicht bieden op een goede kosteneffectiviteit. Het doel is te zorgen voor een gemoderniseerd en, voor zover mogelijk, vereenvoudigd kader voor retailbeleggingen dat is afgestemd tussen en coherent is in de verschillende sectoren. De EU-strategie voor retailbeleggingen is erop gericht ervoor te zorgen dat rekening wordt gehouden met de belangen van retailbeleggers, maar de EU-strategie voor retailbeleggingen komt ook tegemoet aan specifieke punten van zorg van de sector, met name door inconsistenties en overlappingen van informatievereisten weg te nemen en door de bepalingen inzake verplichte informatieverschaffing aan te passen zodat de informatie geschikt is voor digitaal gebruik.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Dit voorstel volgt op actie 8 van het nieuwe actieplan voor de kapitaalmarktenunie van september 2020, dat gericht is op het opbouwen van het vertrouwen van retailbeleggers in de kapitaalmarkten.

Het voorstel deelt de doelstellingen van de bestaande wetgeving inzake de bescherming van retailbeleggers op EU-niveau, die bestaat uit de richtlijn markten voor financiële instrumenten (hierna “de MiFID”9) en de richtlijn verzekeringsdistributie (hierna “de IDD”10), aangezien hiermee wordt gestreefd naar een voldoende mate van beleggersbescherming en ook naar billijkheid, integriteit en efficiëntie bij het verstrekken van beleggingsdiensten en verzekeringsgebaseerde beleggingsdiensten aan retailbeleggers. Bovendien is het voorstel in overeenstemming met het regelboek dat van toepassing is op beleggingsdiensten en verzekeringsgebaseerde beleggingsdiensten, evenals op beleggingsfondsen en hun beheerders (waaronder, naast de MiFID en de IDD, ook de tweede solvabiliteitsrichtlijn (hierna “de Solvabiliteit II-richtlijn”11), de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten (hierna “de icbe-richtlijn”12) en de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (hierna “de abi-beheerdersrichtlijn”13)).

Dit voorstel is vastgesteld als onderdeel van een pakket, samen met een tweede wetgevingsvoorstel (COM(2023) 278) tot wijziging van de verordening over essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (PRIIP’s)14. De wijzigingsverordening vormt een volledige aanvulling op deze omnibusrichtlijn, aangezien zij tot doel heeft het rechtskader voor PRIIP’s te verbeteren door de informatieverschaffing aan te passen aan de digitale omgeving en de veranderende behoeften van retailbeleggers, met name op het gebied van duurzaamheid, en door meer duidelijkheid te verschaffen over het toepassingsgebied van PRIIP’s met betrekking tot bedrijfsobligaties met bepalingen inzake vervroegde aflossing en direct ingaande lijfrenten. Sommige wijzigingen, met name met betrekking tot het gebruik van elektronische formaten, worden voorgesteld om een betere afstemming op de aanpak in het kader van de MiFID en de IDD te bewerkstelligen en om voort te bouwen op de ervaring die is opgedaan met de uitvoering van het informatiedocument voor het pan-Europese persoonlijk pensioenproduct (PEPP)15.

Een belangrijke stap om te zorgen voor consistentie en vereenvoudiging van de precontractuele informatievereisten voor alle financiële diensten werd gezet toen de Commissie haar voorstel tot wijziging van Richtlijn 2011/83/EU betreffende op afstand gesloten overeenkomsten voor financiële diensten en tot intrekking van Richtlijn 2002/65/EG vaststelde. Bijgevolg zijn de punten van zorg over overlappende en inconsistente vereisten met betrekking tot informatieverschaffing op het gebied van retailbeleggingen grotendeels weggenomen, wat heeft geresulteerd in een meer gestroomlijnd en vereenvoudigd kader.

De hieronder voorgestelde maatregelen zullen naar verwachting van de Europese Unie een nog veiligere plaats maken voor retailbeleggers, bijdragen aan het opbouwen van hun vertrouwen en hun participatie aan de kapitaalmarkten onder billijkere voorwaarden vergemakkelijken. De huidige demografische trends vereisen een betere financiële planning door huishoudens waarbij zij rekening houden met de verschillende fasen van hun leven. In dit verband zou een veiliger kader voor beleggingen in de kapitaalmarkten moeten helpen om retailbeleggers een breder scala van mogelijkheden te bieden. Een grotere participatie van retailbeleggers op de kapitaalmarkten kan ook helpen om de kapitaalpool te vergroten die beschikbaar is voor de marktfinanciering van economische activiteiten en om bedrijven in staat te stellen hun financieringsbronnen beter te diversifiëren. In dit verband is het voorstel in overeenstemming met een aantal wetgevende en niet-wetgevende maatregelen die de Commissie heeft genomen in het kader van haar KMU-actieplan van 201516, de tussentijdse evaluatie van het KMU-actieplan van 201717 en het KMU-actieplan van 202018, gericht op het vergemakkelijken van de toegang tot financiering voor bedrijven, met name kmo’s, met het oog op het ondersteunen van banen en groei in de Europese Unie.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Aangezien de nadruk ligt op de toenemende digitalisering van beleggingsdiensten en marketing, is het voorstel afgestemd op de werkzaamheden van de Commissie op het gebied van consumentenbescherming in de context van het digitale geldwezen19. Deze werkzaamheden zijn erop gericht om ervoor te zorgen dat consumenten profijt trekken van de voordelen van digitalisering en tegelijkertijd voldoende worden beschermd tegen de risico’s die daaruit voortvloeien. Een belangrijk onderdeel van de wetgeving inzake consumentenbescherming op dit gebied is de digitaledienstenverordening20, die tot doel heeft consumenten een billijkere, transparantere en verantwoordingsplichtige onlineomgeving te bieden.

Dit voorstel is ook afgestemd op de doelstellingen van toekomstige initiatieven van de Commissie om het delen van gegevens binnen de financiëledienstensector te vergemakkelijken21. Met het gestandaardiseerde verslag over de informatie die een bedrijf over zijn cliënt verzamelt met het oog op de beoordeling van geschiktheid en passendheid, wordt verwacht dat dit initiatief, indien de klant om dat verslag vraagt, ervoor zorgt dat de uitwisseling van gegevens en het hergebruik van dergelijke informatie door andere door de klant geselecteerde bedrijven soepeler en kosteneffectiever kan plaatsvinden. Dit zou op zijn beurt consumenten ten goede moeten komen door verbeterde, efficiëntere en innovatievere producten en diensten en zou de concurrentie moeten bevorderen door de transparantie te vergroten en de overstapkosten te verlagen.

Voor de voorgestelde maatregelen op het gebied van financiële geletterdheid is ondersteuning door de Commissie beschikbaar via het instrument voor technische ondersteuning22.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De Europese Unie beschikt over een wetgevingskader voor de bescherming van retailbeleggers, dat in de loop van tientallen jaren is ontwikkeld. Het niveau van bescherming van retailbeleggers is in de loop der jaren aanzienlijk versterkt, met name na de financiële crisis van 2008. Het huidige uitgebreide wetgevingskader bestaat uit vijf rechtsinstrumenten die tot doel hebben om — per sector — de vereisten voor de bescherming van retailbeleggers op het gebied van beleggingsdiensten, verzekeringsgebaseerde beleggingen en vermogensbeheer te harmoniseren. De richtlijnen die in dit voorstel worden gewijzigd (“de richtlijnen”) voorzien in regelgevingskaders voor:

- het verlenen van beleggingsdiensten (“MiFID”);

- het verlenen van diensten op het gebied van verzekerings- of herverzekeringsdistributie aan derden (“IDD”);

- de toegang tot en uitoefening van het verzekeringsbedrijf binnen de EU (“Solvabiliteit II”);

- de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (“icbe’s”);

- beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (de “abi-beheerdersrichtlijn”).

De rechtsgrondslagen van de richtlijnen zijn artikel 53, lid 1, en, in het bijzonder in het geval van de Richtlijnen (EU) 2009/138/EG en 2016/97, artikel 62 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Maatregelen op het niveau van de EU overeenkomstig deze artikelen zijn vereist om de huidige regels verder af te stemmen of om in nieuwe gestandaardiseerde regels te voorzien.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Volgens het subsidiariteitsbeginsel mag slechts op het niveau van de EU worden opgetreden als de beoogde doelstellingen niet door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt. Reglementering van beleggingsdiensten, de levering van verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten, regels voor icbe’s en alternatieve beleggingsfondsen en hun beheerders (abi’s) zijn al lang ingeburgerd op het niveau van de EU. Dit komt omdat alleen optreden op het niveau van de EU kan zorgen voor een gemeenschappelijk regelgevingskader dat in alle lidstaten hetzelfde niveau van bescherming van retailbeleggers garandeert, onafhankelijk van het soort beleggingsproducten of -diensten dat wordt aangeboden en met volledige eerbiediging van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten. In dit opzicht is dit voorstel, net als de richtlijnen die het beoogt te wijzigen, volledig in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

Evenredigheid

Dit voorstel beoogt enkele bepalingen van de richtlijnen te wijzigen, met name die betreffende de informatie die aan niet-professionele cliënten wordt verstrekt voor en na het nemen van beleggingsbeslissingen; vereisten inzake de marketing van beleggingsproducten gericht op niet-professionele cliënten; toezicht en governance met betrekking tot producten; vereisten voor het verstrekken van advies en andere distributiediensten met betrekking tot beleggingsproducten aan niet-professionele cliënten; beroepskwalificaties; en grensoverschrijdend toezicht. De wijzigingen zijn noodzakelijk en evenredig om de bescherming van retailbeleggers te versterken, waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van marktdeelnemers en kostenefficiëntie.

Keuze van het instrument

Aangezien dit voorstel tot doel heeft de bestaande Richtlijnen 2014/65/EU, 2016/97, 2009/138/EG, 2011/61/EU en (EU) 2014/91 te wijzigen, is gekozen voor een wijzigingsrichtlijn. De keuze voor één enkele wijzigingsrichtlijn is gebaseerd op de doelstelling van de EU-strategie voor retailbeleggingen om in de hele Europese Unie en voor alle beleggingsproducten en distributiekanalen hetzelfde niveau van bescherming van retailbeleggers te bereiken. Dit kan het meest effectief worden bereikt door consistente en, waar nodig, uniforme vereisten vast te stellen voor alle relevante sectoren.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie en geschiktheidscontrole van bestaande wetgeving

De bijlage bij de begeleidende effectbeoordeling bevat een evaluatie van het wetgevingskader dat specifiek betrekking heeft op de bescherming van retailbeleggers. De belangrijkste conclusies zijn dat de kaders die van toepassing zijn op retailbeleggers in grote lijnen effectief en samenhangend zijn, blijven inspelen op behoeften en problemen, en de beoogde toegevoegde waarde bieden. In de evaluatie wordt echter ook geconcludeerd dat de beoogde doelstellingen op gebieden zoals informatieverschaffing, inducements en advies, vereisten inzake productgovernance en geschiktheidsbeoordelingen onvoldoende werden bereikt.

Ondanks de bestaande regels inzake informatieverschaffing kan informatie nog steeds complex zijn (met name met betrekking tot de kosten), of niet nuttig of relevant genoeg om retailbeleggers te ondersteunen bij het nemen van weloverwogen beslissingen. De regels voor de bescherming van beleggers met betrekking tot informatieverschaffing en publicitaire mededelingen zijn ook niet voldoende aangepast aan de nieuwe en voortdurend veranderende risico’s die samenhangen met de snelle groei van digitale kanalen die diensten aanbieden.

Met betrekking tot de betaling van inducements en het verstrekken van advies zijn de bestaande waarborgen, waaronder transparantievereisten, niet voldoende om mogelijke belangenconflicten voor financiële dienstverleners aan te pakken, gezien de bestaande informatieasymmetrie tussen retailbeleggers en dergelijke dienstverleners. De mogelijke belangenconflicten als gevolg van de betaling van inducements kunnen leiden tot een productbias bij financiële adviseurs, wat tot gevolg heeft dat zij duurdere producten verkopen aan retailbeleggers, of producten die mogelijk niet in hun belang zijn.

De huidige regels inzake toezicht en governance met betrekking tot producten hebben een kader geschapen voor de manier waarop producten worden ontwikkeld en gedistribueerd. Er is echter verdere verbetering nodig om ervoor te zorgen dat retailbeleggers alleen producten krijgen aangeboden die kosteneffectief zijn. Sommige retailbeleggingsproducten die nu op de markt zijn, brengen nog steeds ongerechtvaardigd hoge kosten met zich mee en/of bieden geen waarde voor retailbeleggers.

Tot slot is de toetsing middels geschiktheids- en passendheidsbeoordelingen over het algemeen doeltreffend en doelmatig gebleken, maar deze beoordelingen kunnen verder worden verbeterd om ervoor te zorgen dat zij op het juiste moment worden uitgevoerd (d.w.z. voordat producten worden aanbevolen), om inconsistente praktijken te voorkomen en om ervoor te zorgen dat zij zijn aangepast aan de digitale omgeving, en om rekening te houden met de behoefte van de belegger aan portefeuillediversificatie.

Raadpleging van belanghebbenden

De Europese Commissie heeft verschillende raadplegingen gehouden als onderdeel van de voorbereiding van dit voorstel.

Tussen mei en augustus 2021 zijn bij een openbare raadpleging over “Een retailbeleggingsstrategie in Europa” standpunten van een brede groep belanghebbenden over verschillende aspecten van retailbeleggingen verzameld, namelijk over: precontractuele informatieverschaffing (waaronder PRIIP’s), inducements en de kwaliteit van advies, geschiktheids- en passendheidsbeoordelingen, financiële geletterdheid, de complexiteit van producten, de impact van de toegenomen digitalisering van financiële diensten, de categorisering van beleggers, rechtsmiddelen, de interventiebevoegdheden van de Europese toezichthoudende autoriteiten ten aanzien van producten, en duurzaam beleggen.

Er werden 186 reacties ontvangen van verschillende belanghebbenden, die bedrijfsverenigingen en -organisaties (59 %), consumentenorganisaties (2 %), ngo’s (5 %), overheidsinstanties (9 %), vakbonden (2 %) en burgers (19 %) vertegenwoordigden. Daarnaast heeft de Commissie verschillende aspecten van de herziening besproken tijdens verschillende bijeenkomsten van een groep deskundigen uit de lidstaten.

In het voorstel is rekening gehouden met de resultaten van de openbare raadpleging, en de Commissie heeft getracht rekening te houden met de verschillende door de betrokken partijen geuite belangen. De belangrijkste gebieden waar de respondenten ruimte zagen voor verbeteringen aan het kader, zijn onderzocht en maken deel uit van het voorstel. Deze omvatten financiële geletterdheid — wat door alle groepen belanghebbenden werd genoemd — informatieverschaffing, geschiktheids- en passendheidsbeoordelingen, en inducements en advies.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Na formele verzoeken om advies23 door de Commissie op 27 juli 2021 hebben zowel ESMA als Eiopa op 29 april 2022 een advies24,25 uitgebracht. De adviezen van ESMA en Eiopa vormden de basis voor de effectbeoordeling van de Commissie en de ontwikkeling van dit voorstel.

In bijlage 2 bij de begeleidende effectbeoordeling zijn nog meer bronnen opgenomen die bij het opstellen van dit voorstel zijn geraadpleegd, waaronder gerichte raadplegingen van, en contacten met belanghebbenden. Ook heeft de Commissie gebruikgemaakt van uitgebreide onderzoeksliteratuur, waarvan de gegevens zijn opgenomen in de effectbeoordeling, waaronder met name een in speciale opdracht verricht onderzoek van een consortium van consultants onder leiding van Kantar, getiteld “Disclosure, inducements, and suitability rules for retail investors study” (Onderzoek naar informatieverschaffing, inducements en geschiktheidsregels voor retailbeleggers) dat in 2022 werd gepubliceerd26.

Bij de voorbereiding van dit voorstel is ook gebruikgemaakt van het advies van het Forum op hoog niveau over de kapitaalmarktenunie (KMU) en bijdragen van de Gebruiksgroep financiële diensten (FSUG, Financial Services User Group)27. Ook werden er besprekingen gehouden tijdens bijeenkomsten van de Groep van regeringsdeskundigen inzake financiële diensten voor consumenten, waar deskundigen uit de lidstaten hun steun uitspraken voor de doelstellingen van de strategie voor retailbeleggingen. Tegelijkertijd sprak een grote meerderheid van de lidstaten hun bezorgdheid uit over mogelijke verstorende effecten van een verbod op inducements voor distributiesystemen voor retailbeleggingen.

Effectbeoordeling

Dit voorstel gaat vergezeld van een effectbeoordeling (SWD(2023) 278). De effectbeoordeling werd op 14 december 2022 ingediend bij de Raad voor regelgevingstoetsing (“RSB”, Regulatory Scrutiny Board), die op 20 januari 2023 een positief advies met voorbehoud uitbracht (SEC(2023) 330). Vervolgens werd het document naar aanleiding van het overleg met de RSB gewijzigd.

Over het algemeen richt de effectbeoordeling zich op het identificeren en aanpakken van specifieke tekortkomingen in belangrijke fasen van het niet-professionele distributie- en beleggingsproces. Er wordt gekeken naar kwesties die niet-professionele cliënten ervan weerhouden optimaal gebruik te maken van de informatie over beleggingsproducten (in PRIIP’s, de MiFID en de IDD); het behandelt de regels met betrekking tot belangenconflicten die voortvloeien uit inducements, op het “verkooppunt” en in de ontwikkelingsfase van beleggingsproducten en -diensten (in zowel de MiFID als de IDD), en er wordt gekeken naar regels voor toezicht en governance met betrekking tot producten (voor zowel distributeurs, dus in de MiFID en de IDD, als voor productontwikkelaars, in de icbe-richtlijn, de MiFID en de IDD) om ervoor te zorgen dat niet-professionele cliënten waarde uit hun belegging halen (“kosteneffectiviteit”).

Voor elk van de drie belangrijkste geïdentificeerde gebieden, namelijk 1) informatieverschaffing en publicitaire mededelingen, 2) inducements en (3) kosteneffectiviteit, worden in de effectbeoordeling naast het basisscenario twee alternatieve of — in het geval van informatieverschaffing — twee complementaire beleidsopties beoordeeld.

In het geval van informatieverschaffing wordt in de effectbeoordeling gekeken naar gerichte wijzigingen in de regels voor informatieverschaffing, om de informatie voor retailbeleggers relevanter te maken, naast gerichte wijzigingen om tekortkomingen in de informatie met betrekking tot publicitaire mededelingen aan te pakken. Aangezien beide opties elkaar aanvullen en tegen redelijke kosten een verbetering opleveren ten opzichte van het basisscenario, zijn ze beide, cumulatief, de voorkeursoptie.

In het geval van inducements werd de keuze tussen het handhaven van het huidige stelsel om de betaling van inducements onder bepaalde voorwaarden toe te staan en tegelijkertijd de sectorspecifieke informatieverschaffing over inducements te verbeteren en te harmoniseren, beoordeeld aan de hand van een verbod op alle vormen van inducements, waaronder een subvariant met een gedeeltelijk verbod voor niet-adviserende diensten (uitsluitend uitvoering). In de effectbeoordeling wordt geconcludeerd dat een volledig verbod in de hele Europese Unie de meest effectieve maatregel zou zijn om mogelijke belangenconflicten weg te nemen of aanzienlijk te verminderen door een belangrijke bron van benadeling van de consumenten te verminderen.

Een onmiddellijk en volledig verbod op inducements zou echter aanzienlijke en plotselinge gevolgen hebben voor bestaande distributiesystemen, met gevolgen die moeilijk te voorspellen zijn. Een gedeeltelijk verbod zou daarentegen minder gevolgen hebben voor bestaande distributiesystemen, maar toch voordelen opleveren voor retailbeleggers. Om deze reden heeft de Commissie besloten om als onderdeel van dit voorstel geen volledig verbod op inducements in te stellen.

In plaats daarvan wordt in dit wetgevingspakket, als onderdeel van een gefaseerde aanpak, die bedoeld is om exploitanten in staat te stellen hun distributiesystemen aan te passen en de kosten van een dergelijke wijziging tot een minimum te beperken, voorgesteld om de belangenconflicten die kunnen ontstaan als gevolg van de betaling van inducements aan te pakken via een aantal verschillende maatregelen, waaronder:

- een maatregel die gericht is op het verbieden van de betaling van inducements in omgevingen waarin uitsluitend diensten worden uitgevoerd en geen advies wordt verstrekt;

- een versterkt beginsel van “het belang van de klant” dat zowel in de MiFID als in de IDD wordt toegepast;

- verbeterde informatieverschaffing aan de cliënt over de betaling van inducements, met inbegrip van een eenvoudige uitleg over inducements.

De Commissie zal de impact van deze maatregelen op de markt nauwlettend volgen, op basis van diepgaande informatie (verstrekt als onderdeel van de verplichtingen van de kosteneffectiviteitsbenadering). Drie jaar na de vaststelling van het pakket zal de Commissie de gevolgen van deze inducementregeling voor retailbeleggers beoordelen, in het licht van de aanvullende waarborgen, en een verslag opstellen aan het Europees Parlement en de Raad. Als uit de beoordeling blijkt dat consumenten ondanks de aanvullende waarborgen nog steeds worden benadeeld, zal de Commissie overwegen alternatieve maatregelen voor te stellen in overeenstemming met het beleid voor betere regelgeving, waaronder een verdere uitbreiding van het verbod op inducements.

Wat kosteneffectiviteit betreft, werd in de effectbeoordeling gekeken naar een keuze tussen versterking van de regels inzake productgovernance voor ontwikkelaars28, door te eisen dat hun producten worden vergeleken met relevante “benchmarks voor ontwikkelaars”29, en een alternatieve optie om ook op het niveau van distributeurs soortgelijke verplichtingen op te leggen30, waaronder de vergelijking van bepaalde producten met relevante “benchmarks voor distributeurs”31. Deze laatste optie, waarbij zowel ontwikkelaars als distributeurs worden belast, werd beschouwd als de effectievere en uitgebreidere manier om ervoor te zorgen dat beleggers kosteneffectieve producten aangeboden krijgen.

In de effectbeoordeling is rekening gehouden met een aantal aanvullende maatregelen die bedoeld zijn om het wetgevingspakket verder aan te vullen en volledig te maken. Deze maatregelen zijn bedoeld om te zorgen voor een betere handhaving van het toezicht, beter gekwalificeerde adviseurs, versoepeling van de criteria om als professioneel belegger te worden beschouwd, een efficiënter screeningproces voor beleggers, verbeterde financiële geletterdheid en meer flexibiliteit voor goed geïnformeerde investeerders om toegang te krijgen tot een breder scala van producten en diensten, zonder onnodige administratieve rompslomp.

Alles bij elkaar genomen zal het pakket maatregelen naar verwachting de bescherming van retailbeleggers vergroten en resulteren in beleggingsproducten van betere kwaliteit voor niet-professionele cliënten die een betere kosteneffectiviteit opleveren (d.w.z. producten van betere kwaliteit en kostenefficiëntere producten). Dit zou zowel bestaande beleggers ten goede komen als ook meer burgers aanmoedigen om te gaan beleggen. In de effectbeoordeling wordt geconcludeerd dat deze hervormingen extra kosten voor de financiële sector met zich mee zullen brengen. Deze kosten zijn in de effectbeoordeling gekwantificeerd.

2.

De effectbeoordeling is herzien naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad voor regelgevingstoetsing. De voornaamste verbeteringen kunnen als volgt worden samengevat:


- Met betrekking tot het bereik en de omvang van het probleem en de effecten ervan op het ecosysteem voor financiële retaildiensten, wordt in de uiteindelijke tekst de onderliggende economische context beter uitgelegd en onderbouwd met gegevens. De nadelige gevolgen voor de klant worden beter uitgelegd, evenals de beschrijving van de problemen, waaruit nu blijkt dat dringend actie moet worden ondernomen. In de presentatie van de belangrijkste beleidskeuzes en begeleidende maatregelen in de definitieve tekst worden ook bepaalde elementen van de beleidsopties nader besproken;

- Er zijn verdere kwantificaties en analyses opgenomen. De algemene presentatie van de kosten en baten van het voorkeursoptiepakket is verbeterd. Er worden aanvullende schattingen gegeven van de impact van het verbod op inducements en de maatregelen met betrekking tot de kosteneffectiviteit. Beperkingen met betrekking tot de kwantificering van de maatregelen inzake informatieverschaffing worden nader toegelicht. Bovendien bevat de uiteindelijke tekst een meer diepgaande bespreking van de kwalitatieve economische gevolgen, waaronder een bespreking over hoe bepaalde maatregelen met elkaar verbonden zijn. Tot slot is een MKB-toets toegevoegd aan de bijlagen;

- Met betrekking tot de “begeleidende maatregelen” die bijdragen tot de aanpak van de vastgestelde problemen, bevat de definitieve tekst een aanvullende tabel met de begeleidende maatregelen die in de bijlage worden beoordeeld, het probleem dat ze proberen aan te pakken en het doel dat ze proberen te bereiken. De tekst bevat ook een uitleg over de wisselwerking tussen de begeleidende maatregelen en de voorkeursopties en de synergie-effecten die dit teweegbrengt. Er is een punt toegevoegd waarin een alternatieve combinatie van opties wordt geschetst die werd overwogen, waarbij geen verbod op inducements was opgenomen. Het punt bevat ook een uitleg waarom er geen gebruik is gemaakt van het verbod op inducements.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

3.

De voorgestelde richtlijn verbetert de geschiktheid van de regelgeving en vereenvoudigt het kader als volgt:


- Het elimineert inconsistenties en overlappingen van vereisten met betrekking tot het verstrekken van informatie aan cliënten die bestaan tussen de Solvabiliteit II-richtlijn, de IDD en PRIIP’s met betrekking tot verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten, iets waar verzekeringsondernemingen en -tussenpersonen baat bij kunnen hebben, terwijl een hoge bescherming voor retailbeleggers wordt behouden.

- Het voorziet in een versoepeling van de regelgeving in de MiFID voor beleggers met de juiste kennis, ervaring en het vermogen om verliezen te dragen. Dit betekent een vermindering van de overvloed aan informatie voor dergelijke beleggers en een efficiënter gebruik van middelen voor productontwikkelaars en -distributeurs.

- Wat digitale paraatheid betreft, worden de bepalingen in de regelgeving inzake informatieverschaffing en marketing aan niet-professionele cliënten aangepast, om deze geschikt te maken voor digitaal gebruik door ervoor te zorgen dat het elektronische formaat het standaardformaat is, te verduidelijken hoe informatie over producten in een digitale omgeving moeten worden gepresenteerd en te voorzien in aanvullende waarborgen voor marketingcommunicatie, onder meer via sociale media en andere digitale kanalen.

Aan de andere kant zullen extra administratieve kosten voortvloeien uit toezichtrapportage ten opzichte van de benchmarks voor kosteneffectiviteit die zullen worden ontwikkeld door ESMA en Eiopa. Deze verplichting brengt eenmalige kosten en doorlopende kosten met zich mee voor zowel ontwikkelaars als distributeurs32.

Grondrechten

Dit voorstel eerbiedigt de grondrechten en neemt de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende beginselen in acht, met name de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16) en de consumentenbescherming (artikel 38). Het voorstel kan afbreuk doen aan het recht op eerbiediging van privéleven, familie- en gezinsleven (artikel 7) en op de bescherming van persoonsgegevens (artikel 8) door de categorieën persoonsgegevens die nodig zijn voor de beoordeling van de geschiktheid van retailbeleggers uit te breiden en te eisen dat zij persoonsgegevens van influencers op het gebied van beleggingsmarketing bewaren wanneer deze influencers natuurlijke personen zijn. Het is echter noodzakelijk en evenredig om een hoog niveau van bescherming van consumenten te waarborgen overeenkomstig artikel 52.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel zal naar verwachting gevolgen hebben voor de begroting vanwege een aantal nieuwe taken die aan ESMA en Eiopa worden toegekend.

Voor ESMA zijn nog eens zes voltijdwerknemers (vte) nodig voor het werkvolume en om de taken op zich te nemen om benchmarks voor kosteneffectiviteit te ontwikkelen en te beheren en om gegevens van nationale mededingingsautoriteiten te verzamelen en te verwerken. ESMA zal voor de operationele uitgaven ook een extra budget van 1,5 miljoen EUR nodig hebben voor de eerste drie jaar van uitvoering, ter dekking van IT-kosten en kosten in verband met extern gecontracteerde consumententoetsing van nieuwe, op consumenten gerichte instrumenten voor informatieverschaffing, en voor de oprichting en het beheer van samenwerkingsplatforms voor nationale mededingingsautoriteiten.

Voor Eiopa zullen deze nieuwe taken mettertijd in totaal 3 vte vergen, om benchmarks voor kosteneffectiviteit te ontwikkelen en te beheren, en van nationale mededingingsautoriteiten ontvangen gegevens te verzamelen en te verwerken. Eiopa zal voor de operationele uitgaven ook een extra budget van 1,26 miljoen EUR nodig hebben voor de eerste drie jaar van uitvoering, om toegang te krijgen tot de vereiste gegevens en om de kosten te dekken in verband met extern gecontracteerde consumententoetsing van nieuwe, op consumenten gerichte instrumenten voor informatieverschaffing, en voor de oprichting en het beheer van samenwerkingsplatforms voor nationale mededingingsautoriteiten.

De financiële gevolgen en de gevolgen voor de begroting van voorliggend voorstel zijn nader uiteengezet in het bij dit voorstel gevoegde financieel memorandum.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De Commissie zal toezicht houden op de voortgang bij de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen op basis van de niet-uitputtende lijst van indicatoren in afdeling 8 van de begeleidende effectbeoordeling.

Vijf jaar na de uitvoering zal de Commissie de volgende evaluatie uitvoeren van de wijzigingen van dit voorstel, in overeenstemming met de richtsnoeren voor betere regelgeving van de Commissie.

Dit voorstel vergt geen uitvoeringsplan.

Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

Toelichtende stukken worden niet nodig geacht.

Artikelsgewijze toelichting

Algemene structuur van het voorstel

Deze omnibus-wijzigingsrichtlijn bestaat uit vijf belangrijke onderdelen die verwijzen naar de verschillende richtlijnen die moeten worden gewijzigd. Artikel 1 van het voorstel bevat wijzigingen van de MiFID, terwijl artikel 2 voorstellen voor wijzigingen van de IDD bevat. Artikel 3 bevat wijzigingen van de Solvabiliteit II-richtlijn, terwijl in de artikelen 4 en 5 wijzigingen worden voorgesteld voor respectievelijk de icbe-richtlijn en de abi-beheerdersrichtlijn. In de toelichting worden de voorgestelde wijzigingen per onderwerp voor de verschillende betrokken richtlijnen toegelicht.

Informatieverschaffing: gericht op het vereenvoudigen en beperken van de informatie die aan retailbeleggers wordt verstrekt

Het voorstel bevat een aantal verbeteringen in het regelgevingskader voor informatieverschaffing die tot doel hebben de transparantie voor retailbeleggers te waarborgen en hen in staat te stellen weloverwogen beslissingen te nemen.

Artikel 1, punt 12, f), en artikel 2, punt 20, voorzien in respectievelijk een nieuw lid 5 quater in artikel 24 MiFID en een nieuw lid 5 in artikel 29 IDD, uit hoofde waarvan beleggingsondernemingen, verzekeringstussenpersonen en verzekeringsondernemingen die verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten distribueren, passende risicowaarschuwingen moeten opnemen in al het informatiemateriaal over bijzonder risicovolle producten, om retailbeleggers te waarschuwen voor specifieke risico’s op potentiële financiële verliezen. Artikel 1, punt 17, c), en artikel 2, punt 6, voorzien in respectievelijk een nieuw punt w) in artikel 69, lid 2, MiFID, en een nieuw punt q) in artikel 12, lid 3, IDD, waarin wordt gesteld dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de bevoegde autoriteiten het gebruik van risicowaarschuwingen voor bijzonder risicovolle producten kunnen opleggen. Aan ESMA en Eiopa wordt opdracht gegeven om richtlijnen te ontwikkelen waarin het concept van bijzonder risicovolle financiële producten wordt gespecificeerd, en om technische normen te implementeren waarin de inhoud en het formaat van dergelijke risicowaarschuwingen worden gespecificeerd (artikel 1, lid 12, nieuw lid 5 quater in artikel 24, MiFID, en artikel 2, lid 20, nieuw lid 5 in artikel 29, IDD).

Artikel 1, punt 12, en artikel 2, punt 20, voorzien in een nieuw lid (nieuw artikel 24, lid 5 quater, MiFID, en nieuw artikel 29, lid 5, IDD), dat respectievelijk ESMA en Eiopa de bevoegdheid geeft om beleggingsondernemingen, verzekeringsondernemingen en verzekeringstussenpersonen het gebruik van risicowaarschuwingen op te leggen, na overleg met de relevante bevoegde autoriteit(en). Zij zijn bevoegd om dit te doen als er zorgen zijn dat het gebruik (of het ontbreken) van risicowaarschuwingen een wezenlijke invloed kan hebben op de bescherming van beleggers.

Artikel 2, punt 15, voorziet in een nieuwe bepaling in artikel 23, IDD (nieuw artikel 23, lid 1), die het mogelijk maakt digitale informatieverschaffing de standaard te maken, in overeenstemming met een verplichting die al bestaat op grond van de MiFID. Deze regel is van toepassing op alle verzekeringsproducten en is dus niet beperkt tot verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten. Artikel 1, punt 12, g), voorziet in een nieuw lid 5 ter in artikel 24, MiFID, en artikel 2, punt 15, voorziet in een nieuw lid 4 in artikel 23, IDD, waarbij respectievelijk ESMA en Eiopa de opdracht krijgen richtlijnen op te stellen met betrekking tot de informatieverschaffing in een elektronisch formaat.

Artikel 1, punt 13, voorziet in een nieuw artikel 24 ter, MiFID, dat uitsluitend betrekking heeft op de wettelijke informatieverschaffing door beleggingsondernemingen over kosten, bijbehorende lasten en betalingen door derden. Delen van reeds bestaande bepalingen inzake de kosten en lasten op grond van artikel 24, lid 4, MiFID, worden verplaatst naar artikel 24 ter, lid 1, MiFID. In artikel 24 ter, MiFID, wordt bovendien een standaardisatie voorgeschreven van de presentatie van dergelijke informatie over de kosten, bijbehorende lasten en betalingen door derden. In het artikel wordt ook, met name wat betalingen door derden betreft, een uitleg vereist van het doel ervan en een kwantificering van het effect ervan op het verwachte rendement, op gestandaardiseerde en begrijpelijke wijze. Bij artikel 2, punt 20, wordt artikel 29, IDD, gewijzigd om de reeds bestaande bepalingen inzake precontractuele informatieverschaffing bij de distributie van verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten te verbeteren en aan te vullen. Daarbij wordt in artikel 29, lid 1, IDD, ook de verplichting toegevoegd om informatie te verschaffen over alle kosten, bijbehorende lasten en betalingen door derden, alsook over de impact ervan op het verwachte rendement.

Op grond van artikel 24 ter, lid 2, MiFID, en artikel 29, lid 4, IDD, zullen respectievelijk ESMA en Eiopa ontwerpen van technische reguleringsnormen moeten ontwikkelen op basis van voorafgaande consumententoetsingen waarin het formaat en de terminologie worden vastgelegd die bedrijven moeten gebruiken voor de informatieverschaffing over kosten en lasten in het kader van de MiFID, en voor precontractuele informatieverschaffing in het kader van de IDD.

De nieuwe artikelen 24 ter, leden 4 en 5, MiFID, en de toevoegingen in artikel 29, leden 2 en 3, IDD, bevatten een verplichting voor beleggingsondernemingen en voor verzekeringsondernemingen en verzekeringstussenpersonen die verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten distribueren, om alle niet-professionele cliënten en klanten een jaaroverzicht te verstrekken met onder meer informatie over de kosten en lasten, waaronder betalingen door derden, en prestaties. Zij bevatten ook, afhankelijk van de aangeboden beleggingsproducten, de minimale vereisten voor informatie die in de jaarrekening moet worden opgenomen. Gezien de intrinsieke langetermijnkenmerken van verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten, die vaak worden gebruikt voor pensioendoeleinden, vereist artikel 29, lid 3, IDD, aanvullende informatie in de jaarrekening voor deze producten, zoals aangepaste individuele prognoses van het verwachte resultaat aan het einde van de contractuele of aanbevolen periode van bezit (punt f).

Bovendien voorzien artikel 3, punt 3, en artikel 3, punt 5, van de wijzigingsrichtlijn in de schrapping van de artikelen 183, 184 en 185 van Solvabiliteit II. In artikel 2, punten 11 tot en met 13, worden deze vereisten inzake verplichte informatieverschaffing vóór of na de sluiting van een overeenkomst en bepaalde vereisten inzake zakelijk gedrag gemoderniseerd en (van de Solvabiliteit II-richtlijn) verplaatst naar de IDD door middel van wijzigingen in de artikelen 18 en 20, en artikel 29, lid 3, IDD. Het voorgestelde nieuwe artikel 20, lid 8 bis, IDD, voorziet in een gestandaardiseerd informatiedocument voor verzekeringsproducten wat betreft andere levensverzekeringsproducten dan verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten. Dit nieuwe en gebruiksvriendelijke document vormt een aanvulling op het reeds bestaande informatiedocument voor verzekeringsproducten wat betreft schadeproducten en de essentiële-informatiedocumenten voor PRIIP’s wat betreft verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten. Met artikel 2, punten 11 tot en met 13, worden met name de vereisten van de IDD gewijzigd met betrekking tot alle verzekeringsproducten; deze zijn dus niet alleen van toepassing op verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (met name binnen het toepassingsgebied van de EU-strategie voor retailbeleggingen). Dit om versnippering te voorkomen in de regels voor informatieverschaffing, die van toepassing zijn op alle verzekeringsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten.

Bescherming van retailbeleggers tegen misleidende publicitaire mededelingen en marketingpraktijken die de nadruk leggen op de voordelen maar de risico’s afzwakken

Het voorstel voorziet in een aantal nieuwe bepalingen om het risico van onevenwichtige of misleidende publicitaire mededelingen waarbij uitsluitend de nadruk wordt gelegd op de voordelen, aan te pakken, en om de verantwoordelijkheden van beleggingsondernemingen en verzekeringsdistributeurs met betrekking tot publicitaire mededelingen te verduidelijken, ook wanneer zij digitale kanalen gebruiken en wanneer zij afhankelijk zijn van derden.

Artikel 1, punt 3, en artikel 2, punt 1, c), voorzien in nieuwe punten 66 en 67 in artikel 4, lid 1, MiFID, en nieuwe punten 20 en 21 in artikel 2, lid 1, IDD, waarin de definities worden gegeven van publicitaire mededelingen en marketingpraktijken.

Bij artikel 1, punt 7, wordt artikel 9, lid 3, MiFID gewijzigd om beleggingsondernemingen te verplichten een beleid te voeren inzake publicitaire mededelingen en marketingpraktijken, dat door het leidinggevend orgaan van een beleggingsonderneming moet worden gedefinieerd, goedgekeurd en gecontroleerd.

Artikel 1, punt 8, c), voorziet in een nieuw lid 3 bis in artikel 16 MiFID om beleggingsondernemingen te verplichten over effectieve organisatorische en administratieve regelingen te beschikken om ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan alle verplichtingen met betrekking tot publicitaire mededelingen en marketingpraktijken op grond van artikel 24 quater en de gerelateerde gedelegeerde handelingen.

Aangezien de IDD niet voorziet in gedetailleerde organisatorische vereisten voor verzekeringstussenpersonen, zou een dergelijke specifieke organisatorische vereiste in het kader van de IDD niet kunnen worden ingevoerd.

Bij artikel 1, punt 12, b), wordt artikel 24, lid 2, MiFID, gewijzigd door beleggingsondernemingen die financiële instrumenten ontwikkelen te verplichten ervoor te zorgen dat de strategie voor de distributie van deze financiële instrumenten verenigbaar is met de vastgestelde doelmarkt, ook wat betreft publicitaire mededelingen en marketingpraktijken.

Artikel 1, punt 13, voorziet in een nieuw artikel 24 quater, MiFID, en artikel 2, punt 18, voegt een nieuw artikel 26 bis, IDD, in, waarbij wordt voorzien in verplichtingen respectievelijk voor beleggingsondernemingen en voor verzekeringsondernemingen en verzekeringstussenpersonen die verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten distribueren, met betrekking tot publicitaire mededelingen en marketingpraktijken. De nieuwe artikelen bevatten verplichtingen om publicitaire mededelingen duidelijk te identificeren en ervoor te zorgen dat deze naar behoren worden toegeschreven aan de beleggingsonderneming, de verzekeringsonderneming of de verzekeringstussenpersoon door wie of namens wie ze deze worden gecommuniceerd. In alle publicitaire mededelingen moeten de essentiële kenmerken van het beleggingsproduct of de beleggingsdienst ook duidelijk worden weergegeven. Publicitaire mededelingen en marketingpraktijken moeten ook worden ontwikkeld, ontworpen en verstrekt op een manier die eerlijk, duidelijk en niet misleidend is, en moeten evenwichtig zijn wat betreft de presentatie van risico’s en voordelen, en aangepast zijn aan de investeerdersdoelgroep waarop zij zijn gericht. Dit voorstel geeft de Commissie de bevoegdheid om een gedelegeerde handeling vast te stellen waarin deze essentiële kenmerken en de voorwaarden voor een passend ontwerp worden gespecificeerd.

Artikel 24 quater, lid 4, MiFID, en artikel 26 bis, lid 4, IDD, voorzien in de verdeling van de verantwoordelijkheid met betrekking tot de inhoud en het gebruik van publicitaire mededelingen tussen ontwikkelaars en distributeurs van beleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten.

Artikel 24 quater, lid 5, MiFID, en artikel 26 bis, lid 5, IDD, vereisen dat de lidstaten ervoor zorgen dat de bestuursorganen van bedrijven jaarverslagen ontvangen over het gebruik van publicitaire mededelingen en marketingstrategieën gericht op marketingpraktijken, over de naleving van verplichtingen inzake publicitaire mededelingen en marketingpraktijken, en over gesignaleerde onregelmatigheden en voorgestelde oplossingen wat betreft de verplichtingen inzake publicitaire mededelingen en marketingpraktijken, op grond van respectievelijk de MiFID en de IDD.

Artikel 24 quater, lid 7, MIFID, en artikel 26 bis, lid 7, IDD, breiden de bestaande verplichting tot het bijhouden van gegevens uit tot alle publicitaire mededelingen die direct of indirect wordt gedaan door beleggingsondernemingen, verzekeringsondernemingen en verzekeringstussenpersonen. De verplichting geldt voor een periode van vijf jaar, waarbij op verzoek van de bevoegde autoriteiten een afwijking van maximaal zeven jaar mogelijk is.

Artikel 24 quater, lid 6, MiFID, en artikel 26 bis, lid 6, IDD, leggen de lidstaten de verplichting op om ervoor te zorgen dat nationale bevoegde autoriteiten over de nodige bevoegdheden beschikken om tijdig en doeltreffend actie te ondernemen in geval de bovengenoemde verplichtingen niet worden nageleefd.

Vooringenomenheid in het adviesproces aanpakken: belangenconflicten, inducements en de invoering van een versterkte “belang van de klant”-toets voor de MiFID en de IDD

De huidige regels inzake belangenconflicten in het adviesproces als gevolg van de betaling van inducements verschillen tussen MiFID en IDD. Artikel 1, punt 12, en artikel 1, punt 13, wijzigen artikel 24, MiFID, en voorzien in een nieuw artikel 24 bis, MiFID, terwijl artikel 2, punten 20 en 21, artikel 29, IDD, wijzigen en voorzien in een nieuw artikel 29 bis, IDD. Zij betreffen de verplichtingen van respectievelijk beleggingsondernemingen en verzekeringsondernemingen en verzekeringstussenpersonen die verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten distribueren met betrekking tot de betaling van inducements.

Naast het bestaande verbod op inducements met betrekking tot onafhankelijk advies en portefeuillebeheer, dat in de MiFID wordt gehandhaafd, wordt bij artikel 24 bis, lid 2, MiFID, een verbod ingevoerd op het betalen van inducements door ontwikkelaars aan distributeurs met betrekking tot de ontvangst en verzending van orders, of de uitvoering van orders jegens of namens niet-professionele cliënten. Deze twee beleggingsdiensten hebben uitsluitend betrekking op puur uitvoerende (“execution-only”) verkopen waarbij er geen adviesrelatie bestaat tussen de beleggingsonderneming en de cliënt. Bij artikel 29 bis, lid 1, IDD, wordt eveneens een verbod ingevoerd op het betalen van inducements door ontwikkelaars aan distributeurs met betrekking tot de verkoop van verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten zonder advies en het artikel heeft derhalve dezelfde strekking. Een dergelijk gedeeltelijk verbod zou voor bedrijven de prikkel wegnemen om bepaalde producten in hun productaanbod meer op de voorgrond te plaatsen en zou retailbeleggers die via execution-onlydiensten beleggen, ten goede komen, aangezien zij de eventuele kosten voor de betaling van inducements zouden vermijden.

Met name met betrekking tot de MiFID zouden de bestaande vrijstellingen op het verbod op inducements van toepassing blijven op het verbod op inducements voor execution-onlydiensten (bv. betalingen of uitkeringen die het verstrekken van beleggingsdiensten mogelijk maken of daarvoor noodzakelijk zijn, betalingen in verband met onderzoek enz.). Kleine niet-monetaire voordelen van niet meer dan 100 EUR of van zodanige omvang en aard dat zij niet kunnen worden geacht afbreuk te doen aan de naleving van de verplichting om in het belang van de retailbelegger te handelen, zijn eveneens toegestaan, indien zij duidelijk worden vermeld. Aangezien beleggingsadvies kan worden gecombineerd met de diensten voor de uitvoering van orders en de ontvangst en verzending van orders, waarbij beleggingsadvies de belangrijkste dienst is, verduidelijkt artikel 24 bis, MiFID, bovendien dat het verbod op inducements in verband met diensten voor de uitvoering van orders en de ontvangst en verzending van orders niet van toepassing is op situaties waarin beleggingsondernemingen dezelfde cliënt adviseren over een of meer transacties die onder dat advies vallen. Het verbod op inducements is ook niet van toepassing op vergoedingen of bezoldiging die van een emittent worden ontvangen of door een emittent worden betaald voor plaatsings- en overnemingsdiensten. Om ervoor te zorgen dat deze laatste vrijstelling zich richt op instrumenten die cruciaal zijn voor het vermogen van emittenten om fondsen te werven, moet een dergelijke vrijstelling niet gelden voor instrumenten die als verpakte retailbeleggingsproducten kunnen worden aangemerkt.

Er wordt voorzien in herziene waarborgen voor verkoop met advies, waarbij de distributeur wordt verplicht ervoor te zorgen dat de betaling of ontvangst van inducements geen afbreuk doet aan de naleving van zijn plicht om eerlijk, billijk en professioneel te handelen in overeenstemming met het belang van zijn cliënten en om het bestaan, de aard en het bedrag van de inducements aan de cliënten bekend te maken.

Specifiek met betrekking tot de IDD versterkt artikel 2, punt 22, d), de waarborgen voor advies in artikel 30, lid 5 ter, en voorziet in een onderscheid tussen op onafhankelijke of op niet-onafhankelijke basis verleend advies in overeenstemming met de MiFID, indien verzekeringstussenpersonen hun advies als “onafhankelijk” willen presenteren. Dit wordt gedaan door de categorie “onafhankelijke basis” verplicht te stellen in plaats van optioneel te maken voor de lidstaten, en door de ontvangst of het verstrekken van inducements in verband met op onafhankelijke basis verleend advies te verbieden. Een dergelijk verbod mag verzekeringstussenpersonen er echter niet van weerhouden advies aan te bieden waarvoor zij inducements kunnen ontvangen, op voorwaarde dat het advies niet als “onafhankelijk” wordt gepresenteerd en dat niet-professionele cliënten in overeenstemming met de toepasselijke transparantievereisten op de hoogte worden gebracht van de inducements. Gezien de diversiteit van de verzekeringsdistributiestructuren in de lidstaten mag het verbod evenmin beletten dat verzekeringstussenpersonen die niet in dienst zijn van of contractueel verbonden zijn met een verzekeringsonderneming, maar wel inducements ontvangen, zich voordoen als niet contractueel gebonden aan een specifieke verzekeringsonderneming.

Daarnaast worden in artikel 1, punt 12, a), wijzigingen voorgesteld in artikel 24, lid 1 bis, MiFID, en voorzien artikel 2, punten 21 en 22, in een nieuw artikel 29 ter en wijzigingen in artikel 30, IDD, om de kwaliteit van het advies te verbeteren. Deze wijzigingen onderbouwen verder de verplichting voor beleggingsondernemingen, verzekeringsondernemingen en verzekeringstussenpersonen om te handelen in het belang van hun cliënten en klanten, door de invoering van een nieuwe toets met duidelijke criteria die zowel in de MiFID als in de IDD zal worden toegepast (een toets ter vervanging van de bestaande “kwaliteitsverbeteringstoets” van de MiFID en de “geen nadeel”-toets van de IDD). Om in het belang van hun cliënten en klanten te kunnen handelen, moeten financiële adviseurs ten minste i) hun advies baseren op een beoordeling van een passend aanbod van financiële producten, ii) het meest kostenefficiënte financiële product aanbevelen uit het aanbod van geschikte financiële producten, en iii) ten minste één financieel product aanbieden zonder aanvullende kenmerken die niet noodzakelijk zijn om de beleggingsdoelstellingen van de cliënt te bereiken en die leiden tot extra kosten, zodat retailbeleggers ook alternatieve en mogelijk goedkopere opties ter overweging krijgen aangeboden. Verzekeringsondernemingen en verzekeringstussenpersonen die verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten distribueren, moeten er ook op toezien dat de verzekeringsdekking in het product overeenkomt met de eisen en behoeften van de klant op het gebied van verzekeringen.

De bovenstaande waarborgen voor het beheer van belangenconflicten vervangen de bestaande waarborgen die de betaling of ontvangst van inducements mogelijk maken voor zover deze de kwaliteit van de dienstverlening in het kader van de MiFID verbeteren of geen nadelig effect hebben op grond van de IDD.

In artikel 1, punt 13, en artikel 2, punt 21, wordt een herzieningsclausule voorgesteld in artikel 24 bis, lid 8, MiFID, en artikel 29 bis, lid 6, IDD, die de Europese Commissie verplicht om drie jaar na de omzetting van deze richtlijn de effecten van betalingen door derden op het segment van retailbeleggers te beoordelen om te bepalen of de potentiële belangenconflicten als gevolg van betalingen door derden zijn verminderd.

Maatregelen tot wijziging van de regels voor producttoezicht en -governance om te waarborgen dat geen onnodige kosten in rekening worden gebracht en dat producten kosteneffectief zijn voor retailbeleggers

Om de regels inzake productgovernance aan te scherpen en de prijsstellingsprocessen te reguleren, en om het aanbod te beperken van producten die weinig of niet kosteneffectief zijn voor retailbeleggers, wordt met artikel 1, punt 9, een nieuw artikel 16 -bis MiFID ingevoerd en wordt artikel 25 IDD gewijzigd bij artikel 2, punt 16. De voorgestelde wijzigingen zijn van toepassing op PRIIP’s en op verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten, zowel op het niveau van de productontwikkelaar als op het niveau van de distributeur. Artikel 4, punt 1, en artikel 5, punt 1, versterken ook het prijsstellingsproces dat bedoeld is om de kostenstructuur van icbe’s en abi’s te bepalen en te evalueren, door de artikelen 14 en 12 van respectievelijk de icbe-richtlijn en de abi-beheerdersrichtlijn te wijzigen.

De bestaande kaders inzake productgovernance in artikel 16, lid 3, MiFID worden overgenomen en verder aangevuld met nieuwe voorschriften voor ontwikkelaars op grond waarvan zij een prijsstellingsproces moeten vaststellen waarmee alle kosten en lasten kunnen worden geïdentificeerd en gekwantificeerd en kan worden beoordeeld of deze kosten en lasten de waarde die het product naar verwachting zal opleveren, niet ondermijnen (artikel 16 -bis, lid 1, MiFID en artikel 25, lid 1, IDD).

Met betrekking tot PRIIP’s wordt het prijsstellingsproces versterkt om beter rekening te houden met kosten en lasten, onder meer door middel van een vereiste om geen producten goed te keuren die afwijken van de relevante benchmark, tenzij de ontwikkelaar kan aantonen dat de kosten en lasten gerechtvaardigd en evenredig zijn (artikel 16 bis, lid 1, MiFID en artikel 25, lid 2, IDD). In de icbe-richtlijn wordt hetzelfde effect bereikt door middel van de nieuwe leden 1 bis tot en met 1 sexies van artikel 14, en in de abi-beheerdersrichtlijn door middel van de nieuwe leden 1 bis tot en met 1 sexies van artikel 12. ESMA en Eiopa krijgen elk een mandaat om kosten- en prestatiebenchmarks te ontwikkelen, openbaar te maken en regelmatig bij te werken waarmee de ontwikkelaars hun producten moeten vergelijken alvorens ze op de markt aan te bieden (artikel 16 -bis, lid 9, MiFID en artikel 25, lid 8, IDD, artikel 14, lid 1 septies, van de icbe-richtlijn en artikel 12, lid 1 septies, van de abi-beheerdersrichtlijn).

Om de ontwikkeling van benchmarks te vergemakkelijken, worden voor ontwikkelaars en nationale bevoegde autoriteiten rapportageverplichtingen ten aanzien van ESMA en Eiopa ingevoerd met betrekking tot de gegevens over kosten, lasten en prestaties van PRIIP’s (artikel 16 -bis, lid 2, MiFID en artikel 25, lid 4, IDD, artikel 20 bis van de icbe-richtlijn en artikel 24, lid 2, van de abi-beheerdersrichtlijn). Het toesturen van deze gegevens naar ESMA en Eiopa is een cruciaal aspect van de kosteneffectiviteitsbenadering. Zonder deze gegevens zouden ESMA en Eiopa geen betrouwbare benchmarks kunnen ontwikkelen en verfijnen waaraan het vooruitzicht kan worden afgemeten dat beleggingsproducten kosteneffectief zullen zijn. Om de kosten in verband met de nieuwe rapportageverplichtingen zoveel mogelijk te beperken en onnodige overlappingen te voorkomen, moeten gegevensreeksen zoveel mogelijk gebaseerd zijn op bestaande informatieverplichtingen.

Net als voor productontwikkelaars wordt een nieuw voorschrift ingevoerd voor distributeurs om de distributiekosten te kwantificeren en een algemene prijsbeoordeling uit te voeren op basis van relevante kosten- en prestatiebenchmarks, rekening houdend met de eigen beoordelingen van ontwikkelaars (artikel 16 -bis, lid 4, MiFID, artikel 25, lid 5, IDD).

Bij artikel 16 -bis, lid 5, MiFID worden ook voor distributeurs rapportageverplichtingen ten aanzien van de nationale bevoegde autoriteiten en ESMA ingevoerd met betrekking tot de distributiekosten van PRIIP’s, met inbegrip van details over de kosten voor advies en inducements. Bij artikel 16 -bis, lid 6, worden distributeurs van PRIIP’s die door andere ondernemingen dan beleggingsondernemingen of ontwikkelaars van icbe’s of abi’s zijn ontwikkeld, verplicht om aan de nationale bevoegde autoriteiten en ESMA gegevens te rapporteren over kosten, lasten en prestaties van PRIIP’s.

In het geval van verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten zijn de rapportageverplichtingen ten aanzien van de nationale bevoegde autoriteiten en Eiopa gecentraliseerd op het niveau van de ontwikkelaar, aangezien verzekeringsondernemingen doorgaans volledige controle hebben over de kosten die aan de klant in rekening worden gebracht, met inbegrip van de distributiekosten. Distributeurs van verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten zijn ook verplicht om, in het kader van hun prijsstellingsproces, na te gaan of er op distributieniveau kosten zijn waarmee geen rekening wordt gehouden in het prijsstellingsproces van de ontwikkelaar. Als dit het geval is, moeten ze de ontwikkelaar daar onmiddellijk van op de hoogte brengen zodat de kosten kunnen worden opgenomen in het gecentraliseerde prijsstellings- en rapportageproces op het niveau van de ontwikkelaar.

Om een doeltreffend toezicht te waarborgen, wordt met artikel 16 -bis, lid 7, MiFID en artikel 25, lid 7, IDD een verplichting voor beleggingsondernemingen, verzekeringsondernemingen en verzekeringstussenpersonen ingevoerd om gegevens over hun beoordelingen bij te houden, zowel op het niveau van de ontwikkelaar als op het niveau van de distributeur.

In het geval van de MiFID is het ondernemingen die zowel beleggingsproducten ontwikkelen als distribueren op grond van artikel 16 -bis, lid 8, toegestaan om een geïntegreerd prijsstellingsproces te hanteren.

Het prijsstellingsproces voor producten die onder de MiFID vallen, moet ook gestructureerde deposito’s omvatten. Aangezien dit in beginsel op maat gemaakte producten zijn, zou de ontwikkeling van benchmarks echter een te complexe oefening zijn. Bijgevolg zouden de rapportageverplichtingen niet van toepassing mogen zijn op deze groep PRIIP’s.

Artikel 16 -bis, lid 9, MiFID, artikel 24 van de abi-beheerdersrichtlijn, artikel 20 bis van de icbe-richtlijn en artikel 25, lid 8, IDD verlenen ESMA en Eiopa de bevoegdheid om benchmarks te ontwikkelen en openbaar te maken op basis van gegevens over de kosten en de prestaties van producten die door de nationale bevoegde autoriteiten worden gerapporteerd. Het is de bedoeling dat benchmarks, als vergelijkingsinstrument, het prijsstellingsproces — zowel op ontwikkelingsniveau als op distributieniveau — objectiever maken. Een afwijking van de relevante benchmark moet leiden tot een vermoeden dat de kosten en lasten te hoog zijn en dat het product niet kosteneffectief zal zijn, tenzij het tegendeel kan worden aangetoond. De vergelijking met benchmarks moet worden gezien als een extra oefening, die moet worden uitgevoerd tijdens het prijsstellingsproces en gebaseerd moet zijn op de relevante benchmark die beschikbaar is. Het feit dat de benchmark die als relevant voor het product zou worden beschouwd, niet beschikbaar is, ontslaat de ontwikkelaar of distributeur niet van de verplichting om aan te tonen dat de kosten en lasten gerechtvaardigd en evenredig zijn.

Artikel 16 -bis, leden 11 en 12, MiFID en artikel 25, leden 9 en 10, IDD verlenen de Commissie, ESMA en Eiopa de bevoegdheid om de technische voorbereidingen te treffen met het oog op de ontwikkeling van de relevante benchmarks. Die voorbereidingen omvatten een door de Commissie op te stellen gedelegeerde handeling ter bepaling van de methodologieën voor de ontwikkeling van de benchmarks, evenals de criteria die moeten worden gehanteerd bij het rechtvaardigen en aantonen van de evenredigheid van kosten en lasten. De voorbereidingen omvatten ook een mandaat voor ESMA (artikel 16 -bis, lid 12, MiFID) en Eiopa (artikel 25, lid 10, IDD) om technische reguleringsnormen te ontwikkelen waarin gegevensreeksen, gegevensnormen en de regelingen van de verschillende rapportageverplichtingen zijn vastgesteld.

Het nieuw ingevoegde artikel 16 -bis MiFID bevat bepalingen inzake productgovernance en artikel 16 bis bevat bijgewerkte kruisverwijzingen.

Met artikel 4, punt 1, en artikel 5, punt 1, worden respectievelijk artikel 14 van de icbe-richtlijn en artikel 12 van de abi-beheerdersrichtlijn gewijzigd en worden er nieuwe bepalingen in opgenomen om ervoor te zorgen dat er geen onnodige kosten worden aangerekend. De bepalingen inzake onnodige kosten zijn momenteel opgenomen in niveau 2 van de icbe-richtlijn en de abi-beheerdersrichtlijn, en in de niveau 3-bepalingen van ESMA. ESMA heeft gewezen op het gebrek aan convergentie op het gebied van onnodige kosten vanwege het ontbreken van een duidelijke definitie en een duidelijke bevoegdheidsdelegatie op niveau 1 voor werkzaamheden op niveau 2. Daarom worden in de nieuwe leden 1 bis tot en met 1 septies van artikel 14 van de icbe-richtlijn en de nieuwe leden 1 bis tot en met 1 septies van artikel 12 van de abi-beheerdersrichtlijn de voorwaarden vastgesteld volgens welke kosten als gerechtvaardigd worden beschouwd en worden regels voor het prijsstellingsproces vastgesteld om ervoor te zorgen dat aan deze voorwaarden wordt voldaan.

Waarborgen dat de geschiktheids- en adequaatheidsbeoordelingen beter zijn afgestemd op de behoeften van retailbeleggers

Met het oog op de verduidelijking en, waar nodig, de aanscherping van de vereisten waaraan distributeurs moeten voldoen bij de beoordeling van de geschiktheid van een aanbeveling of de adequaatheid van een financieel product voor de retailbelegger, worden met artikel 1, punt 14, en artikel 2, punt 22, respectievelijk artikel 25 MiFID en artikel 30 IDD gewijzigd.

Met het voorstel wordt voor beleggingsondernemingen en voor verzekeringsondernemingen en verzekeringstussenpersonen die verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten distribueren, een verplichting ingevoerd om het doel van de beoordelingen op een duidelijke en eenvoudige manier uit te leggen aan cliënten en klanten, en om van cliënten en klanten alle relevante informatie te verkrijgen die nodig en evenredig kan zijn voor de beoordelingen. In het voorstel wordt verduidelijkt dat retailbeleggers via gestandaardiseerde waarschuwingen moeten worden geïnformeerd over de gevolgen voor de kwaliteit van de beoordeling als zij geen juiste en volledige informatie verstrekken.

De geschiktheids- en adequaatheidsbeoordelingen moeten tijdig worden uitgevoerd voordat de betrokken beleggingsdienst wordt verleend of voordat de klant gebonden is aan een verzekeringscontract of -aanbod. Een verslag over de geschiktheidsbeoordeling moet ruim vóór het afsluiten van de transactie aan cliënten/klanten worden verstrekt om hen in staat te stellen waar nodig aanvullende verduidelijkingen te vragen en te ontvangen.

De noodzaak van portefeuillediversificatie zal ook worden toegevoegd als een van de elementen die distributeurs moeten onderzoeken bij de beoordeling van de geschiktheid van een specifiek product of een specifieke dienst op basis van informatie die is verkregen van de cliënt of klant, met inbegrip van informatie over eventuele bestaande portefeuilles.

Om het verstrekken van onafhankelijk en goedkoper advies aan te moedigen, voorziet het voorstel in de mogelijkheid voor onafhankelijke adviseurs om advies te verstrekken dat beperkt is tot een reeks gediversifieerde, niet-complexe en kostenefficiënte financiële instrumenten. Voor deze producten zullen distributeurs een geschiktheidsbeoordeling kunnen uitvoeren op basis van beperktere informatie over de cliënten en klanten. Aangezien het advies beperkt is tot goed gediversifieerde en niet-complexe producten, is een beoordeling van de kennis en ervaring van cliënten, samen met hun portefeuillediversificatie, niet vereist.

Om de relevantie van de adequaatheidsbeoordeling te verhogen en de waarborgen ter bescherming van retailbeleggers tegen inadequate beleggingen te versterken, wordt de omvang van de informatie over de cliënt en de klant die tussenpersonen moeten verkrijgen en beoordelen, uitgebreid tot het vermogen om volledige of gedeeltelijke verliezen te dragen en de risicotolerantie. In het geval van een negatieve adequaatheidsbeoordeling mag de tussenpersoon alleen doorgaan met de transactie op uitdrukkelijk verzoek van de cliënt.

Zorgen voor hoge beroepsnormen voor beleggingsadviseurs

Met de herziene regels wordt beoogd de in MiFID en IDD gestelde eisen aan de kennis en bekwaamheid van beleggingsadviseurs aan te scherpen en op elkaar af te stemmen. Met artikel 1, punt 13, en artikel 2, punt 5, worden artikel 24 quinquies MiFID en artikel 10 IDD en bijlage I bij de IDD ingevoegd.

Artikel 24 quinquies MiFID wordt ingevoegd en in een nieuwe bijlage V bij de MiFID worden specifieke vereisten die momenteel zijn vastgelegd in ESMA-richtsnoeren, samen met een extra element met betrekking tot duurzame beleggingen, opgenomen. Naleving van de vereisten moet worden aangetoond door het verkrijgen van een certificaat. Voorts wordt in de MiFID een minimumvereiste voor voortdurende beroepsopleiding ingevoerd, in overeenstemming met de bestaande vereisten in het kader van de IDD. In de IDD worden de vereisten met betrekking tot kennis en bekwaamheid in bijlage I op dezelfde manier versterkt en afgestemd. Naleving moet worden aangetoond aan de hand van een certificaat. Bovendien gelden de kennisvereisten van de IDD voor alle verzekeringstussenpersonen en hebben ze dus betrekking op kennis inzake alle verzekeringsproducten die worden gedistribueerd, en niet alleen op verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten.

Categorisering van cliënten: versoepeling van de beperkingen voor beleggers om als professionele cliënt te worden aangemerkt

Om te zorgen voor een passender indeling van cliënten en om de administratieve lasten te verminderen, wordt met bijlage I bij deze richtlijn een wijziging aangebracht in bijlage II bij de MiFID, waarin de criteria aan de hand waarvan wordt bepaald of een cliënt als professioneel aan te merken is vervat zijn voor cliënten die op verzoek als professionele cliënt kunnen worden behandeld. De wijzigingen omvatten een verlaging van het vermogenscriterium van 500 000 EUR naar 250 000 EUR en de invoeging van een mogelijk vierde criterium met betrekking tot relevante opleiding of bijscholing. De wijzigingen creëren voor juridische entiteiten ook de mogelijkheid om op verzoek als professionele cliënt te worden aangemerkt, als zij voldoen aan bepaalde criteria op het gebied van balans, netto-omzet en eigen vermogen. In het kader van de IDD is een dergelijk onderscheid niet nodig omdat alle verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten als retailproducten worden beschouwd, zodat een dergelijke wijziging niet nodig is.

Versterking van de handhaving door toezichthouders

Het pakket voorziet ook in maatregelen om de handhaving door toezichthouders te versterken, met name in de context van de groei van digitale kanalen en met betrekking tot grensoverschrijdende dienstverlening.

Met artikel 1, punt 17, en artikel 2, punt 6, worden wijzigingen aangebracht in respectievelijk artikel 69 MiFID en artikel 12, lid 3, IDD om toezichthouders in staat te stellen toezichtinstrumenten te gebruiken en snel op te treden tegen misleidende publicitaire mededelingen (artikel 69, lid 2, punt k bis)), de toegang te beperken tot websites die een bedreiging vormen voor de bescherming van beleggers (artikel 69, lid 2, punt v)) en mysteryshopping-activiteiten uit te voeren (artikel 69, lid 2, punt c bis)). Artikel 12, lid 3, IDD bevat een gedetailleerde lijst van bevoegdheden waarover nationale bevoegde autoriteiten moeten beschikken om hun taken in het kader van deze wijzigingsrichtlijn uit te voeren. Deze maatregel zorgt voor een betere afstemming van de IDD op de MiFID en zal de doeltreffendheid en coördinatie van het toezicht verbeteren, waardoor klanten van verzekeringsproducten en retailbeleggers beter worden beschermd. Daarnaast worden met artikel 1, punt 4, en artikel 2, punt 24, respectievelijk het nieuwe artikel 5 bis MiFID en artikel 35 bis IDD ingevoegd, waarin wordt vastgesteld dat de bevoegde autoriteiten moeten beschikken over passende procedures om het aanbieden van niet-toegestane beleggingsdiensten of -activiteiten, met inbegrip van daarmee verband houdende publicitaire mededelingen, te voorkomen en om informatiekanalen op te zetten om beleggers in kennis te stellen van en te waarschuwen voor dergelijke diensten of activiteiten, bijvoorbeeld door middel van waarschuwingslijsten die beschikbaar zijn op de websites van de Europese toezichthoudende autoriteiten.

Om de handhaving door toezichthouders in grensoverschrijdende gevallen te versterken, bevat het voorstel de volgende aanvullingen en wijzigingen:

- Met artikel 1, punt 16, en artikel 2, punt 4, worden respectievelijk het nieuwe artikel 35 bis MiFID en artikel 9 bis IDD ingevoegd om een rapportageverplichting voor beleggingsondernemingen en verzekeringsdistributeurs met betrekking tot hun grensoverschrijdende activiteiten in te voeren. Dit zal zowel de nationale bevoegde autoriteiten als ESMA en Eiopa in staat stellen een beter overzicht te krijgen van de omvang van de grensoverschrijdende dienstverlening op de interne markt, gebieden te identificeren waarop het toezicht moet worden gericht en waar mogelijk nauwere samenwerking nodig is, en de rapportage te codificeren die al grotendeels op initiatief van de Europese toezichthoudende autoriteiten wordt uitgevoerd.

- Met artikel 1, punt 21, en artikel 2, punt 7, worden respectievelijk het nieuwe artikel 87 bis MiFID en artikel 12 ter IDD ingevoegd om te voorzien in de oprichting van samenwerkingsplatforms die nauwere samenwerking tussen nationale bevoegde autoriteiten en de Europese toezichthoudende autoriteiten vergemakkelijken teneinde grensoverschrijdende kwesties aan te pakken. Zij hebben ook tot doel de rol van ESMA en Eiopa te versterken in complexe grensoverschrijdende gevallen waarin de betrokken toezichthoudende autoriteiten er niet in slagen om in een samenwerkingsplatform tot een gemeenschappelijk standpunt te komen.

- Artikel 86 MiFID en de artikelen 5, 8 en 9 IDD voorzien al in een mechanisme waarmee de lidstaten van ontvangst conservatoire maatregelen kunnen nemen in geval van schadelijk gedrag dat niet adequaat wordt aangepakt door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst. In artikel 1, punt 20, van deze wijzigingsrichtlijn wordt voorgesteld de bestaande bepalingen te wijzigen om de samenwerking tussen nationale bevoegde autoriteiten te versnellen en te vergemakkelijken, door de uitwisseling van informatie te vergemakkelijken en de voorwaarden te versoepelen waaronder een autoriteit van de lidstaat van ontvangst kan optreden (ingeval de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst niet of niet adequaat optreedt). Bevoegde autoriteiten zullen ook rechtstreeks kunnen verwijzen naar de bevindingen van een initiërende bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst, wanneer soortgelijke schadelijke activiteiten op hun grondgebied worden waargenomen en niet adequaat worden aangepakt door de autoriteit van de lidstaat van herkomst. Artikel 2, punt 3, voorziet in soortgelijke wijzigingen van artikel 5 IDD.

Artikel 1, punten 5 en 6, en artikel 2, punt 2, hebben tot doel de toezichtconvergentie met betrekking tot de vergunningverlening aan ondernemingen te versterken door middel van een wijziging van artikel 7, leden 3 en 3 bis, en artikel 8 MiFID en artikel 3, leden 5 en 5 bis, IDD, op grond waarvan de bevoegde autoriteiten de door ESMA en Eiopa gecentraliseerde informatie moeten uitwisselen over de redenen waarom zij de vergunning van een beleggingsonderneming of de registerinschrijving van een verzekeringstussenpersoon hebben geweigerd of ingetrokken. Evenzo worden met artikel 1, punt 11, van deze richtlijn twee nieuwe leden ingevoegd, namelijk artikel 21, leden 3 en 4, MiFID, om te verduidelijken dat ESMA of elke lidstaat van ontvangst kan verzoeken dat de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst nagaat of een bepaalde onderneming nog steeds aan de vergunningsvoorwaarden voldoet.

Bevordering van financiële geletterdheid

Om ervoor te zorgen dat de lidstaten maatregelen op het gebied van financiële scholing op nationaal niveau bevorderen, zodat bestaande en toekomstige retailbeleggers in staat zijn verantwoord te beleggen, worden met artikel 1, punt 22, en artikel 2, punt 9, respectievelijk het nieuwe artikel 88 bis MiFID en artikel 16 bis IDD ingevoegd.